ECLI:NL:RBROT:2022:5055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
22/763
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens onvoldoende objectieve onderbouwing van geweldsmisdrijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022, zaaknummer ROT 22/763, heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiseres stelt slachtoffer te zijn van huiselijk geweld door haar ex-partner in de periode van 2016 tot en met 2020. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft haar aanvraag echter afgewezen, omdat eiseres niet met objectieve gegevens heeft aangetoond dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.

De rechtbank heeft op 15 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, mr. P. van Baaren, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder, mr. J.C.M. van der Weerd. Tijdens de zitting is ook een getuige, de moeder van eiseres, gehoord. De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende objectieve aanwijzingen heeft geleverd om haar claim te onderbouwen. De verklaringen van familieleden en vrienden zijn niet als objectief beschouwd, en de door eiseres ingediende bewijsstukken, zoals tekstberichten en foto's van verwondingen, zijn niet voldoende om de aannemelijkheid van het huiselijk geweld vast te stellen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op een uitkering uit het fonds. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding voor haar proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.C.M. van der Weerd).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het fonds).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Ter zitting is de door eiseres meegebrachte getuige [naam getuige] (de moeder van eiseres) gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het fonds?
2. Het fonds geeft een financiële tegemoetkoming aan onder meer slachtoffers van geweldsmisdrijven die hierdoor ernstige lichamelijke of psychische problemen hebben opgelopen.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Eiseres heeft een aanvraag om een uitkering uit het fonds ingediend omdat zij stelt slachtoffer te zijn van psychische en lichamelijke mishandeling door haar ex-partner in de periode van 2016 tot en met 2020. Volgens verweerder komt eiseres niet voor deze uitkering in aanmerking, omdat de aanvraag onvoldoende is onderbouwd met objectieve gegevens.
4.1
Het is aan eiseres om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij slachtoffer is van een tegen haar opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf [1] .
4.2
Eiseres heeft een eigen verklaring ingeleverd over wat er volgens haar is gebeurd. Ook heeft zij verklaringen van haar moeder, vrienden en twee buurvrouwen ingeleverd, alsmede screenshots van tekstberichten en foto’s van haar verwondingen.
4.3
Een eigen verklaring is op zichzelf onvoldoende om het huiselijk geweld aannemelijk te maken. Verklaringen van familieleden en vrienden zijn niet onpartijdig en daarom niet objectief. Daarbij komt dat de moeder en de vrienden van eiseres nooit getuige zijn geweest van het huiselijk geweld in de periode van 2016 tot en met 2020. Ook uit de verklaringen van de buurvrouwen blijkt niet dat zij het huiselijk geweld hebben waargenomen. Er is dus aanvullende informatie nodig om het huiselijk geweld aannemelijk te maken. In de tekstberichten (die van de ex-partner zouden zijn) wordt geen melding gemaakt van huiselijk geweld. Uit de foto’s blijkt alleen dat eiseres op enig moment verwondingen heeft opgelopen, maar niet
hoezij deze heeft opgelopen. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Dit betekent niet dat het huiselijk geweld niet heeft plaatsgevonden, maar leidt er wel toe eiseres geen recht heeft op een uitkering van het fonds.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet schadefonds geweldsmisdrijven
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a:
Uitkering kan worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven
Bij de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert verweerder het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie van 1 augustus 2021).
Paragraaf 1.1.2:
Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden (zoals bij de strafrechter), maar moet aannemelijk worden gemaakt. Aannemelijkheid is een juridisch begrip en houdt in dat het niet onomstotelijk hoeft vast te staan dat het is gegaan zoals in de aanvraag is beschreven, maar dat het op basis van de gegeven onderbouwing geloofwaardig is dat het zo gegaan is. Uit die onderbouwing moet een duidelijk en logisch beeld volgen van wat er is gebeurd en wat de aanleiding ervoor was. […] Het uitgangspunt is dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor het onderbouwen van de aanvraag met voldoende objectieve aanwijzingen. Objectieve aanwijzingen zijn aanwijzingen afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Deze bronnen moeten betrouwbaar en onpartijdig zijn en vanuit eigen waarneming verklaren.
De eigen verklaring van een slachtoffer is – als dat het enige is – onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Het doen van aangifte bij de politie is op zich geen vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag door het Schadefonds. […] Het kan dus zo zijn dat het Schadefonds aanvullende informatie nodig heeft wanneer informatie als een aangifte of een rechterlijke uitspraak niet beschikbaar is. […] Als ook uit deze aanvullende informatie onvoldoende beeld kan worden gevormd van de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond, dan is de aanvraag niet voldoende onderbouwd en zal de aanvraag worden afgewezen. Deze afwijzing betekent niet dat het Schadefonds het slachtoffer niet gelooft: de aanvraag wordt dan afgewezen omdat de opgave van het slachtoffer onvoldoende is onderbouwd met objectieve aanwijzingen. […]
Het Schadefonds voert deze beoordeling uit, omdat de wetgever aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven de taak heeft gegeven om vorm te geven aan de bijzondere verantwoordelijkheid van de maatschappij voor slachtoffers van geweld. De uitkering uit het Schadefonds is een financiële tegemoetkoming in de schade. Deze tegemoetkoming is een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer en hiermee wordt tevens erkenning gegeven aan zijn slachtofferschap. Door middel van deze erkenning wordt een bijdrage geleverd aan het herstel van vertrouwen van het slachtoffer. Dit is belangrijk, ook omdat de dader niet zelden onbekend blijft. Juist vanwege deze maatschappelijke solidariteit moet voldoende duidelijk zijn wat de toedracht van het geweldsmisdrijf is, wat de aanleiding ervoor was en onder welke omstandigheden het plaatsvond. Een uitkering is alleen op zijn plaats als maatschappelijke solidariteit
passend is. Het Schadefonds moet aan de samenleving kunnen laten zien dat de uitkeringen, die uit algemene middelen worden betaald, op een verantwoorde en zorgvuldige wijze zijn gedaan. Ook om deze reden is het belangrijk dat de uitkeringen zijn gebaseerd op aanvragen die voldoende onderbouwd zijn.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4418.