ECLI:NL:RBROT:2022:5640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/2470
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over vergunning voor kamerbewoning in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vergunning voor kamerbewoning. Eiseres 1, woonachtig nabij het pand waarvoor de vergunning was aangevraagd, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat op 27 juli 2020 een vergunning verleende voor kamerbewoning aan maximaal vier personen. Eiseres 1 stelde dat de vergunningverlening geen positieve invloed had op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres 1 ongegrond, waarop zij beroep instelde. Tijdens de zitting op 14 december 2021 was eiseres 1 aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door gemachtigden. Op 8 februari 2022 nam het college een nieuw besluit, waarbij het bezwaar van eiseres 1 alsnog gegrond werd verklaard en de vergunning werd herroepen. Eiseres 2, die het pand had overgenomen, werd als derde-partij aangemerkt en voerde aan dat de Huisvestingsverordening niet correct was toegepast. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte een vergunningplicht had opgelegd, omdat hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening buiten toepassing moest worden gelaten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres 1 niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang en het beroep van eiseres 2 gegrond. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres 2 geen vergunning nodig had voor kamerbewoning.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2470

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres 1], te [woonplaats eiseres 1], eiseres 1,

[naam eiseres 2], te [vestigingsplaats eiseres 2], eiseres 2,

gemachtigden: mr. P.P.H. Verheijden en mr. G.I. Niesert,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr. I. van der Heijden en mr. M.P. Sluijter.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een vergunning verleend voor kamerbewoning voor maximaal vier personen voor het adres [adres 1]. Verweerder heeft aan de vergunning de voorwaarde verbonden dat het gebruik van de woning niet leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt.
Bij besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres 1 ongegrond verklaard.
Eiseres 1 heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Eiseres 1 is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens verweerder zijn ook verschenen [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Eiseres 2 (in haar hoedanigheid van derde-partij) heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4].
Verweerder heeft op 8 februari 2022 een nieuw besluit (bestreden besluit 2) genomen waarbij het bezwaar van eiseres 1 alsnog gegrond is verklaard en de bij het primaire besluit verleende vergunning is herroepen.
Zowel eiseres 1 als eiseres 2 hebben nadere stukken ingediend.
Bij brieven van 11 maart 2022 heeft de rechtbank partijen laten weten dat op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor eiseres 2 een beroep van rechtswege tegen het bestreden besluit 2 is ontstaan en dat eiseres 1 in dat beroep als derde-partij wordt aangemerkt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiseres 1 is verschenen. Eiseres 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en [naam 5]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens verweerder is ook verschenen [naam 3].

