In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een oproepkracht, [eiser], en zijn werkgever, Botlek Stores B.V. [eiser] vorderde betaling van achterstallig loon en een wettelijke verhoging. Hij was per 6 december 2020 in dienst getreden bij Botlek Stores op basis van een oproepovereenkomst en had in december 2020 werkzaamheden verricht waarvoor hij nog niet was betaald. Botlek Stores erkende de verschuldigdheid van het loon, maar betwistte de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten, onder andere vanwege financiële problemen door de coronamaatregelen.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot betaling van het achterstallige loon van € 642,10 onbetwist was en werd toegewezen. Wat betreft de wettelijke verhoging, die [eiser] vorderde op basis van artikel 7:625 BW, oordeelde de kantonrechter dat Botlek Stores het niet betalen van het verschuldigde loon zwaar werd aangerekend. De kantonrechter zag geen aanleiding voor matiging van de wettelijke verhoging, aangezien het niet tijdig betalen van loon een ernstige tekortkoming van de werkgever is. De kantonrechter wees de wettelijke verhoging van € 321,05 toe, evenals de wettelijke rente over het totaalbedrag.
Daarnaast werd de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 174,81 toegewezen, omdat Botlek Stores niet had betwist dat de aanmaningen waren verzonden. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan [eiser], met een totaalbedrag van € 365,03 aan verschotten en € 124,- aan salaris voor de gemachtigde. De nakosten werden vastgesteld op € 62,-. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde werd afgewezen.