ECLI:NL:RBROT:2022:5683

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
ROT 22/403
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG) op basis van objectieve en subjectieve criteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de Minister voor Rechtsbescherming om een verklaring omtrent gedrag (VOG) af te geven aan eiser, die een VOG had aangevraagd voor de functie van medewerker zorg. De aanvraag werd afgewezen op basis van justitiële gegevens die verweerder had aangetroffen in het Justitieel Documentatiesysteem. Eiser had eerder strafbare feiten gepleegd, waaronder diefstal in vereniging, en was nog onder toezicht van de reclassering. De rechtbank oordeelde dat aan zowel het objectieve als het subjectieve criterium voor de afgifte van de VOG was voldaan. Het objectieve criterium houdt in dat de justitiële gegevens een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, terwijl het subjectieve criterium de belangen van de aanvrager afweegt tegen de belangen van de samenleving. De rechtbank concludeerde dat de risico's voor de samenleving zwaarder wogen dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. P. van der Meer),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.P.N. de Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is voor eiser verschenen [naam], toezichthouder van de reclassering. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser, geboren op [geboortedatum eiser], heeft op 2 juli 2021 een VOG aangevraagd voor de functie van medewerker zorg bij [naam bedrijf] in [plaatsnaam].
1.2.
In het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) heeft verweerder, binnen de terugkijktermijn van vier jaren (verlengd met de duur van de door eiser ondergane vrijheidsstraf), de volgende justitiële gegevens aangetroffen. Op 4 november 2019 is eiser door de kinderrechter veroordeeld tot een werkstraf van zestig uren, wegens diefstal in vereniging met braak, gepleegd op 20/21 oktober 2017 (hierna ook: het eerste strafbare feit). Op 9 oktober 2020 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens diefstal in vereniging met geweld, gepleegd omstreeks 12 juni 2020 (hierna ook: het tweede strafbare feit). De proeftijd loopt nog tot 3 november 2022.
Het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt – samengevat – het volgende in. Volgens verweerder kunnen gewelds- en vermogensdelicten worden gepleegd in de functie waarvoor de VOG is aangevraagd en vormen dergelijke delicten, indien herhaald in die functie, gelet op het risico dat daaruit voortvloeit voor de samenleving, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van die functie. Daarom is volgens verweerder aan het objectieve criterium voldaan. Ook is volgens verweerder voldaan aan het subjectieve criterium. Gelet op het korte tijdsverloop sinds de laatste veroordeling van eiser, op de omstandigheid dat het tweede strafbare feit geen licht vergrijp is en op het feit dat eiser meerdere antecedenten heeft, weegt volgens verweerder namelijk het belang van de samenleving bij bescherming tegen het bij het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de verzochte VOG, ondanks dat de reclassering stelt dat eiser een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en hij bij het plegen van het eerste strafbare feit minderjarig was.
Juridisch kader
3. Het voor deze uitspraak relevante juridisch kader is opgenomen in de aan de uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Het objectieve criterium
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan. Zoals volgt uit de functiebeschrijving is eiser in zijn functie belast met het verrichten van ondersteunende werkzaamheden aan de begeleiders van de woningen. Eiser is niet zelfstandig belast met de zorg van (kwetsbare) personen en is nooit alleen aan het werk. Hij heeft, zonder medewerking en toezicht van de begeleider, geen toegang tot de persoonlijke leefomgeving van de zorgbehoevenden en dient ieder bezoek te registreren en rapporteren. Er kan daarom ook geen sprake zijn van één-op-één relaties. Ook heeft eiser geen toegang tot systemen waarin vertrouwelijke en gevoelige gegevens zijn opgeslagen. Gelet hierop kunnen de risico’s zoals beschreven in het toepasselijke screeningsprofiel zich niet voordoen in de door eiser beoogde functie. Volgens eiser geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder heeft onderzocht wat precies de inhoud is van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd.
Beoordeling
5.1.
