ECLI:NL:RBROT:2022:5517

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
C/10/578319 / HA ZA 19-655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brand aan boord van vistrawler tijdens onderhoudswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een renvooiprocedure waarbij eisers tot verificatie, waaronder Jaczon Visserijmaatschappij "Johanna Maria" B.V., een schadevergoeding vorderen van De Vries Constructions B.V. naar aanleiding van een brand die op 23 juni 2014 ontstond aan boord van de vistrawler 'Johanna Maria'. De brand ontstond tijdens snijbrandwerkzaamheden die door De Vries werden uitgevoerd. Eisers stellen dat De Vries aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door nalatigheid in de uitvoering van de werkzaamheden, met name door het niet adequaat nemen van veiligheidsmaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand is ontstaan door een combinatie van factoren, waaronder het onder druk staan van hydraulische leidingen en het niet afdekken daarvan met branddekens. De rechtbank oordeelt dat De Vries niet toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht, aangezien zij zich heeft gehouden aan de voorschriften in de heet-werkvergunning en de aanwijzingen van de brandwachten. De vorderingen van eisers tot verificatie worden afgewezen, en eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/578319 / HA ZA 19-655
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JACZON VISSERIJMAATSCHAPPIJ “JOHANNA MARIA” B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de vennootschap naar vreemd recht
INTERFISH WIRONS LTD.,
gevestigd te Manchester, Verenigd Koninkrijk,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JACZON B.V.,
gevestigd te Den Haag,
4. de vennootschap naar vreemd recht
HELVETIA ASSURANCE SA.,
gevestigd te Le Havre, Frankrijk,
5. de vennootschap naar vreemd recht
GENERALI FRANCE,
gevestigd te Parijs, Frankrijk,
6. de vennootschap naar vreemd recht
SUNDERLAND MARINE,
gevestigd te Durham Newcastle, Verenigd Koninkrijk,
7. de vennootschap naar vreemd recht
GREAT LAKES REINSURANCE (UK) SE,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
8. de
LONDON MARKETvia
DUTCH MARINE INSURANCE / HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
9. de
LONDON MARKETvia
TOKIO MARINE KILN,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
10. de vennootschap naar vreemd recht
AMLIN INSURANCE (UK) PLC,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
eisers tot verificatie,
advocaat mr. M. Wattel te Rotterdam,
tegen
[naam verweerder],
handelend in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE VRIES CONSTRUCTIONS B.V.,
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
verweerder tot verificatie,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de verificatievergadering in het faillissement van De Vries Constructions B.V. van 12 juni 2019 (faillissementsnummer C/10/17/256 F), houdende de beslissing van de rechter-commissaris tot verwijzing van het geschil tussen partijen naar de handelsrol van 24 juli 2019 voor de onderhavige renvooiprocedure;
  • de akte tot het formuleren van eis tot verificatie, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende verzoek repliek en dupliek, met producties;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte wijziging van eis;
  • de akte overlegging producties van eisers tot verificatie van 9 juni 2021;
  • de conclusie van dupliek, tevens antwoordakte, met producties;
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank van 27 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties van eisers tot verificatie van 22 februari 2022;
  • het verhandelde op de mondelinge behandeling, gehouden op 22 februari 2022 en de ter gelegenheid daarvan door de advocaten van beide partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

Betrokken partijen

2.1.
Jaczon Visserijmaatschappij “Johanna Maria B.V.” (hierna: Jaczon Visserij) was eigenaar van het schip (vistrawler) ‘Johanna Maria’ SCH-118 (hierna: Johanna Maria) en houdt zich bezig met de uitoefening van de visserij en de handel in vis(producten).
2.2.
Jaczon B.V. (hierna: Jaczon) is de ship manager / commercial manager van de Johanna Maria en bestuurder en enig aandeelhouder van Jaczon Visserij.
2.3.
Interfish Wirons Ltd is samen met Jaczon verzekerde en/of vertegenwoordiger van verzekerden onder de cascoverzekering waaronder ook de Johanna Maria is verzekerd.
2.4.
