ECLI:NL:RBROT:2022:5424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/10/634086 / FA RK 22-1286
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling in een familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 juni 2022 uitspraak gedaan in een familiekwestie betreffende de verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing naar Almere met de minderjarige en om de minderjarige in te schrijven op basisschool ‘de Compositie’. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De vrouw en de man hebben een minderjarige dochter, geboren in 2017, en zijn gezamenlijk belast met het gezag. De vrouw wenst te verhuizen om een gezinsleven op te bouwen met haar nieuwe partner, terwijl de man zich verzet tegen de verhuizing, omdat hij meent dat dit niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, onder andere door eerdere juridische procedures en betrokkenheid van Veilig Thuis. De rechtbank heeft besloten om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling nog niet te wijzigen, maar heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarige. De beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling is pro forma aangehouden tot 1 april 2023. De rechtbank heeft ook geen beslissing genomen over de proceskosten, aangezien er nog geen eindbeslissing is genomen over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/634086 / FA RK 22-1286
Beschikking van 20 juni 2022 betreffende vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F.C. Hoogeveen te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R.V. Paniagua te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 22 februari 2022;
  • het bericht van de vrouw van 11 maart 2022;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 2 mei 2022;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 5 mei 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling met zaak-/rekestnummer C/10/638265 / FA RK 22-1130 en de zaak betreffende de ondertoezichtstelling met zaak-/rekestnummer C/10/638266 / JE RK 22-1131, in welke zaken afzonderlijk uitspraak is gedaan. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw pleitaantekeningen overgelegd.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de volgende minderjarige is geboren:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2017 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna: de minderjarige.
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De hoofverblijfplaats van de minderjarige is bij de vrouw.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 juli 2021 zijn de man en de vrouw gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige. Daarnaast heeft de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld, die onder meer inhoudt dat na een opbouwperiode van vier maanden de minderjarige op woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en om de week op vrijdag van 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man zal zijn. Ook heeft de rechtbank een verdeling van de vakanties en -feestdagen vastgesteld. Tot slot heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld die ziet op afspraken van de minderjarige met artsen.
2.5.
De vrouw heeft tegen de hiervoor genoemde beschikking hoger beroep ingesteld. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld voor wat betreft de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling had de behandeling in hoger beroep nog niet plaatsgevonden.
2.6.
Deze rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling van 12 mei 2022 het verzoek van de man tot voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige afgewezen. Daarnaast heeft deze rechtbank bij beschikking van 25 mei 2022 het verzoek van de man tot ondertoezichtstelling van de minderjarige afgewezen.
2.7.
Zowel de vrouw als de man hebben de Nederlandse nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
Verzoek tot verhuizing en school
3.1.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Almere te verhuizen. Daarnaast verzoekt zij vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige voor het schooljaar 2022-2023 in te schrijven op basisschool ‘de Compositie’ in Almere.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901). Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan.
3.1.4.
De vrouw wenst met de minderjarige naar Almere te verhuizen en de minderjarige daar in te schrijven op een basisschool, omdat zij met haar nieuwe partner – met wie zij verloofd is – en zijn twee minderjarige kinderen een gezin wil gaan vormen. De nieuwe partner heeft een co-ouderschapregeling met zijn twee kinderen, waarbij de kinderen de ene week vijf dagen en de andere week drie dagen bij hem verblijven.
De man geeft geen toestemming voor de verhuizing. Volgens hem is een verhuizing niet in het belang van de minderjarige.
De raad adviseert om geen vervangende toestemming te geven voor de verhuizing. Op korte termijn moet hulpverlening gestart worden via Veilig Thuis en de timing van de verhuizing is daarom niet goed.
3.1.5.
Bij haar beoordeling acht de rechtbank het volgende van belang. De verhouding tussen partijen is al lange tijd verstoord. Ondanks de jonge leeftijd van de minderjarige zijn er meerdere juridische procedures over haar gevoerd. De rechtbank heeft in haar uitspraken van 12 en 25 mei 2022 over respectievelijk de voorlopige ondertoezichtstelling en de ondertoezichtstelling, stilgestaan bij de situatie rondom de minderjarige. Hoewel de rechtbank geen grond heeft gezien om de (voorlopige) ondertoezichtstelling uit te spreken, heeft zij wel bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige geconstateerd. Zo zijn er zorgen over de ongeoorloofde absenties van de minderjarige op school. Een afdoende verklaring hiervoor is door de vrouw niet gegeven. Dat zij hierover afspraken heeft gemaakt met de school blijkt niet uit de overgelegde stukken. Dat de minderjarige nog niet leerplichtig is, doet daar niet aan af. Het is immers gebruikelijk en in beginsel goed voor de ontwikkeling van kinderen van vier jaar oud om regelmatig naar school te gaan. Het tegendeel is niet gesteld en ook niet gebleken.
