ECLI:NL:RBROT:2022:48

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/2310
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake boete opgelegd aan eiseres wegens overtreding van de Wet dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres had een boete van € 10.000,- opgelegd gekregen wegens een vermeende overtreding van de Wet dieren. Dit besluit was genomen op basis van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin werd gesteld dat de eiseres niet had voldaan aan de eisen voor het vervoer van dierlijke bijproducten. Na bezwaar van de eiseres werd de boete verlaagd naar € 2.500,-, maar de eiseres ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de eiseres en de minister zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat er te veel twijfel bestond over de juistheid van de bevindingen in het boeterapport. Er waren onduidelijkheden over de datums van het rapport, de foto’s die waren meegestuurd, en de vaststellingen van de toezichthouder. De rechtbank concludeerde dat de gestelde overtreding niet bewezen kon worden, waardoor het beroep gegrond werd verklaard.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waardoor de boete van € 2.500,- in zijn geheel verviel. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. A.C.M. Brom,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van in totaal € 10.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat in het primaire besluit ten onrechte de recidivebepaling was toegepast. Verweerder heeft het primaire besluit daarom herroepen en de boete vastgesteld op € 2.500,-.
Voorts heeft verweerder een proceskostenvergoeding van € 1.050,- toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In deze zaak zijn de volgende Europese verordeningen relevant: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (hierna: Verordening 1069/2009) en de ter uitvoering van deze verordening opgestelde Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening 1069/2009 en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (hierna: Verordening 142/2011).
2.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De exploitant zag er niet op toe dat dierlijke bijproducten voldeden aan de eisen inzake vervoer van bijlage VIII van de Verordening 142/2011. De exploitant die dierlijke bijproducten of afgeleide producten vervoerde zag er niet op toe dat er gebruik werd gemaakt van een schoon en droog recipiënt.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dierlijke producten, met artikel 17, eerste lid en bijlage VIII, hoofdstuk I, afdeling 1, onder punt 2, van Verordening 142/2011 en met artikel 21, eerste lid, van Verordening 1069/2009.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het boetebedrag vastgesteld op € 2.500,-, omdat de recidivebepaling in het primaire besluit ten onrechte was toegepast in deze zaak.
3.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen van 11 juli 2018 (volgens de ondertekening) dan wel 25 september 2018 (volgens de dagtekening), dat is opgemaakt door [naam 1] ([naam 1]), toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Deze toezichthouder beschrijft in het rapport onder meer het volgende:
Aanleiding:
Dit Rapport van bevindingen is opgesteld naar aanleiding van een inspectie in het kader van Vervoer van dierlijke bijproducten.
Korte omschrijving van de overtreding:
Tijdens het vervoer werd geen gebruik werd gemaakt van een schoon, droog en lekvrij recipiënt of voertuig voor het vervoer van dierlijke bijproducten of afgeleide producten, ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid.
Locatie:
Verzorgingsplaats “[naam verzorgingsplaats]”, gelegen aan de Autosnelweg A28, ter hoogte van Staphorst, gelegen in de gemeente Staphorst.
Op woensdag 16 mei 2018, omstreeks 9.35 uur, bevond ik, toezichthouder [naam 1], mij in het kader van regulier toezicht vervoerscontrole, waaronder het gestelde in de Wet dieren en Verordening 1 in samenhang met artikel 21 lid 1 van Verordening 2, op de Autosnelweg A 28, ter hoogte van Zwolle, rijdend in de richting van Meppel. Op de Autosnelweg A28 zag ik een truck met oplegger, die gelet op de uiterlijke kenmerken, onder andere aan de bouwwijze van de vervoerde containers, kennelijk ingericht was voor het vervoeren van dierlijke bijproducten, hierna te noemen vervoermiddel. Ik, toezichthouder [naam 1], bestuurder van de dienstauto, heb de bestuurder van voornoemd vervoermiddel een volg- en stopteken gegeven om een reguliere controle uit te voeren.
De bestuurder heeft voldaan aan het volg- en stopteken en stopte op verzorgingsplaats “[naam verzorgingsplaats]”, gelegen aan de Autosnelweg A28, ter hoogte van Staphorst, gelegen in de gemeente Staphorst.
Ik, toezichthouder [naam 1], zag dat het vervoermiddel was voorzien van de Nederlandse kentekens [kentekennummer 1] (truck) en [kentekennummer 2] (oplegger), hierna te noemen vervoermiddel.