Helvetia Assurance SA (hierna: Helvetia) is de leidende verzekeraar onder de cascoverzekering waaronder ook de Johanna Maria is verzekerd. Generali France, Sunderland Marine, Great Lakes Reinsurance (UK) SE, London Market via Dutch Marine Insurance / HDI-Gerling Verzekeringen N.V., London Market via Tokio Marine Kiln en Amlin Insurance (UK) PLC zijn (rechtsopvolgers van) de medeverzekeraars onder die verzekering.
2.5.
De Vries Constructions B.V. (hierna: De Vries) was een metaalbewerkings- en metaalconstructiebedrijf dat zich bezig hield met het fabriceren, aanbrengen en monteren van pijpleidingen, alsmede de fabricage van metaalconstructies.
De (opdracht tot de) werkzaamheden
2.6.
Medio april 2014 is de Johanna Maria aangemeerd in de haven van Scheveningen voor een langere periode van onderhoud aan het schip.
2.7.
Tussen Jaczon en De Vries is begin mei 2014 een overeenkomst tot stand gekomen voor de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden aan boord van de Johanna Maria. Onderdeel van die werkzaamheden was het doorbranden van de dekdoorvoer rond 2 staande pijpen, om zo het leidingwerk te verwijderen en te vervangen, alsmede om een pijpleiding te plaatsen met een grote(re) diameter. De werkzaamheden werden uitgevoerd met gebruikmaking van een snijbrander.
2.8.
Jaczon en Jaczon Visserij (hierna gezamenlijk genoemd Jaczon (Visserij)) hadden Les Pompiers Brandwachten B.V. (hierna: Les Pompiers) ingehuurd om tijdens het onderhoud aan het schip de brandgevaarlijke werkzaamheden aan boord van de Johanna Maria te begeleiden. Les Pompiers inventariseerde vooraf de risico’s van de werkzaamheden aan boord, bepaalde en omschreef de in acht te nemen veiligheidsmaatregelen, gaf de vereiste vergunningen af en controleerde voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden of de voorgeschreven maatregelen op juiste wijze werden nageleefd.
De bij de uitvoering van de werkzaamheden betrokken personen
2.9.
De Vries ontving de ‘feitelijke’ opdracht voor het starten met de snijbrandwerkzaamheden van de eerste machinist van de Johanna Maria, [naam 1]. Hij heeft daarbij de werkzaamheden ter plaatse doorgesproken met de opzichter van De Vries, [naam 2] (hierna: [naam 2]). Vervolgens is door [naam 2] een zogenaamde ‘heet-werkvergunning’ aangevraagd bij de safety officer van Les Pompiers, [naam 3] (hierna: [naam 3]). Deze vergunning is afgetekend door de tweede machinist van de Johanna Maria, [naam 4] (hierna: [naam 4]). De snijbrandwerkzaamheden aan het leidingwerk werden uitgevoerd door [naam 5] (hierna: [naam 5]), een door De Vries ingeschakelde ZZP’er. [naam 6] en [naam 7] waren de brandwachten van Les Pompiers die voorafgaand aan de werkzaamheden de werkplek inspecteerden en de te treffen veiligheidsmaatregelen verifieerden aan de hand van de afgegeven heet-werkvergunning.
De brand
2.10.
Op 23 juni 2014 is tijdens de snijbrandwerkzaamheden brand ontstaan aan boord van de Johanna Maria. Tijdens het losbranden van het bovenste verbindingsstuk tussen de leidingen vond er een explosie plaats in de vorm van een steekvlam van onder naar boven en ontstond brand als gevolg van een oliespray die uit een hydrauliekleiding kwam.
Aansprakelijkstelling
2.11.
Jaczon heeft De Vries op 24 juni 2014 aansprakelijk gesteld voor de schade die op 23 juni 2014 is ontstaan tijdens door De Vries uitgevoerde werkzaamheden aan boord van de Johanna Maria. Bij brief van 17 november 2016 is een vervolg gegeven aan deze aansprakelijkstelling en is De Vries gesommeerd om een schadevergoeding te betalen van € 20.046.310,00 (zijnde het bedrag dat in verband met de brand aan boord van de Johanna Maria door Helvetia en haar medeverzekeraars onder de cascoverzekering aan Jaczon Visserij is uitgekeerd).