Daarnaast heeft zich in april 2022 een incident voorgedaan, waarbij de vrouw zich provocerend had gedragen in een horecagelegenheid, zij en haar partner hadden gedronken en zij daarna ’s avonds laat de minderjarige samen met de kinderen van de partner enige tijd alleen in de auto hebben achtergelaten. Dit heeft geleid tot een melding van de politie bij Veilig Thuis. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad medegedeeld dat Veilig Thuis deze melding zeer serieus neemt en dat er inmiddels meerdere dossiers bekend zijn. Binnenkort zal aan de vrouw een hulpverleningstraject worden aangeboden. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij hieraan zal meewerken. Zo niet, dan zal via het jeugdbeschermingsplein de inzet van hulpverlening in het kader van een drangtraject de volgende stap zijn.
3.1.6.
Gelet op de hiervoor weergegeven zorgen over de minderjarige is de situatie naar het oordeel van de rechtbank op dit moment te onrustig om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar Almere. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, Veilig Thuis is betrokken en er wordt een hulpverleningstraject voor de vrouw opgestart. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat een verhuizing naar Almere zou meebrengen dat de huidige uitgebreide zorgregeling van de man met de minderjarige zou veranderen. De vrouw heeft weliswaar een ruime compensatieregeling voorgesteld waarbij de minderjarige onder meer drie weekenden per maand bij de man verblijft en de vrouw het halen en brengen voor haar rekening neemt, maar deze regeling acht de rechtbank niet realistisch en ook niet in het belang van de minderjarige. Daarbij betrekt de rechtbank de reisafstand tussen Almere en de woonplaats van de man (Rotterdam) en de omstandigheid dat de vrouw geen rijbewijs heeft. Bovendien verliest de man zijn doordeweekse betrokkenheid bij de minderjarige, wat de rechtbank niet in het belang van de minderjarige acht. Daarnaast zou een verhuizing betekenen dat Veilig Thuis het dossier moet overdragen, wat ook niet in het belang van de minderjarige is. Deze feiten en omstandigheden over de minderjarige acht de rechtbank van zo’n gewicht, dat een verdere afweging met de door de vrouw aangedragen belangen achterwege kan blijven. Het belang van de minderjarige gaat in dit geval dus voor op het algemene belang van de vrouw om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing wordt dan ook afgewezen.
3.1.7.
Omdat het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing wordt afgewezen, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in de schrijven op basisschool ‘de Compositie’ in Almere. Ook dit verzoek wordt afgewezen.
3.2.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
3.2.1.
De man verzoekt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man te bepalen en daarbij een zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarige te bepalen. Indien dit verzoek niet wordt toegewezen, wordt verzocht de raad te gelasten een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en een onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De raad adviseert een onderzoek naar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en een beschermingsonderzoek.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.2.5.
Bij de beoordeling is het volgende van belang. In juli 2020 heeft deze rechtbank een beslissing genomen over een verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De rechtbank zag toen geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Daarbij was van belang dat de minderjarige al sinds de geboorte van de minderjarige bij de vrouw verbleef en de door de man aangebrachte feiten en omstandigheden geen aanleiding gaven om hierin een wijziging te brengen. Ook zag de rechtbank geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten.
3.2.6.
Met de man is de rechtbank van oordeel dat de situatie sinds deze beschikking is veranderd. De rechtbank heeft hiervoor onder 3.1.5. en 3.1.6. overwogen dat er zorgen bestaan over de opvoedsituatie van de minderjarige bij de vrouw en dat Veilig Thuis is betrokken. De rechtbank kan op dit moment nog niet beoordelen of deze zorgen aanleiding geven de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen. Daarvoor is ook van belang hoe de woonsituatie van de man is en in hoeverre dit een plek is voor de minderjarige om verder op te groeien. De rechtbank heeft daar op dit moment nog onvoldoende zicht op. Om deze redenen zal de rechtbank de raad verzoeken onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en naar de zorgregeling, voor zover de hoofdverblijfplaats zou wijzigen. De rechtbank zal niet een beschermingsonderzoek gelasten, omdat de hulpverlening nog moet worden opgestart en er dus nog mogelijkheden zijn in het vrijwillige hulpverleningskader. De rechtbank gaat ervan uit dat als de raad daarvoor – al dan niet op aangeven van Veilig Thuis – aanleiding ziet, het onderzoek wordt uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
3.2.7.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande nog geen beslissing nemen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, maar de beslissing daarover pro forma aanhouden voor de duur van negen maanden.
3.3.
Proceskosten
Omdat ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af de verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming om met de minderjarige naar Almere te verhuizen en om de minderjarige in te schrijven op basisschool ‘de Compositie’ in Almere;
en alvorens verder te beslissen
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 1 april 2023
PRO FORMA;
4.3.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en eventueel de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en tegen bedoelde datum aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
4.4.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – indien nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip;
4.5.
bepaalt dat partijen en hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de genoemde pro-formadatum niet hoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. Moerman voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.C. Woudstra en mr. M.W.J. van Elsdingen, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler op 20 juni 2022.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.