Ik, toezichthouder [naam 1], sprak, nadat ik mij had gelegitimeerd als toezichthouder van de NVWA en het doel van de controle, had meegedeeld, een mannelijk persoon die zich voorstelde als [naam 2], chauffeur van voornoemd vervoermiddel aan. Op mijn verzoek verschafte [naam 2] mij toegang tot de laadruimte van het vervoermiddel.
Ik liep naar het vervoermiddel teneinde een controle uit te voeren en zag dat de containers leeg waren en bestemd waren voor het vervoeren van cat.3-materiaal. Ik zag dat in en op de lege container zich nog resten dierlijke bijproducten bevonden, namelijk varkensharen en – klauwen en andere resten en oud vuil.
Ik zag dat de resten vermoedelijk ook afkomstig waren van pluimvee. Ik stelde vast dat de containers vuil waren. Dit werd door de chauffeur [naam 2] bevestigd.
Ik zag dat tijdens het verzamelen/opslag/vervoer geen gebruik werd gemaakt van afgesloten/lekvrije/schone en droge recipiënten of voertuigen voor de opslag/verzamelen/vervoer van dierlijke bijproducten of afgeleide producten, ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid, als omschreven in voornoemde verordeningen”.
3.2.
Verweerder heeft in de bezwaarfase een “rapport vervoer dierlijke bijproducten” van de inspecteur [naam 3] (hierna: [naam 3]) van de NVWA overgelegd waarin hij ingaat op het bezwaarschrift van eiseres. Hierin staat onder meer het volgende:
“Op woensdag 16 mei 2018 was ik, [naam 3], als tweede controleur aanwezig bij de uitvoering van de controle op een vervoermiddel van [naam eiseres], gevestigd [adres], hierna uw cliënt te noemen.
Inspecteur [naam 1] heeft de controle uitgevoerd en nadere gegevens vastgelegd. Daar hij niet meer in dienst is van de NVWA bij deze vanuit mijn zijde, daar waar mogelijk, de reactie op uw bezwaar.”
(…)
“Ik kan bevestigen dat de container/oplegger aan de, met name bovenzijde, vervuild was met dierlijke resten, zijnde cat. 3 materiaal, als genoemd in het door [naam 1] opgemaakte Rapport van bevindingen.
Het trekkend voertuig staat op naam van uw cliënt en is derhalve als vervoerder in deze hoedanigheid verantwoordelijk, ook voor hetgeen wat aan het trekkend voertuig is gekoppeld.”
(…)
“Als bedoeld in de geldende bepalingen dienen vervoermiddelen voor dierlijke bijproducten schoon gehouden te worden zodat geen versleping van mogelijke aanwezige dierziekten plaats kan vinden. Of het vervoermiddel leeg of geladen is doet in deze situatie niet ter zake. Immers de aangetroffen vervuiling zat aan de buitenzijde van de afgesloten container/oplegger. Vervuiling welke aan de buitenzijde aanwezig is kan ook leiden tot versleping van mogelijk aanwezige dierziekten.”
(…)
“Ik kan bevestigen dat aan de buitenzijde vervuiling van cat3. materiaal aanwezig was. Ik kan mij echter niet herinneren of de gecontroleerde container/oplegger leeg of geladen was op moment van controle. Met betrekking tot de vervuiling aan de buitenzijde doet dit echter ook niet ter zake. Het vervoermiddel diende ook aan de buitenzijde schoon te zijn.
Dat er in het rapport van inspecteur [naam 1] gesproken wordt over container in plaats van oplegger ligt in de door ons gebruikte terminologie. Door ons worden afsluitbare opleggers bestemd voor het vervoer van dierlijke bijproducten ook veelal containers genoemd.
In uw bezwaar wordt aangehaald dat de container/oplegger op 15 mei 2018 gereinigd en ontsmet zou zijn, althans voor het voornomen, gecontroleerde, transport op 16 mei 2018. Dit wordt uwerzijds onderbouwd met afschriften van het Reinigings- en ontsmettingsboekje. Vanuit de gegevens zoals deze bij mij op dit moment bekend zijn blikt mij dat het vervoermiddel niet afdoende gereinigd of ontsmet is geweest, mede gelet op het feit dat er vastgesteld is dat aan de buitenzijde oudere vervuilingen aanwezig waren, thans dat vervuiling van cat.3 materiaal tijdens het laden van het vervoermiddel heeft plaatsgevonden. Deze vervuiling had voor het verlaten van het terrein in Son verwijderd moeten zijn.
