ECLI:NL:RBROT:2022:5678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
C/10/639718 / KG ZA 22-488
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op reis van dementerende Oma door familieleden in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eisers een vordering ingesteld tegen de mentor van hun dementerende moeder, Oma, en enkele familieleden. De eisers maken zich zorgen over een geplande reis van drie maanden naar Suriname met Oma, die in een vergevorderd stadium van dementie verkeert. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, waarbij eisers recht hebben op maandelijkse omgang met Oma. De voorzieningenrechter oordeelt dat de mentor toestemming moet geven voor de reis, en dat deze toestemming niet is verleend voor een langere periode dan vier weken. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eisers om de mentor te verbieden toestemming te geven voor de reis af, omdat de mentor meewerkt aan de omgangsregeling. Wel wordt bepaald dat gedaagden ervoor moeten zorgen dat Oma uiterlijk op 25 juli 2022 terug in Nederland is, op straffe van een dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer / rolnummer: C/10/639718 / KG ZA 22-488
Vonnis in kort geding van 23 juni 2022
in de zaak van

1..[eiser 1] , hierna: [voornaam eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. A.G. Ouwejan te Breukelen,
2. [eiser 2]hierna: [voornaam eiser 2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
3. [eiser 3]hierna: [voornaam eiser 3] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
4. [eiser 4]hierna: [voornaam eiser 4] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
hierna samen te noemen: eisers,
tegen

1..STICHTING VERITAS VERTEGENWOORDIGING, hierna: de mentor,

gevestigd te Rotterdam,
vertegenwoordigd door [persoon A] , mentor, en [persoon B] , manager,
in haar hoedanigheid van mentor over [persoon C] ,
advocaat mr. M. Nentjes te Rotterdam,
2. [gedaagde 2]hierna: [voornaam gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
3. [gedaagde 3]hierna: [voornaam gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe te Breukelen,
4. [gedaagde 4]hierna: [voornaam gedaagde 4] ,
wonende te [plaats] , [land] ,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe te Breukelen,
5. [gedaagde 5]hierna: [voornaam gedaagde 5] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
6. [gedaagde 6]hierna: [voornaam gedaagde 6] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe te Breukelen,
7. [gedaagde 7]hierna: [voornaam gedaagde 7] ,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
wonende te Rotterdam,
Gedaagde sub 1 zal worden aangeduid als de mentor. De overige gedaagden hierna samen te noemen: gedaagden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juni 2022;
  • de berichten van of namens de mentor van 15 juni 2022,16 juni 2022 en 20 juni 2022 met de brief over de omgangsregeling en de brief over de reis;
  • het bericht van mr. Ouwejan van 20 juni 2022 met productie 2;
  • de berichten van mr. Vriesde van 20 juni 2022 met de stukken van de huisarts, de mailwisseling met de mentor en het vliegticket;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van mr. Vriesde;
  • de pleitnota van mr. Jap A Joe inclusief bijlagen
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[persoon C] (hierna: Oma) is geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] . Oma is de moeder van eisers
sub 1, sub 2 en sub 3, de moeder van gedaagden sub 2, sub 3, sub 4, sub 5, sub 6 en sub 7 en de grootmoeder van eiseres sub 4.
2.2.
Oma is in een vergevorderd stadium van dementie.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan Oma onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van Beschermingsbewindkantoor Nederland B.V. tot bewindvoerder.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020, welke beschikking in hoger beroep bij beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof Den Haag van 14 april 2021 is bekrachtigd, is een mentorschap ingesteld ten behoeve van Oma, met benoeming van gedaagde sub 1 tot mentor.
2.5.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2022 is een omgangsregeling vastgesteld tussen eisers en Oma als volgt:
  • iedere maand wordt één keer een omgangsmoment gehouden van twee uur lang,
  • daarbij kunnen aan de zijde van eisers maximaal twee personen tegelijk (wie dat zijn moet door hen in onderling overleg worden bepaald) de omgang met Oma hebben,
  • de mentor is gelast om in iedere kalendermaand de plaats en het tijdstip van het hiervoor bedoelde omgangsmoment te bepalen, en deze plaats en dit tijdstip tijdig (bij voorkeur minimaal een week van tevoren) aan eisers en de gedaagde kinderen (met uitzondering van [persoon D] ) aan te kondigen; de mentor zal voorts de aanwijzingen aan de eisers en de gedaagde kinderen kunnen geven die zij dienstig acht om de omgang goed te laten verlopen en eisers en de gedaagde kinderen dienen deze aanwijzingen nauwgezet op te volgen,
  • de gedaagde kinderen (met uitzondering van [persoon D] ) zijn gelast om tijdens en rondom het hiervoor bedoelde omgangsmoment uit de buurt te blijven van Oma en van de eisers die Oma bezoeken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per kind per keer, met een maximum van € 5.000,- per kind.