2.12.
Bij brief van 27 maart 2017 heeft De Vries aansprakelijkheid afgewezen.
Onderzoek naar de oorzaak van de brand
2.13.
Na de brand is op gezamenlijk verzoek van Jaczon (Visserij) en De Vries door Element Materials Technology (hierna: Element) een onderzoek verricht naar de oorzaak van de brand, in het bijzonder naar de oorzaak van het falen van de hydrauliekleiding. Element heeft op 14 april 2015 haar rapport uitgebracht. Op pagina’s 5 en 6 van dat rapport is - voor zover relevant - het volgende vermeld:
“(…)
This makes it plausible that material from the flame cut support brace dropped onto the hydraulic line and caused local heating of the material. By complete or partly melting of the material will have weakened and subsequently will have led to the leak in the line. In case the material was molten entirely it will not have any strength and the leak will have occurred instantaneously. In the cross section a penetration depth of molten material into the line is observed up to at least half the wall thickness of the tube.
(…)
CONCLUSION
Based on the results of the investigation and the discussion the following conclusions are drawn:
  • The leak in the hydraulic line is caused by (partly) melting of the stainless steel tube material;
  • The heat that was required for the melting of the stainless steel tube material was supplied by oxidized carbon steel deposited on the surface of the tube;
  • The oxidized carbon steel likely originates from the flame cutting of a carbon steel support brace that was located above the hydraulic line.
(…)”
2.14.
De brand aan boord van de Johanna Maria is tevens in opdracht van Helvetia en haar medeverzekeraars onderzocht door expertise- en taxatiebureau Verweij Hoebee Groep (hierna: Verweij Hoebee). Het naar aanleiding daarvan opgestelde rapport van 12 mei 2015 houdt, voor zover van belang, in:
“(…)
Cause of the damage:
The fire was initiated due to the heat affection of the upper stainless steel hydraulic line, by the falling cutting remainders of the connection bracket between the two vertical water lines. This connection bracket was situated about 400mm. straight above the hydraulic lines.
Due to the fact that the hydraulic lines had been under pressure, this heat affection led to a collapse of the upper hydraulic line and an oil spray coming from the opening in this line. This oil spray was ignited by the torch of the cutter. This oil spray probably stopped only after the header tank ran empty. At that time the fire on the deck had already started.
Although the use of preventive measures against fire was commonly known to all contractors involved, it was lacked to cover the hydraulic line with fire blankets prior to the cutting work to the bracket.
In our opinion covering the lines with a fire blanket, would have prevented the affection of the hydraulic line. Apart from the fact that the cutter deviated from his work instruction by cutting loose the subject bracket, it remains unclear why the lines were not properly protected with fire blankets prior to the start of the work.
(…)’
De procedure bij en bevindingen van Inspectie SZW
2.15.
Omdat [naam 5] bij de brand gewond is geraakt, heeft ook de inspectie S(ociale) Z(aken en) W(erkgelegenheid) een onderzoek ingesteld. In de naar aanleiding daarvan aan De Vries gezonden kennisgeving inzake boete van 27 juni 2016 staat vermeld:
“(…)
Terwijl uw werknemer bezig was met het afvloeien van de metalen beugel, ontstond er door een spetter of een metaalslak een scheurtje in één van de twee hydrauliekleidingen. Gelet op de omstandigheid dat de hydraulische olie in deze leiding onder druk stond, werd de hydraulische olie onder hoge druk door het gaatje uit de hydrauliekleiding geperst. De hydraulische olie raakte buiten de leiding direct vermengd met zuurstof, waardoor er een gevaarlijke stof, zijnde een ontvlambare nevelwolk, ontstond.
(…)”
Faillissement De Vries
2.16.
De Vries is bij vonnis van deze rechtbank van 23 mei 2017 in staat van faillissement verklaard met aanstelling van [naam verweerder] (verweerder tot verificatie) tot curator.
2.17.