Onder het objectieve criterium wordt beoordeeld of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager van een VOG zijn aangetroffen, indien herhaald in de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, gelet op de daaruit voortvloeiende risico’s voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van die functie. Bij deze beoordeling worden de aangetroffen justitiële gegevens op zichzelf en los van de persoon van de aanvrager bezien.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat verweerder, mede op basis van het door eiser in bezwaar overgelegde functieprofiel, er terecht van uit dat een medewerker zorg – zijnde de functie waarvoor de VOG is aangevraagd – belast is met het ondersteunen van ‘begeleiders van de woningen’ in de feitelijke dagelijkse verzorging van de in die woningen verblijvende (kwetsbare) zorgbehoevenden. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat allerminst kan worden uitgesloten dat er binnen deze functie, ook als inderdaad de regel zou gelden dat een medewerker zorg nooit alleen aan het werk is en geen toegang heeft tot de persoonlijke leefomgeving van de zorgbehoevenden, situaties kunnen ontstaan of worden gecreëerd waarin er één-op-één (zorg)contact plaatsvindt tussen de (kwetsbare) zorgbehoevende en de medeweker zorg. In een dergelijke situatie, die ook een kortdurend moment (zoals een toiletbezoek) kan beslaan, is de (kwetsbare) zorgbehoevende (tijdelijk) afhankelijk van de medewerker zorg en wordt het plegen van een gewelds- of vermogensdelict mogelijk. Als dit gebeurt, levert dit risico’s op voor het welzijn en de veiligheid van (het lichaam en de eigendommen van) de (kwetsbare) zorgbehoevenden. Verweerder stelt dan ook terecht dat de risico’s zoals beschreven in het toepasselijke screeningsprofiel zich kunnen voordoen in de functie waarvoor eiser een VOG heeft aangevraagd.
5.3.
Het plegen van een gewelds- of vermogensdelict, zoals of soortgelijk aan de door eiser gepleegde strafbare feiten, in de functie van medewerker zorg vormt, gelet op de daaruit voortvloeiende risico’s voor de (kwetsbare) zorgbehoevenden en daarmee voor de samenleving als geheel, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van die functie. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan. De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Het subjectieve criterium
Standpunt eiser
6. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan het subjectieve criterium is voldaan. Verweerder heeft volgens eiser de belangen niet juist gewogen. Eiser heeft de strafbare feiten gepleegd op jeugdige leeftijd. Hij ging vanaf zestienjarige leeftijd met verkeerde vrienden om en heeft de feiten onder groepsdruk gepleegd. Hij heeft hier nu veel spijt van en is tot de conclusie gekomen dat zijn manier van leven hem niet verder gaat brengen. Eiser wil graag de kans krijgen om zijn leven te verbeteren. Uit de overgelegde brief van de reclassering blijkt dat eiser positieve stappen heeft gezet op weg naar een delictvrij leven en aan een positieve ontwikkeling werkt. Verder blijkt hieruit dat de functie waarvoor de VOG is aangevraagd resulteert in een lagere recidivekans. De weigering van de VOG staat in de weg aan zijn toekomstperspectief en de kans op een leuke betaalde baan. Verder stelt eiser dat hij, buiten de twee antecedenten, nooit in aanraking is geweest met justitie, dat één van de twee zaken licht is afgedaan en dat hij een schadevergoeding heeft betaald aan het slachtoffer. Voorts stelt eiser dat hij in zijn functie een belangrijke bijdrage levert aan de samenleving, met name in het verband met het tekort aan zorgpersoneel.
Beoordeling
7.1.
Indien, zoals in dit geval, wordt geoordeeld dat aan het objectieve criterium is voldaan, moet verweerder vervolgens beoordelen of ook aan het subjectieve criterium is voldaan. In dat kader moet hij een afweging maken tussen het belang van de aanvrager bij afgifte van de verzochte VOG en het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico. Bij die belangenafweging is verweerder verplicht de ‘subjectieve omstandigheden’ – te weten: de hoeveelheid antecedenten, het tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven en de wijze van afdoening van de strafzaak – te betrekken.
