ECLI:NL:RBROT:2022:5018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
10/750017-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van contant geld en overtreding van de Telecommunicatiewet in de Megazaak Spaniel

In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], heeft de rechtbank Rotterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in de Megazaak Spaniel. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag van € 449.850,- en het zonder vergunning aanwezig hebben van een jammer. Tijdens de zittingen op 20, 23, 25, 30 mei en 1, 3 en 8 juni 2022 is het bewijs onderzocht. De officieren van justitie, mrs. E.V.J. Pols en R. Terpstra, eisten een gevangenisstraf van drie maanden en een geldboete van € 45.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, en sprak hem vrij van het witwassen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het aanwezig hebben van de jammer, omdat hij deze opzettelijk had voorhanden gehad zonder de vereiste vergunning. De rechtbank legde een geldboete op van € 250,- en 5 dagen hechtenis. De rechtbank benadrukte dat het gebruik van een jammer laakbaar is, omdat het de communicatie-infrastructuur verstoort, wat ook gevolgen kan hebben voor hulpdiensten. De rechtbank heeft de bewaring van het in beslag genomen geld gelast ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750017-19
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisadministratie personen op het adres [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
[adres verdachte] ,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting.

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20, 23, 25, 30 mei, 1, 3 en 8 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een grote hoeveelheid contant geld (feit 1) en aan het zonder vergunning daartoe aanwezig hebben van zogenoemde jammer (feit 2).

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E.V.J. Pols en R. Terpstra hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, alsmede een geldboete ter hoogte van het conservatoir beslag ad € 45.000,-;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslaggenomen geldbedrag
ad € 449.850,-.