2.6.
Een aantal gedaagden is voornemens om van 26 juni 2022 tot 26 september 2022 (drie maanden) met Oma op vakantie naar Suriname te gaan. Ze hebben op deze data een heen- en terugvlucht geboekt voor Oma.
2.7.
Gedaagden hebben in overleg met de mentor in het kader van deze vakantie informatie ingewonnen bij [persoon E] , huisarts, en [persoon F] , casemanager dementie.
De huisarts heeft in zijn brief van 25 mei 2022 melding gemaakt van het voornemen van de vakantie. De casemanager dementie heeft in zijn e-mail van 17 juni 2022 aangegeven dat soms mensen met dementie veel behoefte hebben aan duidelijke kaders en een veilige bekende omgeving zoals thuis, maar dat hij soms mensen ook weer ziet opbloeien in een omgeving die vanuit vroeger wordt herkend. Vanuit zijn rol als casemanager kan hij de vakantie niet verbieden maar alleen wijzen op de risico’s die kunnen ontstaan.
2.8.
Uit de berichten van de mentor en van mr. Nentjes blijkt dat de mentor Oma voor de periode van 26 juni 2022 tot uiterlijk 25 juli 2022 (maximaal drie tot vier weken) toestemming heeft gegeven voor een vakantie naar Suriname.

3..Het geschil

3.1.
Eisers vorderen:
I. te bepalen dat de mentor haar toestemming tot het verblijf van Oma in het buitenland zal intrekken;
II. de mentor te verbieden toestemming te geven aan gedaagden sub 2 tot en met 7 om met Oma naar het buitenland te gaan, op welke wijze en voor welk doeleinde dan ook, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijven;
III. de mentor te veroordelen tot nakoming van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2022 op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft;
IV. gedaagden sub 2 tot en met 7 te verbieden om met Oma naar het buitenland te gaan op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijven;
V. gedaagden te veroordelen in de werkelijke kosten van de procedure, begroot op € 6.000,-.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Eisers ontvankelijk?

4.1.
Allereerst is door mr. Jap A Joe aangevoerd dat eisers (de grens van) juridische stalking hebben bereikt door zo snel na het vonnis van deze rechtbank van 8 juni 2022 gedaagden rauwelijks te dagvaarden. Mr. Jap A Joe meent dat deze gang van zaken al maakt dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers een te respecteren belang hebben bij de door hen ingestelde vorderingen. Zij maken zich zorgen over de lange reis naar Suriname die gedaagden met Oma willen maken en zij willen de nakoming van de omgangsregeling in het vonnis van 8 juni 2022 veiligstellen. De voorzieningenrechter volgt dan ook niet het standpunt van mr. Jap A Joe dat eisers met deze procedure misbruik van recht maken.
4.2.
Mr. Jap A Joe heeft daarnaast aangevoerd dat eisers niet ontvankelijk zijn omdat Oma door eisers had moeten worden aangemerkt als belanghebbende en had moeten worden gehoord op grond van artikel 809 Rv. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een dagvaardingsprocedure (anders dan de verzoekschriftenprocedure) het begrip belanghebbende in het algemeen niet kent. Dat niet Oma maar de mentor is gedaagd, is terecht. Oma is onder bewind gesteld en heeft een mentor. Zij is niet bevoegd om zelf rechtshandelingen te verrichten en kan dus ook niet in een procedure worden betrokken. Bovendien is de grondslag van de vordering nakoming van het vonnis van 8 juni 2022 en ook daarbij is Oma niet betrokken. Het horen op grond van artikel 809 Rv ziet met name op het horen bij zaken betreffende het mentorschap als zodanig en daarvan is hier geen sprake want deze zaak betreft nakoming van de omgangsregeling. Bovendien is Oma al in de procedure die heeft geresulteerd in het vonnis van 8 juni 2022 gehoord door de desbetreffende rechter. De voorzieningenrechter ziet geen meerwaarde om Oma nu opnieuw te horen in het kader van dit kort geding.
4.3.
Verder heeft mr. Jap A Joe aangevoerd dat de concept-dagvaarding zodanig afwijkt van de betekende dagvaarding dat dit in strijd is met de goede procesorde. Op zichzelf is er geen (rechts)regel die bepaalt dat de betekende dagvaarding niet mag afwijken van het concept bij niet-vrijwillige verschijning. Een (groot) verschil tussen het concept en de betekende dagvaarding zou in strijd kunnen zijn met de goede procesorde, maar daarvoor geldt dat gedaagden moeten zijn geschaad in hun verdediging.
