ECLI:NL:RBROT:2022:5159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/1917
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering en de hoorzitting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2022, met zaaknummer ROT 21/1917, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar WIA-aanvraag beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen was afgewezen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 13 mei 2020. De rechtbank oordeelt dat eiseres afstand heeft gedaan van haar recht op een hoorzitting, wat door verweerder correct is opgevat. Eiseres had eerder aangegeven geen hoorzitting te willen, en de rechtbank bevestigt dat de communicatie hierover duidelijk was.

De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiseres, die stelt dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat er aanvullende beperkingen moeten worden erkend. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de beoordeling van de verzekeringsarts kunnen ondermijnen. Eiseres heeft geen recht op een WIA-uitkering, omdat zij niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de wet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. W.C. de Jonge),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) vanaf 13 mei 2020.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 april 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 maart 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres (via een beeldverbinding) en namens verweerder [naam].

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als boekhoudkundig medewerker voor 25 uur per week en is voor dit werk uitgevallen op 16 mei 2018. Naar aanleiding van de WIA-aanvraag van eiseres heeft verweerders primaire arts onderzoek verricht. Hij heeft de mogelijkheden en beperkingen van eiseres neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2020.
1.2.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiseres haar eigen werk als boekhoudkundig medewerker niet meer kan verrichten en functies geselecteerd die eiseres met haar mogelijkheden en beperkingen wel zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiseres met deze functies gemiddeld 5,69% minder kan verdienen dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en dat zij daarom minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft vervolgens de WIA-aanvraag van eiseres afgewezen met het besluit van 14 april 2020.
1.3.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. Eiseres is in bezwaar fysiek onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze verzekeringsarts heeft in de rapportage van 25 februari 2021 aangegeven geen aanleiding te zien om meer beperkingen aan te nemen dan de primaire arts heeft gedaan.
1.4.
In de rapportage van 2 maart 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn en dat deze de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiseres

2. Eiseres voert in beroep aan dat zij niet ondubbelzinnig heeft aangegeven dat zij geen hoorzitting wil. Het fysieke onderzoek van 7 december 2020 kan niet gelijkgesteld worden met een hoorzitting. Eiseres betoogt daarnaast dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht en dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij heeft whiplashklachten door een auto-ongeluk, beperkingen als gevolg van PTSS, een evenwichtsstoornis en triggers voor licht en geluid. Ook moeten aanvullende beperkingen worden opgenomen voor hoofdbewegingen, stress, haar onderarm, pols, elleboog, haar gehele rechterarm en schouder en voor repetitieve bewegingen. Eiseres betoogt verder dat een urenbeperking moet worden aangenomen. Totdat zij uitviel, heeft eiseres per week slechts 24 uur kunnen werken. Verweerder heeft onvoldoende getoetst aan de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid. Verweerder had daarnaast ook de behandeld artsen van eiseres moeten raadplegen en overleg met hen moeten voeren. Eiseres heeft ten slotte verzocht tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige.