Blijkens het proces-verbaal van de verificatievergadering van 12 juni 2019 in het faillissement van De Vries hebben eisers tot verificatie een schadevergoedingsvordering ad € 20.046.310,00 ter verificatie ingediend en daarbij tevens aanspraak gemaakt op het voorrecht van artikel 3:287 Burgerlijk Wetboek (BW). De curator heeft de schadevergoedingsvordering van eisers tot verificatie betwist.

3..Het geschil

3.1.
Eisers tot verificatie vorderen, na wijziging van eis, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat en zakelijk weergegeven:
erkenning van het recht van voorrang ex artikel 3:287 BW op hun vordering;
erkenning van hun vordering in het faillissement van De Vries tot een bedrag van
€ 20.046.310,00 ter zake van schadevergoeding;
erkenning van hun vordering in het faillissement van De Vries tot een bedrag van
€ 2.250.000,00 ter zake van geleden bedrijfsschade;
veroordeling van verweerder tot verificatie in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen, een en ander vermeerderd met rente.
3.2.
Eisers tot verificatie baseren hun vorderingen op artikel 6:74 BW, althans op artikel 6:74 BW juncto artikel 6:76 BW: toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de (onder 2.7 weergegeven) overeenkomst en de aansprakelijkheid voor hulppersonen bij de uitvoering van een overeenkomst. Eisers tot verificatie hebben hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Door niet voldoende maatregelen te nemen om een incident zoals de onderhavige brand te voorkomen en door niet conform de afgegeven heet-werkvergunning en het brandpreventiebeleid te handelen, hebben zowel [naam 5] als [naam 2] in strijd met hun zorgplicht, en derhalve verwijtbaar nalatig, jegens Jaczon Visserij gehandeld. Deze gedragingen hebben in het maatschappelijk verkeer direct dan wel indirect te gelden als gedragingen van De Vries.
3.3.
Verweerder tot verificatie voert verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers tot verificatie in hun vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van eisers tot verificatie in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.4.
Verweerder tot verificatie betwist dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de (onder 2.7 genoemde) overeenkomst door De Vries, althans [naam 5] en [naam 2]. Van aansprakelijkheid van De Vries voor de schade van Jaczon is geen sprake, nu de verantwoordelijkheid voor een adequate risicoanalyse en voor het treffen van de juiste beheers- en veiligheidsmaatregelen op Jaczon (Visserij) en Les Pompiers rustte en zij daarin hebben gefaald. Subsidiair beroept verweerder tot verificatie zich op overmacht van De Vries / eigen schuld aan de zijde van Jaczon (Visserij).
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

De nietigheid van de eis tot verificatie

4.1.
Verweerder tot verificatie beroept zich op de nietigheid van de eis tot verificatie. Hij voert daartoe aan dat de eis tot verificatie niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 111 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Zo ontbreekt de woonplaats van eisers tot verificatie en het kantooradres van hun advocaat, aldus verweerder tot verificatie.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat zelfs al zou de eis tot verificatie niet de woonplaats van eisers tot verificatie en het kantooradres van hun advocaat vermelden, en in zoverre lijden aan een met nietigheid bedreigd gebrek, er geen reden bestaat om het beroep van verweerder tot verificatie op de nietigheid van de eis tot verificatie te honoreren. Daartoe is het volgende van belang.
4.3.
Vast staat dat verweerder tot verificatie rechtsgeldig in het geding is verschenen, als gevolg waarvan een eventuele nietigheid is gedekt (artikel 122 Rv). De door verweerder tot verificatie gestelde gebreken, indien en voor zover daarvan sprake was, hebben hem niet (onredelijk) in zijn belangen geschaad. Gesteld noch gebleken is dat verweerder tot verificatie onvoldoende gelegenheid heeft gehad zich tegen de vorderingen van eisers tot verificatie te verweren dan wel dat hij dientengevolge is bemoeilijkt in het verweer dat hij in het geding wil(de) voeren.
Eiswijziging
4.4.
Bij conclusie van repliek hebben eisers tot verificatie hun eis gewijzigd (vermeerderd) in die zin dat zij thans naast schadevergoeding ad € 20.046.310,00 tevens vergoeding vorderen van een bedrag van € 2.250.000,00 ter zake van geleden bedrijfsschade.
