ECLI:NL:RBROT:2022:4769

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
C/10/619426 / HA ZA 21-480
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van bestuurders in faillissementssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap FASÉ & DE HEER CRONE B.V. (eiseres) en verschillende gedaagden, waaronder 010 Autoverhuur B.V. en ABN AMRO Bank N.V. De eiseres heeft € 200.000,- overgemaakt naar een bankrekening die op naam stond van een ontbonden vennootschap, 010 Autoverhuur VOF. De gedaagden, waaronder de bestuurders van de voortgezette vennootschap, hebben deze betaling niet teruggestort, wat heeft geleid tot een vordering van de eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overboeking een vergissing was en dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door het ontvangen bedrag te gebruiken voor eigen schulden. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van € 98.943,40 aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tegen ABN AMRO werd afgewezen, omdat de bank niet aansprakelijk was voor de schade van de eiseres, aangezien de bank niet op de hoogte was van de rechtsvormwijziging en geen bijzondere zorgplicht had jegens de eiseres. De rechtbank heeft ook de proceskosten toegewezen aan de eiseres, met uitzondering van de kosten van ABN AMRO.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619426 / HA ZA 21-480
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FASÉ & DE HEER CRONE B.V.,
gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. I. van Rappard-van Rooij te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
010 AUTOVERHUUR B.V.,
gevestigd te Den Haag ,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R.L.W. BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam ,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
S. SPEK BEHEER B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis ,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. de Jongh te 's-Gravenhage,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats gedaagde 5] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. de Jongh te 's-Gravenhage
6. de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Meuleman te Amsterdam.
Partijen worden hierna Fasé, 010 Autoverhuur BV , R.L.W. Beheer , S. Spek Beheer , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en ABN AMRO genoemd. Gedaagden sub 1 tot en met 5 worden hierna gezamenlijk 010 Autoverhuur c.s. genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 5] en [gedaagde 4] , met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord van ABN AMRO, met producties 1 tot en met 4;
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank van 16 september 2021;
  • de akte overzicht houdende producties van de zijde van Fasé, met producties 14 tot en met 19;
  • de akte wijziging eis van 21 februari 2021;
  • de spreekaantekeningen van mrs. Van Rappard-Van Rooij, De Jong en Meuleman;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 21 februari 2022;
  • de akte van [gedaagde 5] en [gedaagde 4] , met één productie;
  • de antwoordakte van Fasé;
  • de antwoordakte van ABN AMRO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
De vennootschap onder firma Autoverhuur 010 (hierna: 010 Autoverhuur VOF ) is op 8 september 2009 opgericht. 010 Autoverhuur VOF is in het Handelsregister geregistreerd onder nummer KvK-24470788. 010 Autoverhuur VOF is op 9 maart 2015 ontbonden. De vennoten van 010 Autoverhuur VOF waren tot aan het moment van ontbinding [gedaagde 5] , [gedaagde 4] en W.C. Bijl Beheer B.V. (hierna: WC Bijl Beheer ).
2.3.
De bestuurders van 010 Autoverhuur BV zijn R.L.W. Beheer en S. Spek Beheer . WC Bijl Beheer is op 27 oktober 2015 uitgetreden als bestuurder van 010 Autoverhuur BV .
2.4.
De enige bestuurder en aandeelhouder van R.L.W. Beheer is [gedaagde 4] . De enige bestuurder en aandeelhouder van Spek Beheer is [gedaagde 5] .
2.5. 010
Autoverhuur VOF houdt sinds 16 april 2012 een bankrekening aan bij ABN AMRO onder nummer [rekeningnummer 1] (hierna: de ABN AMRO-rekening). ABN AMRO is op enig moment te weten gekomen dat (de onderneming van) 010 Autoverhuur VOF is voortgezet door een besloten vennootschap.
2.6.
Op 1 februari 2018 heeft een medewerker van ABN AMRO per e-mailbericht aan 010 Autoverhuur BV het volgende gestuurd:
Onderwerp: Rechtsvormwijziging van V.O.F. naar B.V.. 010 Autoverhuur B.V., rekeningnummer [rekeningnummer 1] , administratienummer [administratienummer]
(…)
Enige tijd geleden hebben we met u gesproken over documentatie die we als bank nodig hebben om de bestaande rekening voortaan op naam van de B.V. te kunnen administreren.
De uittreksels Kamer van Koophandel hebben we inmiddels.
Bijgaand treft u een leaflet aan waarin staat welke documenten wij nodig hebben.
Tevens treft u een UBO’-verklaring die door de B.V. rechtsgeldig ondertekend moet worden.
Voor zover wij kunnen nagaan is de heer [gedaagde 5] nog geen relatie van de bank.
Onderstaand treft u de tekst aan die de heer [gedaagde 5] mee moet nemen naar een ABNAMRO-kantoor om zich te identificeren. Svp deze tekst uitprinten
Zodra de heer [gedaagde 5] naar een ABNAMRO kantoor gaat vermeld dan ook het administratienummer svp.”
2.7. 010
Autoverhuur BV heeft in reactie op het e-mailbericht van ABN AMRO van 1 februari 2018 geen actie ondernomen, waardoor de ABN AMRO-rekening op naam van 010 Autoverhuur VOF is blijven staan. Het feitelijke beheer van de ABN AMRO-rekening is na de ontbinding van 010 Autoverhuur VOF in handen van de (indirecte) bestuurders van 010 Autobedrijf BV gebleven. 010 Autobedrijf BV heeft nooit een andere bankrekening dan de ABN AMRO-rekening in gebruik gehad.
2.8.
Fasé heeft op 18 februari 2021 € 200.000,- van haar bankrekening overgemaakt op de ABN AMRO-rekening. In de omschrijving staat vermeld: ‘aanzuivering rekening courant’.
2.9.
Op 19 februari 2021 om 9:41 uur is van de ABN AMRO-rekening een bedrag van € 33.000,- overgemaakt naar de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] ten name van R.L.W. Beheer , met als omschrijving ‘belasting 854986108L01’. Op 19 februari 2021 om 09:43 uur is van de ABN AMRO-rekening een bedrag van € 33.000,- overgemaakt naar de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] ten name van Spek Beheer, met als omschrijving ‘ [naam omschrijving] ’. [1]
2.10.
Op 19 februari 2021 om 17.19 uur heeft Fasé ten laste van 010 Autoverhuur BV conservatoir derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO.
2.11.
Op 22 februari 2021 is van de ABN AMRO-rekening € 101.056,60 teruggestort op de bankrekening van Fasé.
2.12.
Op 5 maart 2021 heeft ABN AMRO naar aanleiding van het beslag aan de deurwaarder het volgende verklaard:
“Inzake het bovengenoemde derdenbeslag wensen wij met deze brief, in plaats van op het
verklaringsformulier, de volgende verklaring af te leggen.
Tussen ondergetekende en de schuldenaar(s) bestaat geen enkele rechtsverhouding of heeft geen enkele rechtsverhouding bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar(s) op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
Derhalve beschouwen wij het derdenbeslag als afgehandeld.”
2.13. 010
Autobedrijf BV is tot medio 2020 actief geweest.

