ECLI:NL:RBROT:2022:5218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
10/250316-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en doorrijden na aanrijding

Op 11 januari 2020 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de Mathenesserlaan in Rotterdam, waarbij een fietser, [naam slachtoffer], werd aangereden door een personenauto bestuurd door de verdachte. De verdachte reed op een voorrangsweg en heeft de fietser aangereden terwijl deze overstak op een voetgangersoversteekplaats. De snelheid van de verdachte kon niet worden vastgesteld, waardoor niet bewezen kon worden dat hij schuld had aan het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan gevaarzettend rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval, waardoor het slachtoffer in hulpeloze toestand werd achtergelaten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 135 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de levensgezel en moeder van het slachtoffer, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de onverschilligheid van de verdachte na het ongeval, wat bijdroeg aan de hoogte van de opgelegde straffen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/250316-21
Datum uitspraak: 27 juni 2022
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte],
niet gemachtigd raadsman mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar.

4..Waardering van het bewijs

Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in het dossier als vaststaand worden aangemerkt.
Op 11 januari 2020, omstreeks 06.10 uur, heeft een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden waarbij een personenauto en een fietser waren betrokken. [naam slachtoffer], de bestuurster van de fiets, is twee tot drie meter achter haar partner het kruispunt van de Mathenesserlaan en de Hooidrift te Rotterdam overgestoken via de voetgangersoversteekplaats en is daarbij aangereden door de bestuurder van een personenauto. De bestuurder van deze personenauto verliet de plaats van het ongeval zonder zijn identiteit of die van het door hem bestuurde voertuig kenbaar te maken.
Op het moment dat de politie - enkele minuten nadat de aanrijding was gemeld - ter plaatse kwam, werd het slachtoffer zwaar gewond op het naastgelegen fietspad aangetroffen. Zij is ter plaatse door de politie gereanimeerd en vervolgens overgebracht naar het Erasmus Medisch Centrum.
Welke auto is betrokken geweest bij de aanrijding?
Op de plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden, werd op het wegdek van de Mathenesserlaan een aantal kunststof voertuigonderdelen aangetroffen. Op diezelfde dag, 11 januari 2020 omstreeks 11:00 uur, werd door de politie in de Veelzigtstraat te Rotterdam een personenauto aangetroffen die voldeed aan de omschrijving van het voertuig dat betrokken zou zijn geweest bij het ongeval. Dit betrof een grijs kleurige Volkswagen Up met het kenteken [kentekennummer], die aan de rechterzijde een gebroken voorruit en een gebroken koplamp had. Uit onderzoek is gebleken dat de op de plaats van de aanrijding aangetroffen kunststof voertuigonderdelen naadloos pasten op de schade aan de rechter koplamp van de Volkswagen Up. Gelet op deze omstandigheid staat voor de rechtbank vast dat de Volkswagen Up met het kenteken [kentekennummer] op de plaats van de aanrijding is geweest en bij de aanrijding met [naam slachtoffer] betrokken is geweest.
Heeft de verdachte deze auto toen en daar bestuurd?
In het dashboardkastje van de Volkswagen Up lag een brief, gedateerd 19 december 2019, afkomstig van ING en gericht aan de verdachte. Op die brief was een bankpas geplakt. Tevens zat in deze brief een tweede brief gevouwen met eveneens de verdachte als geadresseerde. Deze brief bevatte de pincode behorend bij de bankpas.
De Volkswagen Up met het kenteken [kentekennummer] bleek op naam te staan van de heer Donmez. Donmez heeft verklaard dat hij zijn auto had uitgeleend aan de verdachte en dat deze ten tijde van het ongeval de bestuurder was.
Na zijn aanhouding, in de loop van de volgende dag, zei de verdachte spontaan:
“Ik heb al met mijn advocaat gesproken. Ik heb hem alles uitgelegd. Ik heb gisteren rond 2 uur in de middag met mijn advocaat afgesproken dat ik mij vanavond laat zou komen melden zodat mijn advocaat maandag mij kan helpen. Ik heb niet doorgereden ik heb alles al met mijn advocaat besproken.”Vraag is hoe de verdachte dit heeft kunnen zeggen, wanneer hij niet bij het ongeval betrokken is geweest.
Ten slotte is uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gebleken dat DNA van de verdachte in de Volkswagen Up is aangetroffen op plaatsen die bij normaal gebruik door de bestuurder worden achtergelaten, zoals op het stuur en op de richtingaanwijzerhendel.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte toen en daar de bestuurder was van deze auto.
Schuld aan dit ongeval?