Beoordeling door de rechtbank

De hoorzitting
3.1.
Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier twee telefoonnotities aanwezig zijn van gesprekken tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder (van 6 oktober 2020 en van 21 oktober 2020) waaruit blijkt dat er overleg is geweest over het al dan niet houden van een hoorzitting. Uit de telefoonnotitie van 6 oktober 2020 volgt dat met de gemachtigde is besproken dat er op dat moment – vanwege de coronamaatregelen – geen fysieke hoorzittingen worden gehouden. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat zowel de gemachtigde als eiseres tot een risicogroep behoren, dat de gemachtigde wenst dat eiseres op een fysiek spreekuur wordt gezien en dat de gemachtigde niet bij “
een hoorzitting/spreekuur aanwezig hoeft te zijn”. Uit de telefoonnotitie van 21 oktober 2020 volgt dat verweerder aan de gemachtigde van eiseres heeft gevraagd of zij bij het spreekuur aanwezig wilde zijn en daarbij heeft aangegeven dat er in dat geval sprake zou zijn van een hoorzitting. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat zij daarvan afziet en dat zij akkoord is met een fysiek onderzoek van eiseres door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze uitingen terecht zo heeft opgevat dat eiseres afstand heeft gedaan van het recht om gebruik te maken van een hoorzitting. De beroepsgrond dat ten onrechte van een hoorzitting is afgezien, slaagt dan ook niet.
De aanvraag
4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres op de beoordelingsdatum (13 mei 2020) geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van dossieronderzoek, een telefonisch spreekuur, wat in bezwaar is aangevoerd, een fysiek onderzoek en stukken van de behandelend sector.
De grond dat de behandelend sector had moeten worden geraadpleegd kan niet leiden tot de conclusie dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Een verzekeringsarts mag volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] namelijk in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Het raadplegen van behandelend artsen is aangewezen indien een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die wezenlijk effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene om te kunnen werken, of als een betrokkene stelt dat de behandelend artsen een beredeneerd afwijkend standpunt hebben over de beperkingen. Hiervan is in de situatie van eiseres niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze is verricht.
4.4.
Over de grond dat eiseres meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 25 februari 2021 heeft uiteengezet dat beperkingen zijn opgenomen vanwege een verminderde stressbestendigheid en een verhoogd persoonlijk risico. Er zijn verder op basis van de brief van de KNO-arts van 27 augustus 2020 geen aanwijzingen gevonden voor een afwijking in het evenwichtsorgaan. Daarnaast heeft hij toegelicht dat de aangenomen fysieke beperkingen passend zijn, nu daarbij rekening wordt gehouden met het feit dat eiseres is aangewezen op armsparende arbeid en dat met de gestelde beperkingen overbelasting wordt voorkomen. Uit informatie van de orthopeed van 18 september 2020 blijkt dat eisers schouderklachten heeft, maar op basis van lichamelijk onderzoek konden geen beperkingen op dit punt worden vastgesteld. In de aanvullende rapportage van 21 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat geen nieuwe medische feiten zijn ingebracht die kunnen leiden tot een andere conclusie. Op basis van het dagverhaal van eiseres acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep het niet aannemelijk dat verdergaande beperkingen voor licht en geluid moeten worden aangenomen. Eiseres is in april of mei 2020 gelaserd aan de ogen waardoor de lichtgevoeligheid verminderd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uiteengezet dat belasting en het (hervatten van het) werken geen organische beschadigingen kan aanbrengen na een whiplash, gelet op de richtlijn Whiplash 2008. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om op medische gronden meer beperkingen aan te nemen. In beroep heeft eiseres ook geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aannemelijk maken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres. Deze grond slaagt daarmee niet.
4.5.
De grond dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen slaagt evenmin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 25 februari 2021 ondubbelzinnig getoetst aan de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid, waarin de voorwaarden staan voor het kunnen aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres niet verminderd beschikbaar is door opname of deeltijdtherapie. Eiseres is hoogstens eens in de twee weken niet beschikbaar vanwege een gesprek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uiteengezet dat eiseres geen stoornis in de energiehuishouding heeft, niet een te groot energieverbruik heeft of niet goed kan uitrusten of herstellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich hierbij gebaseerd op het dagverhaal van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten slotte uiteengezet dat geen preventieve urenbeperking kan worden aangenomen omdat eiseres geen aandoening heeft met een beperkt ziektebesef of zelfoverschatting. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig heeft gemotiveerd en beoordeeld wat de duurbelastbaarheid van eiseres is en waarom geen urenbeperking kan worden aangenomen. Dat eiseres in haar eigen arbeid slechts 24 uur per week kon werken kan niet leiden tot een andere conclusie, omdat eiseres, volgens de arbeidsdeskundige, haar eigen arbeid niet kan verrichten. Met de geselecteerde functies wordt eiseres in staat geacht om 40 uur per week te werken, omdat het lichte functies zijn die binnen de belastbaarheid van eiseres vallen.
4.6.
Wat eiseres aanvoert geeft, gelet op het voorgaande, onvoldoende reden tot twijfel aan de juistheid van verweerders beoordeling, zodat geen aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. Eiseres is in beroep niet opgekomen tegen de geselecteerde functies. Met deze functies kan eiseres 5,69% minder verdienen dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiseres vanaf 13 mei 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
6. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Dat betekent dat eiseres niet in het gelijk gesteld wordt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3848