Ik kan mij niet herinneren of de container/oplegger ten tijde van de controle leeg of geladen was. Ik heb, als tweede inspecteur, geen gegevens vastgelegd.
Nogmaals, gelet op het feit vervuiling aan de buitenzijde van de container/oplegger, doet het niet ter zake of het vervoermiddel ten tijde van de controle leeg of geladen was.
Vervuiling aan de buitenzijde van een vervoermiddel, geladen of niet, kan leiden tot versleping van mogelijk aanwezig dierziekten tijdens de hele voorgenomen route van Son naar Bergum.”
4. Eiseres voert aan dat de vermeende overtreding niet is bewezen, nu niet kan worden uitgegaan van de bevindingen in het boeterapport. Dat een verkeerde foto (van het voertuig met kenteken 11-BJV-5) bij het rapport is meegestuurd, bewijst dat de betreffende toezichthouder [naam 1] vaker fouten maakt. Dit geldt ook voor de vaststelling door deze toezichthouder dat de container leeg zou zijn. Als deze toezichthouder de container van binnen had gecontroleerd, had hij zonder meer vastgesteld dat deze vol was.
De chauffeur heeft uitdrukkelijk verklaard dat het voertuig volgeladen was en hij is zonder meer bereid om onder ede hierover te verklaren. De toezichthouder heeft verder ten onrechte de handelsdocumenten niet gecontroleerd, terwijl dit wel een verplichting was. Dan had de toezichthouder namelijk op dat moment kunnen vaststellen dat de container vol was.
De oplegger met kenteken [kentekennummer 2] werd slechts door het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] getransporteerd. Dit was een vaste combinatie. Deze reed slechts van [naam bedrijf 1] volgeladen naar [naam bedrijf 2], heeft daar gelost, waarna de combinatie weer in overeenstemming met de wettelijke vereisten werd gepoetst en ontsmet. Deze combinatie reed volgens eiseres nooit leeg naar Burgum of naar Son.
Volgens eiseres heeft verweerder geen enkel ander bewijs ingebracht waarmee kan worden bewezen dat eiseres de gestelde overtreding heeft begaan. De bij het rapport van bevindingen gevoegde foto’s vormen immers ook geen bewijs van de overtreding. Er zijn door verweerder geen foto’s van de binnenkant van de container overgelegd, laat staan foto’s van een lege container, aldus eiseres.
4.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij het boeterapport een verkeerde foto is meegestuurd. Het voertuig met het kenteken 11-BJV-5, dat is te zien op een van de zeven foto’s bij dit rapport, is geen voertuig van eiseres.
Verder staat in het rapport van bevindingen dat de toezichthouder [naam 1] toegang tot de laadruimte van het vervoermiddel is verschaft en dat hij zag dat de
containers(onderstreping door rechtbank) leeg waren en dat zich in en op de lege container nog resten dierlijke bijproducten bevonden. En verderop: “ik stelde vast dat de containers vuil waren”.
In de verklaring van [naam 3], die als tweede toezichthouder bij de controle op 16 mei 2018 aanwezig was, staat echter dat het om één enkele oplegger/container zou gaan, die aan de buitenkant was vervuild.
Gelet op dit verschil lijkt het er op dat in het boeterapport van 11 juli/25 september 2018 dingen door elkaar zijn gehaald. Het rapport is ook pas maanden na de constatering op
16 mei 2018 opgemaakt.
Er moet worden geconcludeerd dat het boeterapport een aantal onjuistheden bevat.
De datering is niet eenduidig: 11 juli 2018 en 25 september 2018.
Er zit een foto bij van een voertuig dat niet van eiseres is.
De toezichthouder [naam 1] zegt dat hem toegang tot de laadruimte is verschaft en dat hij zag dat de containers leeg waren en vuil. [naam 3] zegt dat het maar om één container/oplegger ging en dat het ging om vervuiling aan de buitenzijde daarvan.
4.3.
Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank teveel twijfel aan de juistheid van de bevindingen in het boeterapport en kan dit niet aan de gestelde overtreding ten grondslag worden gelegd. Verweerder heeft de gestelde overtreding dus niet bewezen. De overige beroepsgronden van eiseres hoeven gelet hierop niet meer te worden besproken.
5. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete van € 2.500,- in zijn geheel komt te vervallen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt.
7. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- voor de beroepsfase, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit in zijn geheel;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 6 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.