4.5.
Vast staat dat de vordering tot vergoeding van bedrijfsschade niet staat vermeld op de lijst van vorderingen op basis waarvan de verificatievergadering van 12 juni 2019 heeft plaatsgevonden. Het staat een schuldeiser niet vrij een door hem in een faillissement ingediende schuldvordering in de renvooiprocedure te vermeerderen. Het stelsel van de Faillissementswet, op grond waarvan schuldvorderingen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend waarna deze worden overgebracht op openbaar te maken lijsten die voor de medeschuldeisers en de curator de basis vormen voor een eventuele betwisting van de daarin opgenomen schuldvorderingen, verzet zich hiertegen. Medeschuldeisers die ter verificatievergadering de vordering niet hebben betwist maar wel bezwaar hebben tegen de vermeerderde eis, kunnen zich in de renvooiprocedure immers niet voegen of daarin tussenkomen (artikel 122 lid 4 Fw) en aan hen zou aldus de mogelijkheid worden onthouden hun bezwaren tegen een vermeerdering van eis kenbaar te maken.
4.6.
Dit betekent dat de door eisers tot verificatie in de conclusie van repliek opgenomen vermeerdering van eis, gelet op het hiervoor uiteengezette stelsel van de Faillissementswet, ontoelaatbaar moet worden geacht en aldus buiten beschouwing zal worden gelaten. Er zal dan ook op de oorspronkelijke eis, zoals hiervoor weergegeven onder 3.1 sub a, b en d, recht worden gedaan.
Wijziging grondslag vordering
4.7.
Volgens verweerder tot verificatie waren de vorderingen van eisers tot verificatie in het voortraject, meer in het bijzonder in de brief van 17 november 2016, gebaseerd op twee verwijten aan het adres van De Vries:
de voorman van De Vries zou hebben verzuimd om bij aanvang van de werkzaamheden de heet-werkvergunning aanwezig te hebben op de werkplek, en
hij zou hebben geweten dat de betreffende hydraulische lijn op 23 juni 2014 onder druk stond;
terwijl eisers tot verificatie hun vorderingen in de renvooiprocedure hebben gebaseerd op de volgende verwijten / stellingen:
[naam 5] zou met de brandwachten niet hebben overlegd over de reikwijdte van zijn werkzaamheden;
[naam 5] had de hydraulische leidingen moeten afdekken;
[naam 2] had moeten zorgen dat de vergunning aanwezig was voorafgaand aan de start van de werkzaamheden;
[naam 2] wist dat de hydrauliekleidingen twee dagen eerder onder druk waren gezet;
op grond van het Arbo- en veiligheidsprotocol van Jaczon (Visserij) had De Vries zich ter plaatse op de hoogte moeten stellen van de risico’s van de uit te voeren werkzaamheden;
de onderzoeksplicht die op De Vries rustte, woog vele malen zwaarder dan een eventueel op Jaczon (Visserij) rustende informatieplicht;
doordat De Vries pas twee weken na de aanvraag van de vergunning met de werkzaamheden was begonnen, was de vergunning niet meer up to date;
de vergunning en de daarin omschreven maatregelen waren adequaat.
4.8.
Verweerder tot verificatie heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers tot verificatie aldus op ontoelaatbare wijze de grondslag van de vorderingen hebben gewijzigd, hetgeen in de renvooiprocedure niet meer is toegestaan. Daardoor is verweerder tot verificatie in zijn bewijspositie geschaad. Verweerder tot verificatie beroept zich in dit kader mede op schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW, hetgeen moet leiden tot verval van rechten. Dit beroep gaat naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet op. Daartoe is het volgende van belang.
4.9.
Tijdens de renvooiprocedure kunnen nieuwe feitelijke gronden worden aangevoerd die niet in de conclusie van eis zijn genoemd of tijdens de verificatievergadering naar voren zijn gebracht, tenzij dit tot gevolg heeft dat aan het gevorderde een volkomen andere grondslag wordt gegeven. Verandering van eis of grondslag is slechts geoorloofd voor zover deze niet treedt buiten de omschrijving van het geschil zoals dat in het proces-verbaal van de verificatievergadering is neergelegd, geen wezenlijke verandering brengt in de aard van de vordering zoals zij is ingediend en die het bedrag van de vordering niet verhoogt. De reden hiervoor is gelegen in het stelsel van de Faillissementswet, zoals hiervoor onder 4.5 reeds weergegeven.