4..Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

4.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De verdachte heeft een geldbedrag van € 449.850,- voorhanden gehad, waarvan hij wist, in de zin van voorwaardelijk opzet, dat dit geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
In de woning van de verdachte werd op 20 juni 2018 een contant geldbedrag ad € 449.850,- aangetroffen en in beslag genomen. Dit geldbedrag bestond uit grote, in het dagelijkse betalingsverkeer ongebruikelijke coupures. Onder die omstandigheden heeft de verdachte een zekere onderzoeksplicht naar de herkomst van het geld en mag van hem verlangd worden dat hij een verklaring geeft over de herkomst van dat geld. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Aan deze vereisten heeft de verdachte voldaan. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zijn vriend [naam medeverdachte] had gevraagd naar de herkomst van het geld en de reden om het geld tijdelijk bij de verdachte in bewaring te geven.
[naam medeverdachte] heeft, gehoord als getuige bij de rechter-commissaris, de verklaring van de verdachte bevestigd. Het openbaar ministerie heeft, in ieder geval in het onderhavige deelonderzoek [naam deelonderzoek] , stukken gevoegd uit het onderzoek tegen [naam medeverdachte] waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat [naam medeverdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan belastingfraude. Uit de processtukken blijkt niet dat [naam medeverdachte] met die vermoedens is geconfronteerd. Zeker nu [naam medeverdachte] zelf geen verdachte is in deze zaak, kan de rechtbank bij die stand van zaken niet tot het oordeel komen dat het niet anders kan dan dat [naam medeverdachte] het geld door misdrijf heeft verkregen.
Aldus kan ook aan de verdachte niet het verwijt worden gemaakt dat hij wist of heeft moeten weten dat het geld van misdrijf afkomstig is geweest.
4.3.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van de verdediging
De in de woning van de verdachte aangetroffen jammer had de verdachte niet in gebruik. De vraag is bovendien of de jammer wel voor gebruik geschikt was. Uit het technisch onderzoek blijkt dat de onderzoeker de jammer, die voorzien was van een ingebouwde accu, heeft moeten aansluiten op netvoeding. Kennelijk kon hij de jammer niet testen en onderzoeken met behulp van de ingebouwde accu. Daaruit valt af te leiden dat het gaat om een jammer met een niet-functionerende accu. Om de jammer op netvoeding aan te sluiten, was een kabeltje nodig. Uit het dossier blijkt niet van zo’n onder de verdachte aangetroffen en in beslag genomen kabeltje. Van het door de verdachte geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben dan wel het gebruiken van de jammer, als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, heeft dan ook geen sprake kunnen zijn. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
De bij gelegenheid van de doorzoeking van de woning van de verdachte op 20 juni 2018 aangetroffen jammer betreft een radioapparaat als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze jammer in de kantoorruimte in zijn woning aanwezig had, maar dat hij niet wist wat het was.
De onderhavige jammer is gebouwd en ontworpen om doelgericht GSM900-, GPS-, GSM1800- en UMTS-frequenties die door andere toepassingen worden gebruikt te verstoren. Het aanleggen, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben of het gebruik van radioapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van artikel 3.13, eerste lid, Telecommunicatiewet een vergunning is verleend voor het gebruik van de desbetreffende frequentieruimte, dan wel vrijstelling is verleend ingevolge artikel 10.15, tweede lid, van dezelfde wet. Deze vergunning wordt uitsluitend verleend voor uitrusting die niet stoort, aldus de toezichthouder/onderzoeker van het Agentschap Telecom in diens rapport van 31 juli 2018. Aan de verdachte was geen vrijstelling verleend.
Wat er ook zij van het verweer van de raadsman omtrent het al dan niet (geheel of gedeeltelijk) aangelegd aanwezig hebben van de jammer, uit de Memorie van Toelichting bij artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet blijkt dat het ‘aangelegd aanwezig hebben’ ruim kan worden geïnterpreteerd. Er kan alleen dan geen sprake zijn van ‘aangelegd aanwezig hebben’ als het apparaat bijvoorbeeld verpakt is of uit andere omstandigheden blijkt dat de intentie van het gebruik niet aanwezig is (Kamerstukken II, 2000/01, 27576, nr. 3, p. 7). Van dergelijke omstandigheden is in de onderhavige zaak niet gebleken, ook niet gelet op de omstandigheid dat de jammer is onderzocht met behulp van netvoeding in plaats van met gebruikmaking van de ingebouwde accu.
Voorts heeft te gelden dat overtreding van artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet een economisch delict is. In het economische strafrecht wordt geen boos opzet vereist. Dit betekent dat er reeds sprake is van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten zoals in de strafbepaling is omschreven. Het opzet behoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Gelet op de verklaring van de verdachte dat hij de jammer in een door hem verhuurde woning had aangetroffen en vervolgens had meegenomen naar zijn eigen woning, kan niet anders volgen dan dat de verdachte de jammer willens en wetens, in de zin van kleurloos opzet, voorhanden heeft gehad.
Het verweer wordt verworpen.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 juni 2018 te Berkel en Rodenrijs in een woning aan het [adres verdachte] een geheel of gedeeltelijk aangelegd radiozendapparaat, te weten een jammer, aanwezig heeft gehad, terwijl aan hem geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het onder 2 bewezen feit levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bij gelegenheid van doorzoeking van de woning van de verdachte werd aldaar een jammer aangetroffen en in beslag genomen. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het aangelegd aanwezig hebben van een jammer. Een jammer zoals aangetroffen bij de verdachte heeft enkel tot doel opzettelijk telecommunicatie-infrastructuur te verstoren en wordt in het criminele circuit gebruikt om buiten het zicht van de politie te kunnen manoeuvreren. Het voorhanden hebben daarvan is in het bijzonder ook laakbaar omdat het gebruik daarvan elektronische communicatie en de opslag van gegevens verstoort waarvan onder meer hulpdiensten afhankelijk zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Zoals blijkt uit voornoemd uittreksel uit de justitiële documentatie is de verdachte op
17 maart 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, ter zake deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk opiumwetmisdrijven en witwassen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) niet van toepassing is, nu de veroordeling door de Amsterdamse rechtbank thans nog niet onherroepelijk is. Indien de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in artikel 63 WvSr de verdachte bijvoorbeeld geen straf zou opleggen, hetgeen gelet op de omvang van de gevangenisstraf die door de rechtbank Amsterdam is opgelegd voorstelbaar zou zijn, dan bestaat de kans dat de verdachte voor dit feit geen straf krijgt, in het geval zo’n vonnis in kracht van gewijsde zou gaan en de verdachte nadien in hoger beroep wordt vrijgesproken. Dat kan niet de bedoeling zijn van de toepassing van artikel 63 WvSr (anders HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2248). De rechter die als laatste in feitelijke instantie beslist, dient artikel 63 WvSr toe te passen.
Enerzijds gezien de ernst van het feit en anderzijds rekening houdend met voormelde vrijspraak, zal de rechtbank, anders dan het door de officieren van justitie genoemde uitgangspunt van 120 uren taakstraf, aan de verdachte een geldboete van na te noemen hoogte opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag ad € 449.850,- zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 250,- (tweehonderdvijftig euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het
geldbedrag ad

€ 449.850,- (vierhonderdnegenenveertigduizend achthonderdvijftig euro).

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(Zaak [adres verdachte] )
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 20 juni 2018 te Berkel en Rodenrijs, in een woning aan het [adres verdachte] een (grote) hoeveelheid contant geld (EUR 449.850,-) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld – middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
(Zaak Jammer)
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te Berkel en Rodenrijs in een woning aan het [adres verdachte] een geheel of gedeeltelijk aangelegd radiozendapparaat, te weten een jammer, aanwezig heeft gehad, terwijl aan hem geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.