In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de korpschef van politie. De eiser had toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten voor VOF [naam VOF], maar deze toestemming werd op 11 november 2020 ingetrokken op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De intrekking volgde na een incident op 28 juni 2020, waarbij de eiser werd aangehouden voor het niet voldoen aan een bevel van politieambtenaren tijdens een verboden demonstratie in Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich opzettelijk niet heeft gehouden aan de bevelen van de politie, wat leidde tot de conclusie dat de betrouwbaarheid en integriteit van de eiser niet boven elke twijfel verheven zijn. De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot intrekking van de toestemming kon besluiten, gezien de ernst van de overtreding en het belang van betrouwbare veiligheidszorg. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat de intrekking onterecht was en dat deze niet proportioneel was. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de toestemming een noodzakelijke maatregel was om de integriteit van de beveiligingssector te waarborgen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.