4.10.
Niet kan worden gezegd dat het aanvoeren van de hiervoor weergegeven nieuwe feitelijke gronden een wezenlijke verandering in de aard van de vorderingen meebrengt noch dat eisers tot verificatie met het aanvoeren van deze nieuwe feitelijke gronden buiten het geschil zijn getreden zoals dat in het proces-verbaal van de verificatievergadering is neergelegd. Het ging en gaat nog steeds om een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van contractuele aansprakelijkheid (al dan niet gedekt onder een verzekeringspolis).
4.11.
Aldus komt de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Aansprakelijkheid
4.12.
Hoewel partijen voor een gedeelte verschillende conclusies verbinden aan het rapport van Element, zijn partijen het erover eens dat het feit dat de (bovenste) hydrauliekleiding onder druk stond, ertoe heeft geleid dat de olie (onder druk) door een gat in die leiding naar buiten is geperst, vermengd is geraakt met zuurstof en is ontvlamd, met brand als gevolg.
4.13.
Dat deze brand tijdens de uitvoering van de werkzaamheden op deze wijze heeft kunnen ontstaan, maakt reeds aannemelijk dat fouten zijn gemaakt. Beoordeeld moet worden of er, en zo ja welke, fouten zijn gemaakt, hoe relevant die fouten zijn en aan wie ze zijn toe te rekenen. In dat kader zijn de taken en verantwoordelijkheden van Jaczon (Visserij) en De Vries met betrekking tot de brandveiligheid om en rond de werkzaamheden aan boord van Johanna Maria van belang.
4.14.
Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [naam 3] (de safety officer van Les Pompiers) de hoofdverantwoordelijke was met betrekking tot de brandveiligheid ter zake van de werkzaamheden aan boord van de Johanna Maria op 23 juni 2014 en dat hij verantwoordelijk was voor het uitvoeren van de risicoanalyse die nodig was voor het opstellen van de benodigde ‘heet-werkvergunning’.
4.15.
Evident is dat de (bovenste) hydrauliekleiding(en) op een relevante plaats hing(en). Een beugel die moest worden weggenomen met de snijbrander hing er kennelijk boven. Reeds om die reden bestond er een risico dat gesmolten staal op de (bovenste) hydrauliekleiding zou kunnen vallen en deze zou kunnen beschadigen.
4.16.
Tevens is evident dat gelet op de werkzaamheden ter plaatse met een snijbrander de hydrauliekleiding(en) ter plaatse niet onder druk mocht(en) staan en dat daaraan aandacht had moeten worden besteed bij het uitvoeren van de risicoanalyse. Op het Taak Risico Analyse formulier, aan de hand waarvan [naam 3] – naar eigen zeggen – de heet-werkvergunning opstelde, stond ook als één van de aandachtspunten genoemd: “B14 Equipment druk/gasvrij”.
4.17.
Een en ander is echter niet, in ieder geval niet expliciet, in de heet-werkvergunning vermeld. Op de door [naam 3] voor de werkzaamheden van De Vries opgestelde heet-werkvergunning was niet aangetekend dat er in de directe omgeving van de werkzaamheden hydraulische leidingen aanwezig waren, die voorafgaand aan de werkzaamheden drukloos gemaakt moesten worden. Op de ochtend van de brand is de heet-werkvergunning zonder mededeling over het onder druk (kunnen) staan van de hydrauliekolieleidingen aan [naam 2] (de opzichter van De Vries) verstrekt.
4.18.
De heet-werkvergunning is weliswaar relatief lang voor aanvang van de werkzaamheden verleend, maar deze diende zolang de werkzaamheden waarop de vergunning betrekking had nog niet waren uitgevoerd steeds aan het einde van de dag weer te worden ingeleverd bij de safety officer ([naam 3]) en diende op de dag dat de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd daar te worden opgehaald. De ratio daarvan is dat de omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de risico’s verbonden aan de uitvoering van het werk kunnen wijzigen. Dat is ook wat zich hier heeft voorgedaan: de ter plaatse van de werkzaamheden aanwezige hydrauliekleidingen zijn relatief kort voor de uitvoering van de werkzaamheden onder druk gezet.
