ECLI:NL:RBROT:2022:507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/2835
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak

Op 27 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een beroep tegen een beslissing op bezwaar van 16 maart 2021, waarbij de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is vanwege termijnoverschrijding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en eindigde op 27 april 2021. Eiser heeft het beroepschrift echter pas op 25 mei 2021 ontvangen, wat na de termijn is. Eiser heeft aangevoerd dat hij in afwachting was van een besluit over zijn herinschrijving en dat de problemen met zijn inschrijving gevolgen hadden voor zijn werk. De rechtbank oordeelt echter dat deze redenen geen verontschuldigingen vormen voor de termijnoverschrijding. De rechtbank wijst erop dat de beroepstermijn niet wordt opgeschort door het afwachten van verdere besluitvorming. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.M. Jurgens, in aanwezigheid van griffier P.F.H.M. Terstegge, en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats eiser] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: P.A.M. Badel).

Procesverloop

Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post (PostNL) wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de enveloppe geen (leesbaar) poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift tijdig op de post is gedaan als het de eerste of tweede werkdag na de beroepstermijn is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het beroepschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3. Vast staat dat verweerder het bestreden besluit bekend heeft gemaakt op 16 maart 2021 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 27 april 2021.
4. Eiser heeft het beroepschrift met PostNL verstuurd. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 25 mei 2021. Dat is later dan de tweede werkdag na afloop van de beroepstermijn. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
5. Eiser heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Hij was in afwachting op een besluit dat over de herinschrijving zou worden genomen. Ook leidt het niet in orde zijn van zijn inschrijving tot problemen op zijn werk.
6. De redenen die eiser heeft aangevoerd zijn geen verontschuldigingen voor het te laat indienen van het beroepschrift. Eiser had namelijk tijdig beroep kunnen instellen, zo nodig op nader aan te voeren gronden, ook als hij nog in afwachting van verdere besluitvorming was. Eventuele verdere besluitvorming schort de beroepstermijn niet op. Daarnaast is binnen het kader van artikel 6:11 van de Awb geen ruimte voor een afweging van de gevolgen die het bestreden besluit op het werk van eiser heeft. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2019:1913.
7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.