ECLI:NL:RBROT:2022:4906

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/5758
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsuitkering en bijzondere omstandigheden bij intrekking van recht op bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw uit Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had in 2021 te maken met de intrekking van haar bijstandsuitkering per 9 juni 2021, omdat zij niet was verschenen op meerdere uitnodigingen voor gesprekken met de gemeente. Eiseres had vervolgens een nieuwe aanvraag ingediend voor bijstand, met de wens dat deze zou ingaan per 10 juni 2021. De gemeente kende haar echter pas bijstand toe met ingang van 25 augustus 2021, wat eiseres niet kon accepteren. Ze voerde aan dat haar afwezigheid bij de gesprekken niet verwijtbaar was, aangezien zij leed aan depressies en angsten die haar belemmerden in het openen van post en het afhandelen van haar administratie. De rechtbank heeft de situatie van eiseres, inclusief een verklaring van haar huisarts, in overweging genomen en geoordeeld dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die de verlening van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de gemeente vernietigd en bepaald dat eiseres recht heeft op bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 10 juni 2021. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 49,- aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Biemond).

Procesverloop

Met het besluit van 23 juli 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op een bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken per 9 juni 2021.
Met het besluit van 9 september 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 25 augustus 2021.
Met het besluit van 18 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2022 op een zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft verweerder eiseres bij brief van 28 mei 2021 uitgenodigd voor een gesprek op 4 juni 2021. Eiseres is hierbij verzocht om diverse documenten mee te nemen. Eiseres is op dit gesprek zonder bericht van verhindering niet verschenen. Bij brief van 4 juni 2021 is eiseres opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, dit keer op 9 juni 2021. Ook op dit gesprek is eiseres niet verschenen. Hierop heeft verweerder met een besluit van 11 juni 2021 eiseres’ recht op bijstand opgeschort en haar nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 16 juni 2021. Eiseres is wederom niet verschenen. Omdat eiseres niet op de uitnodigingen heeft gereageerd, heeft verweerder haar recht op bijstand ingetrokken.
1.2
Eiseres heeft op 25 augustus 2021 een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Zij heeft verzocht deze in te laten gaan per 10 juni 2021.
2. Aan het bestreden besluit, waarbij de primaire besluiten zijn gehandhaafd, legt verweerder ten grondslag dat eiseres verwijtbaar niet is verschenen op de gesprekken. Hierdoor kan het recht op bijstand van eiseres niet worden vastgesteld en was verweerder bevoegd om de bijstand in te trekken, aldus verweerder. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat aan eiseres terecht met ingang van 25 augustus 2021 opnieuw bijstand is toegekend en niet eerder, omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de verlening van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
3. Eiseres is het er niet mee eens dat haar bijstandsuitkering niet is toegekend met ingang van 10 juni 2021 maar met ingang van 25 augustus 2021. Eiseres voert aan dat het niet verschijnen op de gesprekken haar niet kan worden verweten. Zij is als gevolg van depressies en angsten niet in staat om haar post goed af te handelen. Eiseres heeft een verklaring van haar huisarts overgelegd waarin wordt verklaard dat zij moeite heeft met het voldoen aan haar dagelijkse verplichtingen, zoals het openen van haar post.
4. Artikel 44, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1578, wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
5.1
De beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte niet met ingang van een eerdere datum een bijstandsuitkering aan haar heeft toegekend, slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2
De reden dat eiseres zich opnieuw heeft gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering is dat deze was ingetrokken nadat eiseres niet had gereageerd op brieven van verweerder. Eiseres heeft tijdens het hoorgesprek in bezwaar toegelicht dat zij wel bereid was om op de op de gesprekken te verschijnen, maar dat zij de brieven niet heeft gezien. Zij heeft hierover verklaard dat zij angst ervaart bij het openen van brieven. Vroeger ontving eiseres begeleiding bij het doen van haar administratie, maar die is gestopt omdat de kosten daarvan niet meer worden vergoed. Eiseres heeft, nadat zij had bemerkt dat haar uitkering niet was gestort, op 25 augustus 2021 opnieuw een aanvraag gedaan. Eiseres had niet eerder opgemerkt dat haar uitkering niet gestort was, omdat zij net vakantiegeld had ontvangen. Eiseres heeft door de periode van ongeveer 2,5 maand waarin zij zonder inkomen zat, een huurachterstand opgelopen.
5.3.
In de verklaring van de huisarts van eiseres is het volgende vermeld:
“[naam eiseres] is al heel lang patiënt bij mij. Ik ken haar met terugkerende depressies en borderline persoonlijkheid. Ze heeft dikwijls hulp nodig van psycholoog, huisarts en maatschappelijk werk. Ze heeft moeite de gewone dagelijkse verplichtingen te doen, zoals ook post openmaken. In goede tijden doet ze vrijwilligerswerk.”
5.4
De rechtbank ziet in de hiervoor vermelde omstandigheden van het geval, waaronder de verklaring van de huisarts die de stellingen van eiseres ondersteunt, aanleiding voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die de verlening van bijstand aan eiseres met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan eiseres een bijstandsuitkering wordt toegekend met ingang van 10 juni 2021.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding nu niet gebleken is dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het primaire besluit II is gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit II voor zover het de ingangsdatum van de bijstandsuitkering betreft;
- bepaalt dat aan eiseres een bijstandsuitkering wordt toegekend met ingang van 10 juni 2021 en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. Z. Türk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.