Mr. Jap A Joe heeft hiertoe aangevoerd dat in de concept-dagvaarding alleen [voornaam eiser 1] als eiser is genoemd en niet [voornaam eiser 2] , [voornaam eiser 3] en [voornaam eiser 4] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat gedaagden hierdoor niet in hun verdediging zijn geschaad omdat de omstandigheid dat sprake is van één eiser of vier eiseres het geschil en de verdediging niet anders maken.
Ten tweede heeft mr. Jap A Joe gesteld dat petitum II en V ontbreken in het concept en dat petitum III en IV verschillen van het concept. Mr. Jap A Joe heeft niet toegelicht door welke ontbrekende delen of door welke verschillen gedaagden in hun verdediging zijn geschaad en waarom. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier geen sprake van is. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat petitum II en III zien op vorderingen ten aanzien van de mentor, en niet ten aanzien van gedaagden. Gedaagden hebben dus geen belang bij een beroep op niet-ontvankelijkheid vanwege een afwijking van het concept in petitum II en III. Petitum IV in de betekende dagvaarding verschilt in zoverre van het concept dat een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel wordt gevorderd in plaats van € 500,-. Petitum V ontbreekt niet in het concept, maar wijkt af omdat de kosten in de betekende dagvaarding zijn begroot (op € 6.000,-) en in het concept nog niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de mate waarin de dagvaarding afwijkt van het concept zo ondergeschikt, dat ook dit het geschil tussen eisers en gedaagden niet anders maakt en gedaagden dus niet in hun verdediging zijn geschaad.
4.4.
Eisers zijn kortom ontvankelijk in hun vorderingen.
Spoedeisend belang?
4.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het spoedeisend belang voort uit het voorgenomen vertrek van gedaagden (althans een aantal van hen) met oma op zeer korte termijn t.w. op 26 juni 2022.
Wel of niet naar Suriname?
4.6.
De vraag die de voorzieningenrechter vervolgens moet beoordelen is of gedaagden in het algemeen zouden mogen of kunnen afreizen naar Suriname met Oma.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gedaagden vrij staat om met Oma te reizen en met haar op vakantie te gaan. Ze hebben hiervoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter anders dan gedaagden betogen wel de (uitdrukkelijke) toestemming van de mentor nodig. Op grond van de wet (artikel 1:453 lid 1, 2 en 3 BW) is de betrokkene (Oma) tijdens het mentorschap onbevoegd om rechtshandelingen en feitelijke handelingen te verrichten voor zover die gaan over verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. De mentor heeft voor die handelingen een vertegenwoordigingsbevoegdheid. In de onbevoegdheid van Oma en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de mentor ligt besloten dat de mentor toestemming/goedkeuring moet geven voor de hiervoor genoemde handelingen. In de Memorie van Toelichting bij dit wetsartikel wordt als voorbeeld van een feitelijke rechtshandeling waarvoor de mentor plaatsvervangend kan optreden ten behoeve van de betrokken expliciet genoemd de keuze van een vakantiebestemming (
Kamerstukken II1991/92, 22474, 3, p. 25). Het is dus de taak van de mentor om, zeker als hierover binnen de naaste familie verschil van mening bestaat, te toetsen of de reisduur en - bestemming passend zijn voor Oma. Bovendien geldt dat op grond van het vonnis van 8 juni 2022 de mentor aanwijzingen moet geven aan gedaagden om de omgang goed te laten verlopen en toestemming voor (of het verbieden van) vakantie kan gezien worden als een dergelijke aanwijzing.
4.7.
De mentor heeft voor de periode van 26 juni 2022 tot uiterlijk 25 juli 2022 (maximaal drie tot vier weken) toestemming gegeven voor de vakantie naar Suriname. In die periode staat het gedaagden vrij om af te reizen met Oma naar Suriname. De mentor heeft deze toestemming immers pas gegeven na daartoe de noodzakelijke medische informatie te hebben verzameld en een inschatting te hebben gemaakt van de impact van de reis op Oma. Uit de stukken van de huisarts en de casemanager blijkt dat hiervoor informatie is opgevraagd. Dat de huisarts in de brief geen expliciete toestemming geeft, is onvoldoende om de reis te verbieden. Als de huisarts van oordeel zou zijn geweest dat het onverantwoord was geweest, dan had hij dit in de brief aangegeven. Ook de brief van de casemanager is geen contra-indicatie voor de reis. Dat de mentor eerder geen toestemming heeft gegeven voor het bijwonen van een voetbalwedstrijd van haar kleinzoon maakt dit niet anders, omdat dit een momentopname was. De voorzieningenrechter vertrouwt de mentor in haar onafhankelijke inschattingen op dit punt. De voorzieningenrechter ziet ook verder geen aanleiding om gedaagden te verbieden om op vakantie te gaan. Er zijn geen aanwijzingen dat gedaagden niet zullen terugkeren. Gedaagden hebben hun leven in Nederland en dat geldt ook voor Oma. Gedaagden hebben ook al een retourticket geboekt voor Oma. Bovendien zal de voorzieningenrechter hierna bovenop de reeds vastgestelde dwangsom in het kader van de omgangsregeling in het vonnis van 8 juni 2022 nog een aanvullende dwangsom bepalen om ervoor te zorgen dat gedaagden met Oma tijdig terugkeren.