7.2.
Eiser heeft uitgelegd wat voor hem het belang is bij het verkrijgen van de verzochte VOG. Hij heeft – samengevat – toegelicht dat de VOG belangrijk is in het kader van zijn resocialisatie en met het oog op de toekomst die hij voor ogen heeft, te weten het afronden van zijn opleiding in de zorg en het vinden van een baan die past bij zijn opleiding en die maatschappelijk relevant is. Verweerder heeft dit belang van eiser kenbaar bij zijn belangenafweging betrokken en hieraan veel gewicht toegekend (zie pagina 7 van het bestreden besluit).
7.3.
Daarnaast heeft verweerder de drie ‘subjectieve omstandigheden’, die tezamen het gewicht van het belang van de samenleving bepalen, bij zijn belangenafweging betrokken. In het kader van de omstandigheid ‘hoeveelheid antecedenten’ heeft verweerder betrokken dat eiser binnen de terugkeertermijn twee keer is veroordeeld voor strafbare feiten en dat er sprake is van recidive op het gebied van vermogensdelicten. In het kader van de omstandigheid ‘wijze van afdoening van de strafzaak’ heeft verweerder betrokken dat de hoogte van de straf voor het tweede strafbare feit erop duidt dat de rechter eiser dit feit niet licht heeft aangerekend en dat er geen sprake is van een licht vergrijp. In het kader van de omstandigheid ‘tijdsverloop’ heeft verweerder betrokken dat de tijd die sinds de laatste veroordeling (9 oktober 2020) is verstreken ten tijde van het bestreden besluit (24 november 2021), in het licht van de terugkijktermijn, te gering was om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate was afgenomen om toewijzing van de VOG te kunnen rechtvaardigen. Op grond van vorenstaande omstandigheden, in samenhang bezien, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat er een werkelijke kans bestaat dat eiser in zijn beoogde functie een vermogens- en/of geweldsdelict van niet geringe aard pleegt en dat dit maakt dat het belang van de samenleving bij weigering van de VOG zwaarwegend is en zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG.
7.4.
Eiser heeft niet bestreden dat hij binnen de terugkeertermijn twee keer is veroordeeld voor strafbare feiten, dat het tweede strafbare feit hem niet licht is aangerekend en geen licht vergrijp is en dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van gering tijdsverloop sinds de veroordeling voor het tweede strafbare feit. Wel bestrijdt hij de wijze waarop verweerder deze omstandigheden, tezamen, heeft geïnterpreteerd, gewaardeerd en gewogen, zulks onder verwijzing naar de reclasseringsbrief van 16 juli 2021.
7.5.
Verweerder heeft de reclasseringsbrief van 16 juli 2021 kenbaar bij zijn beoordeling betrokken (zie pagina 6 van het bestreden besluit). Hoewel de reclassering daarin heeft vermeld dat eiser de indruk geeft een delictvrij leven te willen opbouwen, gericht aan zijn doelen werkt en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt – zoals ook ter zitting door de reclassering is verklaard – heeft verweerder hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet de waarde en betekenis hoeven toekennen die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Hiertoe heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er ten tijde van het bestreden besluit nog onvoldoende tijd sinds de laatste veroordeling was verstreken om de inschatting van de reclassering op waarde te kunnen schatten (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW3037). Hierbij is ook van belang dat eiser na zijn veroordeling op 9 oktober 2020 nog (bijna) een half jaar – tot 7 april 2021 – gedetineerd is geweest en nog tot 3 november 2022 in een proeftijd onder reclasseringstoezicht loopt, wat betekent dat eiser zich ten tijde van het bestreden besluit nog niet vrij van begeleidings- of toezichtkaders in de samenleving had getoond en bewezen. Het vorenstaande betekent dat verweerder in de reclasseringsbrief – en ook in de toelichting van de reclassering op zitting – geen aanleiding heeft hoeven zien om de ‘subjectieve omstandigheden, meer specifiek de omstandigheid ‘tijdsverloop’, anders en minder nadelig voor eiser te interpreteren en waarderen dan hij heeft gedaan. Ook eisers standpunten dat het eerste strafbare feit licht is afgedaan en dat hij de strafbare feiten op jeugdige leeftijd heeft gepleegd, leiden niet tot een dergelijk oordeel, nu eiser gedurende zijn meerderjarigheid een tweede strafbaar feit heeft gepleegd, welk feit hem niet licht is aangerekend en niet is aan te merken als een licht vergrijp en waarmee hij recidive heeft laten zien. Eisers standpunt dat hij aan het slachtoffer van het tweede strafbare feit een schadevergoeding heeft betaald, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu dit onverlet laat dat er sprake is van herhaling en dat het tijdsverloop sinds de veroordeling gering is.