De vervolgens te beantwoorden vraag in deze strafzaak is de schuldvraag; is er aan de zijde van de verdachte sprake van schuld aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW)?
Vaststaat dat de verdachte in de Volkswagen Up reed op de Mathenesserlaan, komende uit
de richting van de Heemraadssingel, gaande in de richting van het Mathenesserplein. Dit betreft een voorrangsweg. De snelheid waarmee de verdachte op het moment van de aanrijding heeft gereden, kan niet worden vastgesteld. De getuige Olieberg heeft verklaard dat de Volkswagen Up, op het moment dat hij hem zeer kort voor het ongeval passeerde, ongeveer 50 km per uur reed, overeenkomend met de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Het slachtoffer is in afwijking van de daar geldende verkeersregels fietsend de Mathenesserlaan overgestoken via de voetgangersoversteekplaats (hierna ook: v.o.p.), in plaats van via het direct daarnaast gelegen fietspad. In dat laatste geval had het slachtoffer aan de verdachte voorrang dienen te verlenen. Ook in het geval iemand over een v.o.p. fietst, dient er voorrang te worden verleend aan kruisend verkeer. Immers: alleen voetgangers hebben voorrang bij het gebruik van een voetgangersoversteekplaats. Niet is vastgesteld door de politie welke tijd is verstreken tussen het moment dat het slachtoffer en haar partner op de v.o.p. fietsten en het moment waarop de verdachte met zijn auto die plaats naderde.
Deze omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - maken dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat de verdachte niet kan worden verweten dat hij
aanmerkelijkonvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde - een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaken als gevolg waarvan [naam slachtoffer] is overleden - is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW. Vooropgesteld wordt dat niet iedere overtreding van een verkeersregel een schending van genoemd artikel oplevert. Er moet sprake zijn van gevaarzettend rijgedrag. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is, omdat gemotoriseerde weggebruikers in algemene zin - en zo ook de verdachte - bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats extra alert moeten zijn, vaart moeten minderen en aldus voorzichtigheid moeten betrachten, zodat zij tijdig kunnen remmen indien nodig. Er kan immers altijd iemand oversteken, en een automobilist heeft bij een snelheid van 50 kilometer per uur in het donker niet die mate van overzicht dat hij bij een dergelijke snelheid nog kan reageren als iemand oversteekt. Uit niets is gebleken dat de verdachte bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats zijn snelheid heeft aangepast aan de omstandigheden. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van reëel gevaarzettend rijgedrag. Het gevaar heeft zich helaas ook daadwerkelijk verwezenlijkt.
Dit betekent dat de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2 primair
Aan de verdachte wordt verweten dat hij na het ongeval direct is doorgereden en dat hij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De politie trof het slachtoffer enkele minuten na de aanrijding aan en moest, gelet op de ernst van het letsel, direct tot reanimatie overgaan. Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat de verdachte met de rechter voorzijde van de Volkswagen Up tegen de linkerzijde van het slachtoffer en haar fiets is gereden. Gelet op de aard en omvang van de schade aan de Volkswagen Up - in het bijzonder de schade aan de voorruit - kan het niet anders dan dat de verdachte de klap van de aanrijding moet hebben gehoord én gezien. Kortom, de verdachte wist dat hij in aanrijding was gekomen met de fiets, dat hij - gelet op de omvang van de schade aan zijn auto - het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk (zeer) ernstig letsel had toegebracht en dat hij het slachtoffer (daardoor) in hulpeloze toestand achterliet toen hij met zijn auto met onverminderde vaart doorreed. De enkele omstandigheid dat er een getuige in de buurt was die 112 kon bellen, maakt dit niet anders. [1] De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.

5..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair
hij op 11 januari 2020 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig
(personenauto
), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Mathenesserlaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op
die weg werd veroorzaakt, ;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats is genaderd en
-zijn snelheid bij het naderen van die voetgangersoversteekplaats niet zodanig heeft
geregeld dat hij het door hem bestuurde voertuig tot stilstand kon brengen binnen
de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
-op die voetgangersoversteekplaats in aanrijding is gekomen met de als
laatste overstekende fietser;
2 primair
hij, op 11 januari 2020 te Rotterdam, als bestuurder van een
motorrijtuig
(personenauto
), betrokken bij een verkeersongeval op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Mathenesserlaan, de plaats van
vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist , een ander
(te weten [naam slachtoffer]
), aan wie bij dat ongeval letsel
was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van feit 2 primair:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding waarbij hij in aanrijding is gekomen met een fietser (het slachtoffer). Na de aanrijding is de verdachte niet gestopt en uitgestapt om te kijken wat er aan de hand was en zich te bekommeren om degene die hij had aangereden. Integendeel, hij is ervandoor gegaan en heeft het zwaar gewonde slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. De rechtbank neemt dat de verdachte zeer kwalijk.