Overwegingen

1.1.
Op 2 juli 2020 heeft [naam 4] in haar hoedanigheid van eigenaar een aanvraag ingediend voor een vergunning voor kamerbewoning ten behoeve van de kamerverhuur aan maximaal vier personen voor het pand aan de [adres 1] (hierna: het pand), gelegen in de wijk Kralingen te Rotterdam. Bij het primaire besluit van 27 juli 2020 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend.
1.2.
Eiseres 1 is woonachtig op het adres [adres 2], in de nabije omgeving van het pand. Zij is daarom belanghebbende bij het primaire besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 1 oktober 2020 is de eigendom van het pand overgegaan op eiseres 2, waarvan [naam 4] middelijk bestuurder is.
2.1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit 1 ten grondslag gelegd dat, kort samengevat, aan alle voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor kamerbewoning is voldaan.
2.2.
Verweerder heeft aanleiding gezien tot een heroverweging, wat heeft geleid tot het bestreden besluit 2. Het bestreden besluit 2 vervangt het bestreden besluit 1 en moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat kamerbewoning door studenten in het pand geen positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt zal hebben. Daarbij speelt een rol dat binnen een afstand van 50 meter al zes andere studentenhuizen vergund zijn. Er is niet voldaan aan alle criteria die de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening) stelt aan een vergunning voor kamerbewoning.
Het beroep van eiseres 1 (procesbelang).
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 aangevoerd dat, kort samengevat, vergunningverlening geen positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid van de buurt met zich brengt. Verweerder is bij het bestreden besluit 2 geheel aan de bezwaren van eiseres 1 tegemoet gekomen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat eiseres 1 geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Dit betekent dat het beroep van eiseres 1 niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang.
Het beroep van eiseres 2.
4.1.
Eiseres 2 kan zich niet vinden in het bestreden besluit 2 en heeft hiertegen, kort samengevat, aangevoerd dat de Huisvestingsverordening waar verweerder zich op baseert onverbindend is dan wel buiten toepassing moet worden gelaten omdat verweerder niet per woningtype en per wijk heeft onderbouwd dat sprake is van schaarste aan woonruimte.
Daarnaast stelt eiseres 2 dat aan alle criteria voor het verkrijgen van een kamerbewoningsvergunning is voldaan en dat verweerder ten onrechte het ’50 meter criterium’ hanteert.
4.2.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
4.3.
Het bestreden besluit is gebaseerd op hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening. Bij uitspraak van 14 maart 2022, zaaknummer 21/ 3617 (ECLI:NL:RBROT:2022:1764) van de meervoudige kamer van deze rechtbank is overwogen dat de Huisvestingsverordening in strijd is met artikel 2 van de Huisvestingswet, omdat de gemeenteraad bij het vaststellen ervan onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van schaarste aan woonruimte en van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten die het opnemen van een vergunningplicht tot kamerbewoning rechtvaardigde. Overwogen is dat verweerder ten onrechte de gestelde schaarste niet op wijkniveau heeft onderbouwd. Hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening moet dan ook buiten toepassing worden gelaten.
4.4.
Omdat verweerder in deze zaak aan haar standpunt dat wel sprake is van schaarste aan woonruimte geen andere stukken ten grondslag heeft gelegd dan in de zaak van 14 maart 2022, bestaat er geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat uit de zinsnede
‘de Afdeling sluit niet uit dat de gemeenteraad met nader onderzoek alsnog kan motiveren dat er voor de betreffende woningen dan wel wijken een bevoegdheid bestaat tot het instellen van het in artikel 21, aanhef en onder d, van de Huisvestingswet 2014 geregelde verbod tot woningvorming zonder vergunning (…)’, uit rechtsoverweging 9.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1157), anders dan verweerder stelt, niet kan worden opgemaakt dat de schaarste niet zowel per woontype als per wijk hoeft te worden onderbouwd. De rechtbank volstaat dan ook met een verwijzing naar de rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.5.2 van de onder 4.3 genoemde uitspraak.
4.5.
Gelet op het voorgaande moet ook in deze zaak hoofdstuk 3 van de Huisvestingverordening buiten toepassing worden gelaten. Dit betekent dat verweerder eiseres 2 geen vergunningplicht voor kamerbewoning kon tegenwerpen. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de overige gronden.
4.5.
Het beroep van eiseres 2 is gegrond en het bestreden besluit 2 wordt vernietigd. Vernietiging van het bestreden besluit 2 brengt met zich dat het bestreden besluit 1 en het primaire besluit herleven. Omdat het buiten toepassing laten van hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening tot de conclusie leidt dat verweerder ten onrechte een vergunningplicht heeft opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door ook het bestreden besluit 1 te vernietigen en het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Dit betekent dat eiseres 2 geen vergunning nodig heeft om kamers te verhuren aan vier of meer personen.
De proceskosten.
5.1.
Omdat verweerder na het instellen van het beroep door eiseres 1 alsnog aan haar bezwaren is tegemoetgekomen ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres 1 het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5.2.
Van door eiseres 1 gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit 2 en 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres 1, gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres 1 het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
  • verklaart het beroep van eiseres 2, gericht tegen het bestreden besluit 2, gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. S. Veling en mr. J.D.M. Nouwen, leden, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 juni 2022.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Huisvestingswet 2014
Op grond van artikel 2, eerste lid, maakt de gemeenteraad van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, kan de gemeenteraad uitsluitend bij verordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.
Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, is het verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders, van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
Op grond van het tweede lid kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening gevallen aanwijzen waarvoor een vrijstelling geldt of waarin een ontheffing kan worden verleend van een verbod als bedoeld in het eerste lid. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019
Artikel 3.2.2 Vergunningvereiste vergunning voor kamerbewoning
Het is verboden om een in artikel 3.2.1 aangewezen woonruimte zonder een vergunning voor kamerbewoning van zelfstandige woonruimte om te zetten in onzelfstandige woonruimte, indien de zelfstandige woonruimte wordt bewoond door:
a. vier of meer kamerbewoners, of
b. één uit meer personen bestaand huishouden en drie of meer kamerbewoners;
c. meer dan één uit meer personen bestaande huishoudens, waarvan het kleinste huishouden uit drie of meer personen bestaat.