7.6.
Gelet op eisers recidive met betrekking tot vermogensdelicten, het geringe tijdsverloop sinds eisers laatste veroordeling en de omstandigheid dat het tweede strafbare feit hem niet licht is aangerekend en geen licht vergrijp betreft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, ondanks de reclasseringsbrief, in het bestreden besluit in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat er een werkelijke kans bestaat dat eiser tijdens de uitoefening van zijn beoogde functie van medewerker zorg een vermogens- en/of geweldsdelict van niet geringe aard pleegt, waardoor de onder 5.2 genoemde risico’s zich voordoen/verwezenlijken. Daarom heeft verweerder in redelijkheid bij zijn belangenafweging kunnen betrekken dat het belang van de samenleving bij het niet afgeven van de verzochte VOG aan eiser ten tijde van het bestreden besluit zwaarwegend was. Dat het gaat om een maatschappelijk relevante functie in een branche die kampt met personeelstekort, maakt het belang van de samenleving bij bescherming tegen de bij het objectieve criterium vastgestelde risico’s niet minder zwaarwegend. Dit zwaarwegende belang van de samenleving heeft verweerder ten tijde van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank zwaarder kunnen wegen dan het op zichzelf stevige belang van eiser bij het verkrijgen van de verzochte VOG. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is gebleken dat het voor eiser onmogelijk dan wel zeer lastig is om voor enige tijd werk te verrichten waarvoor geen VOG (of een VOG op basis van een ander screeningsprofiel) vereist is. In dit kader wijst de rechtbank erop dat eiser op de zitting heeft toegelicht dat hij op dit moment in de elektronicabranche werkzaam is en dat hij eerder bij een maaltijdbezorgdienst heeft gewerkt. Ook betrekt de rechtbank hierbij dat de omstandigheid dat eiser bij het bestreden besluit niet de gevraagde VOG heeft gekregen, niet betekent dat hij nimmer een VOG voor de door hem beoogde (of een vergelijkbare) functie kan krijgen.
7.7.
Het vorenstaande betekent dat ook aan het subjectieve criterium is voldaan. De onder 6. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 juli 2022.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
(…)
De Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 luiden, voor zover hier van belang, als volgt.
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
(…)
Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
(…)
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.2.4. Belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid
De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
  • de aard van het delict en/of
  • de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
(…)
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
(…)
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
  • de afdoening van de strafzaak;
  • het tijdsverloop;
  • de hoeveelheid antecedenten.
Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt het COVOG dit in de beoordeling van de aanvraag.
(…)
Het Screeningsprofiel VOG NP luidt:
De specifieke screeningsprofielen
(…)
45. Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier
Onder het screeningsprofiel “gezondheidszorg en welzijn van mens en dier” vallen zowel beroepen in de intramurale als de extramurale zorg.
Functionarissen in dit screeningsprofiel zijn belast met de zorg voor personen en kunnen in een één-op-één relatie komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder andere zeden- en geweldsdelicten aanwezig is. Verder is het risico aanwezig van diefstal van goederen.
(…)