4.19.
Kern van de zaak is dus dat noch Jaczon (Visserij) (bij de uitleg dan wel het doorspreken van de werkzaamheden) noch Les Pompiers (bij het uitreiken van de heet-werkvergunning op de dag van de werkzaamheden en/of tijdens de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden) De Vries ([naam 2] en/of [naam 5]) heeft gewezen op de aanwezigheid van hydrauliekleidingen in het werkgebied die onder druk konden staan en op dat moment ook onder druk stonden.
4.20.
[naam 4] (Jaczon) heeft verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat het hydraulieksysteem onder druk stond, omdat er werklui bezig waren met het afstellen van de frosters, maar dat dit bij het afgeven van de heet-werkvergunning op de ochtend van de werkzaamheden niet alsnog als aanvulling op de heet-werkvergunning aan [naam 2] is gemeld of op de heet-werkvergunning is aangetekend.
4.21.
Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat werknemers van De Vries geen specifieke kennis (kunnen) hebben (of hoeven te hebben) van de installaties aan boord van een schip. Feiten en omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken. De Vries was in dit opzicht dan ook volledig afhankelijk van de informatie van de zijde van Jaczon (Visserij) en/of Les Pompiers. [naam 2] en [naam 5] wisten niet – en konden zelf ook niet weten – dat het hydraulieksysteem onder druk stond. Zoals [naam 4] heeft verklaard, hebben Jaczon en Les Pompiers eenvoudigweg over het hoofd gezien dat het hydraulieksysteem de ochtend van de werkzaamheden (nog) onder druk stond, hetgeen niet het geval mocht zijn indien De Vries ([naam 5]) met een snijbrander in de buurt werkzaamheden diende te verrichten.
4.22.
Het feit dat in de afgegeven heet-werkvergunning enkel was aangegeven “afdekken met branddekens”, waarbij overigens niet was aangegeven wat er precies moest worden afgedekt, was vanuit veiligheidsoogpunt onvoldoende om het risico, zoals zich dit heeft verwezenlijkt, te ondervangen. Anders dan eisers ter verificatie stellen, hoefde De Vries ([naam 5]) daar niet uit te begrijpen dat ook de hydrauliekleidingen ter plaatse dienden te worden afgedekt met branddekens. Zo was het door de opsteller van de heet-werkvergunning [naam 3], zo kan uit diens verklaringen worden afgeleid, ook niet bedoeld. Bovendien kan dit ook worden afgeleid uit de omstandigheid dat [naam 5] voorafgaand aan de werkzaamheden samen met brandwacht Stam van Les Pompiers het werkdek heeft afgedekt met branddekens en Stam blijkbaar ook geen reden zag om de hydrauliekleidingen met branddekens af te dekken.
4.23.
Bovendien was vanuit veiligheidsoogpunt het afdekken met branddekens van de onder druk staande hydrauliekleidingen in dit geval niet goed mogelijk. Er diende door De Vries ([naam 5]) bijvoorbeeld ook een beugel te worden verwijderd die aan de bovenste hydrauliekleiding zelf was bevestigd. Ook bij de daartoe noodzakelijke werkzaamheden zou door de zich daarbij ontwikkelende warmte, eventueel in combinatie met de druk die op de leiding stond, een gat in de hydrauliekleiding en een spray van olie kunnen zijn ontstaan, met het risico van brand tot gevolg.
4.24.