Als gevolg van de aanrijding is het slachtoffer 26 dagen later, op 32-jarige leeftijd, in het ziekenhuis overleden.
Op de zitting hebben de levensgezel en de moeder van het slachtoffer een slachtofferverklaring voorgelezen waarin zij naar voren hebben gebracht dat zij een zeer groot verdriet hebben om het plotselinge verlies van hun partner c.q. dochter. Hun leed is onherstelbaar en onvoorstelbaar. Het is voor de nabestaanden dan ook extra schrijnend dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid direct na de aanrijding volstrekt niet heeft genomen, maar ook nadien heeft nagelaten om contact te zoeken met de nabestaanden. Bijvoorbeeld om zijn spijt en medeleven te betuigen.
Strafblad
De rechtbank heeft in een 31 pagina’s tellend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 april 2022 gelezen dat de verdachte zowel vóór als ná de onderhavige bewezen verklaarde feiten meerdere malen is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Hieruit blijkt dat de verdachte zich totaal onverschillig toont tegenover de geldende verkeersregels en de veiligheid van andere weggebruikers.
Straffen
Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten en in verband met een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Daarbij is gekeken naar de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf in verhouding staat tot de gevolgen van het ongeval en het veroorzaakte leed. Artikel 5 WVW verbiedt gevaarzettend gedrag in het verkeer. De op te leggen straf zal dan voornamelijk ook gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en in veel mindere mate aan de ernst van de gevolgen.
De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij zich ook na het ongeval niet heeft gemeld bij de politie. De verdachte heeft zijn onverschillige houding voortgezet toen hij op 12 januari 2020 in de woning van zijn ouders werd aangehouden. Immers, hij heeft toen zijn zus uitgescholden en bedreigd, omdat zij de voordeur voor de politie had geopend. Evenmin is de verdachte ter zitting verschenen om verantwoording af te leggen. Ook dit versterkt de indruk dat hij uitsluitend aan zichzelf denkt en geen rekening houdt met anderen.
Slotsom
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden in beginsel passend. Echter, gelet op het tijdsverloop in deze zaak zal de rechtbank daarop een strafkorting van 10% toepassen. Ook zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van in totaal drieënhalf jaar. Zij zal deze bijkomende straf voor de duur van drie jaar koppelen aan het onder feit 2 primair bewezen verklaarde misdrijf en voor de duur van zes maanden aan de onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde overtreding.

9..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[naam benadeelde 1](levensgezel van het slachtoffer) ter zake de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 598,- aan materiële schade en een vergoeding van € 40.000,- aan immateriële schade, bestaande uit € 20.000 aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade.
Ook heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd
[naam benadeelde 2](moeder van het slachtoffer) ter zake de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 248,04 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade, bestaande uit € 10.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd beide vorderingen, als voldoende onderbouwd, geheel toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vorderingen op dit punt genoegzaam zijn onderbouwd, zullen deze in zoverre worden toegewezen.
Immateriële schade
Shockschade
Met betrekking tot de shockschade overweegt de rechtbank dat dergelijke schade toewijsbaar is indien kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Het geestelijk letsel dient te zijn voortgevloeid uit de hevige emotionele schok bij de benadeelde partij die is teweeggebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] is als levensgezel van het slachtoffer getuige geweest van het verkeersongeval. Hij werd op dat moment geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan bij het zien van zijn zwaar gewonde partner op het wegdek. Dit alles heeft hem hevig geschokt en psychische klachten veroorzaakt. Uit een overgelegde schriftelijke verklaring van Psyvel, gedateerd 3 september 2020, blijkt dat de benadeelde partij lijdt aan een (andere gespecificeerde) depressieve-stemmingsstoornis, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] komt daarom, ook gezien de verdere onderbouwing, in aanmerking voor toewijzing van vergoeding van shockschade. De rechtbank zal de omvang van de shockschade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd naar billijkheid schatten op het gevorderde bedrag van € 20.000,-.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] is als moeder van het slachtoffer in het ziekenhuis geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het verkeersongeval. Hoewel de rechtbank zich alleszins kan voorstellen dat dit uiterst traumatisch moet zijn geweest, ziet zij geen mogelijkheid om af te wijken van de eis dat sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat laatste is met de overgelegde verklaring van [naam], gedateerd 25 mei 2022, onvoldoende onderbouwd, omdat zij geen psychiater of GGZ psycholoog is die de diagnose PTSS, of een ander in de psychiatrie algemeen erkend ziektebeeld of aandoening kan vaststellen. Dit betekent in dit geval dat de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 6:108 lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hieronder vallen onder andere ouders, kinderen, partners en zorgrelaties.