Duur van de reis?
4.8.
De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om de duur van de voorgenomen reis te bekorten. Ten eerste is er zoals hiervoor al overwogen geen toestemming van de mentor voor een langere reis dan drie tot vier weken en is die toestemming noodzakelijk.
Dat er al wel toestemming zou zijn voor de langere reis wordt nadrukkelijk betwist door de mentor. De mentor geeft aan dat er slechts in algemene zin over de reis is gesproken, maar dat de toestemming onder andere afhankelijk was van het oordeel van de huisarts en de casemanager. Dat blijkt ook uit de mailwisseling daarover die in het geding is gebracht.
Bovendien is de positie van de mentor met het vonnis van 8 juni 2022 gewijzigd en kon zij – zelfs als de toestemming al zou zijn gegeven – hiervan terugkomen om het vonnis na te kunnen komen.
4.9.
De lange reis van drie maanden zou bovendien de nakoming van het vonnis van 8 juni 2022 (uitvoerbaar bij voorraad) door gedaagden zelf in de weg staan. Dat de omgangsregeling geen doorgang hoeft te vinden gedurende de zomermaanden, omdat Oma dan in het buitenland is, is niet uit het vonnis op te maken. Als de rechtbank van oordeel zou zijn geweest dat de regeling gedurende de zomermaanden mag worden opgeschort dan had zij hierover iets overwogen in het vonnis. Het had op de weg van gedaagden gelegen om een dergelijke schorsing voor de zomer – subsidiair – te verzoeken in die procedure. Dit hebben gedaagden niet gedaan en daarmee is er geen ruimte meer voor een verblijf met Oma in Suriname van drie maanden. Als gedaagden dit willen rechtzetten dan geldt dat zij hoger beroep (eventueel spoedappel) kunnen instellen tegen het vonnis van 8 juni 2022 en hier alsnog om kunnen verzoeken. Zolang dat niet is gebeurd zal het vonnis moeten worden nagekomen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het mindere van vordering IV zal toewijzen en zal bepalen dat gedaagden sub 2 t/m 7 ervoor moeten dat Oma uiterlijk 25 juli 2022 in Nederland is.
4.10.
De voorzieningenrechter zal aan deze bepaling een dwangsom verbinden. Hoewel aan de veroordeling in het vonnis van 8 juni 2022 al een dwangsom is verbonden, lijkt dit gezien het voornemen dat er bij gedaagden is om ondanks het vonnis op reis te gaan met Oma en vanwege de kosten voor het omboeken van de reis onvoldoende prikkel om dat vonnis na te komen. De rechtbank ziet wel aanleiding om de dwangsom zoals die is gevraagd te matigen.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om onderscheid te maken tussen de gedaagden 2 t/m 7 en of ze op dit moment voornemens zijn om mee te gaan naar Suriname, ook niet voor [voornaam gedaagde 4] die in Suriname woont. Dit onderscheid is ook niet gemaakt in het vonnis van 8 juni 2022 en dus geldt dat alle gedaagden dit vonnis moeten nakomen en ervoor moeten zorgdragen dat Oma tijdig terug is in Nederland.
Positie mentor?
4.12.
Omdat de mentor slechts toestemming heeft verleend of zal verlenen voor een reis met een kortere duur, is er geen aanleiding om de vorderingen jegens de mentor toe te wijzen. De vorderingen onder I en II zullen worden afgewezen. Ook de vordering tot nakoming van het vonnis van 8 juni 2022 onder III zal worden afgewezen. De mentor heeft tot nu toe alles in het werk gesteld om het vonnis na te komen. Sterker nog, tijdens de mondelinge behandeling heeft de mentor toegezegd dat niet twee maar vier kinderen Oma op 24 juni as. mogen bezoeken. Er is kortom geen enkele reden om de mentor in deze procedure alsnog een dwangsom op te leggen.
Proceskosten
4.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen I, II en III jegens de mentor af;
5.2.
gebiedt de gedaagden sub 2 tot en met 7 om ervoor te zorgen dat Oma uiterlijk op 25 juli 2022 terug in Nederland is zodat de omgangsregeling zoals bepaald in het vonnis van 8 juni 2022 kan worden nagekomen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijven met een maximum van € 10.000,-;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Krijnen en in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Wieman-Bart op 23 juni 2022.