Het is niet zo dat [naam 5] in de gegeven omstandigheden de hydrauliekleidingen uit eigen beweging had moeten afdekken met branddekens. [naam 5] mocht er, gelet op de afgegeven vergunning en de ontvangen instructies, van uitgaan dat de leidingen niet onder druk stonden. Verder staat als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat dergelijke leidingen – die tijdens het uitvoeren van dergelijke werkzaamheden nooit onder druk behoren te staan – niet per se moeten worden afgedekt, althans in de praktijk niet plegen te worden afgedekt. In dit verband is uiteraard van belang dat de eventuele beschadiging van een niet afgedekte en niet onder druk staande hydrauliekleiding tijdens de uitvoering van werkzaamheden met een snijbrander geen acuut gevaar oplevert. Ook de ter plaatse van de werkzaamheden aanwezige brandwachten (van Les Pompiers), die belast waren met toezicht op de (brand)veilige uitvoering van de werkzaamheden, hebben er dan ook niet op gewezen dat de hydrauliekleidingen (alsnog) moesten worden afgedekt.
4.25.
De Last Minute Risico Analyse die [naam 5] voorafgaand aan de werkzaamheden nog heeft gemaakt, had logischerwijs geen betrekking op het mogelijk onder druk staan van de aanwezige hydrauliekleidingen, maar op aspecten waaraan in dat stadium ter plaatse nog aandacht kon worden besteed zoals onder welke hoek hij zou gaan werken, de locatie van de ter plaatse aanwezige brandblussers en dergelijke.
4.26.
Nu [naam 5] de opgedragen werkzaamheden heeft verricht met inachtneming van de voorschriften in de heet-werkvergunning, hij de voorgeschreven (veiligheids-)maatregelen met de hulp en instemming van de ter plaatse van de werkzaamheden aanwezige brandwachten heeft uitgevoerd en hij hierop ook nog de goedkeuring heeft gekregen van [naam 3], die later bij de politie nog expliciet heeft verklaard dat hij destijds had geconstateerd dat alle door hem voorgeschreven maatregelen correct waren uitgevoerd, valt niet in de te zien dat De Vries op enigerlei wijze toerekenbaar is tekort geschoten in de uitvoering van de opdracht.
4.27.
De Vries heeft precies gedaan wat door Jaczon was opgedragen en wat van De Vries werd verwacht. De Vries heeft zich hierbij gericht naar de aanwijzingen van Les Pompiers, welk bedrijf door Jaczon (Visserij) was aangesteld om te zorgen voor de brandveiligheid om en rond de werkzaamheden aan boord van de Johanna Maria. De Vries vertrouwde erop en had ook geen reden om eraan te twijfelen dat Jaczon (Visserij) en Les Pompiers zich op zorgvuldige en verantwoordelijke wijze van hun taak ten aanzien van de brandveiligheid met betrekking tot de werkzaamheden zouden kwijten. Jaczon en Les Pompiers hebben hierin echter gefaald.
4.28.
Indien en voor zover De Vries al een toerekenbare bijdrage zou hebben gehad aan de schade (bijvoorbeeld omdat het wenselijk was geweest dat [naam 2] voorafgaand aan de werkzaamheden ook zijnerzijds nog eens uitdrukkelijk zou hebben nagevraagd of het hydraulieksysteem toch niet onder druk stond omdat hij zou hebben geweten dat enkele dagen eerder, vanwege werkzaamheden aan de frosters, (tijdelijk) druk op de leidingen was gezet), valt deze bijdrage, wat daarvan overigens ook zij, in redelijkheid in het niet bij de bijdrage van de zijde van Jaczon (Visserij) en Les Pompiers tot de schade.
4.29.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van eisers tot verificatie als ongegrond zullen worden afgewezen. De overige stellingen en weren, in het bijzonder de betwisting van het vorderingsrecht van Helvetia en de medeverzekerden onder de cascoverzekeringspolis waar ook de Johanna Maria onder is verzekerd, het beroep op de (toepasselijkheid van de) algemene voorwaarden en het beroep op overmacht behoeven, gelet hierop, geen bespreking meer.
4.30.
Eisers tot verificatie zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van verweerder tot verificatie worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
15.996,00(4,0 punt × tarief € 3.999,00)
Totaal € 16.293,00
4.31.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissing hoeft te worden genomen over nakosten.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eisers tot verificatie in de proceskosten, aan de zijde van verweerder tot verificatie tot op heden begroot op € 16.293,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. J.F. Koekebakker en mr. D.H. Dongelmans. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
[801;1729;1582;3262]