De benadeelde partijen hebben als levensgezel en als moeder van het slachtoffer daarom recht op vergoeding van affectieschade.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de bij het Besluit vergoeding affectieschade van 20 april 2018 (Stb. 2018, 133) vastgestelde bedragen. De wetgever heeft immers uitdrukkelijk, ter vermijding van discussies over de hoogte van de affectieschade, gekozen voor
forfaitair vastgesteldebedragen. Op grond van artikel 1 van dit besluit kan in het geval van overlijden door een misdrijf, een levensgezel aanspraak maken op een bedrag van € 20.000,- en kunnen ouders van een meerderjarig niet-thuiswonend kind aanspraak maken op een bedrag van € 17.500,-.
Conclusie
De verdachte dient aan [naam benadeelde 1] een schadevergoeding te betalen van € 598,- aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, waarvan € 20.000,- aan shockschade en
€ 20.000,- aan affectieschade.
De verdachte dient aan [naam benadeelde 2] een schadevergoeding te betalen van € 248,04 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade bestaande uit affectieschade. Voor wat betreft de shockschade zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en voor het overige (resterende € 2.500,- aan affectieschade) worden afgewezen.
De te vergoeden bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 januari 2020, de datum van het ongeval. Tevens wordt het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) passend en geboden geacht.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het de onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
ten aanzien van feit 2 primair:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 135 (honderdvijfendertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) jaar;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 40.598,- (zegge: veertigduizend vijfhonderdachtennegentig euro), bestaande uit € 598,- aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade (waarvan € 20.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 17.748,04 (zegge: zeventienduizend zevenhonderdachtenveertig euro en 4 cent), bestaande uit € 248,04 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de
benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft de immateriële schade bestaande uit € 10.000,- aan shockschade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het door de
benadeelde partij [naam benadeelde 2]meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de
benadeelde partij [naam benadeelde 1]te betalen
€ 40.598,-(hoofdsom,
zegge: veertigduizend vijfhonderdachtennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 40.598,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
237 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de
benadeelde partij [naam benadeelde 2]te betalen
€ 17.748,04(hoofdsom, ze
gge: zeventienduizend zevenhonderdachtenveertig euro en 4 cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 17.748,04 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
123 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Deze beslissing is genomen door
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 27 juni 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Mathenesserlaan,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats is genaderd en/of
-niet of te laat heeft opgemerkt dat twee fietsers, die achter elkaar reden, doende
waren de rijbaan via of ter hoogte van die voetgangersoversteekplaats over te steken
en/of
-met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid heeft gereden en/of
-zijn snelheid bij het naderen van die voetgangersoversteekplaats niet zodanig heeft
geregeld dat hij het door hem bestuurde voertuig tot stilstand kon brengen binnen
de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-op die voetgangersoversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met de als
laatste overstekende fietser, genaamd [naam slachtoffer],
-waardoor die [naam slachtoffer] ten val is gekomen;
als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] werd gedood;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Mathenesserlaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op
die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats is genaderd en/of
-niet of te laat heeft opgemerkt dat twee fietsers, die achter elkaar reden, doende
waren de rijbaan via of ter hoogte van die voetgangersoversteekplaats over te steken
en/of
-met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid heeft gereden en/of
-zijn snelheid bij het naderen van die voetgangersoversteekplaats niet zodanig heeft
geregeld dat hij het door hem bestuurde voertuig tot stilstand kon brengen binnen
de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-op die voetgangersoversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met de als
laatste overstekende fietser;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij, op of omstreeks 11 januari 2020 te Rotterdam, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), betrokken bij een verkeersongeval op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Mathenesserlaan, de plaats van
vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden, een ander (te weten [naam slachtoffer]), aan wie bij dat ongeval letsel
was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
(art 7 lid 1 ahf/ond c Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 januari 2020 te Rotterdam, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), betrokken bij een verkeersongeval op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Mathenesserlaan, de plaats van dat ongeval
heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest
vermoeden, een ander (te weten [naam slachtoffer]) werd gedood dan wel letsel werd
toegebracht;
(art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 7 lid 1 ahf/ond b
Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 10 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:394.