3..Het geschil

3.1.
Fasé vordert - na eiswijziging - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
ten aanzien van 010 Autoverhuur c.s. en ABN AMRO
010 Autoverhuur c.s. en ABN AMRO hoofdelijk te veroordelen tot betaling van
€ 98.943.40 aan Fasé vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag van betaling;
2. 010 010 Autoverhuur c.s. en ABN AMRO hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten aan Fasé tot een beloop van € 15.000,-;
2. 010 010 Autoverhuur c.s. en ABN AMRO hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding aan Fasé, waaronder de kosten van het gelegde conservatoire beslag te vermeerderen met de nakosten een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
ten aanzien van ABN AMRO:
4. ABN AMRO te gebieden om uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van het vonnis de derdenverklaring aan te passen op een zodanige wijze dat wordt bevestigd dat een rechtsverhouding bestaat tussen 010 Autoverhuur BV en ABN AMRO en inzicht wordt gegeven in het creditsaldo op straffe van een dwangsom van € 1000,- per dag dat de bank hiermee in gebreke blijft;
5. voor recht te verklaren dat de ABN AMRO aansprakelijk is jegens Fasé voor de door haar geleden schade;
6. ABN AMRO te veroordelen tot betaling van de werkelijk gemaakte advocaat- en adviseurskosten welke op het moment van betekening van de dagvaarding zijn begroot op € 20.000,-;
7. ABN AMRO subsidiair te veroordelen om tot betaling van € 98.943.40 aan Fasé over te gaan vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag van betaling;
8. ABN AMRO uiterst subsidiair te veroordelen tot betaling van € 32.731,34 aan Fasé
vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag van betaling.
3.2.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Fasé, althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Fasé, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, alle kosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
ABN AMRO concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Fasé in haar vorderingen, althans tot afwijzing van haar orderingen, met de veroordeling van Fase, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

ten aanzien van 010 Autoverhuur BV , R.L.W. Beheer en S. Spek Beheer

4.1.
Gedaagden 010 Autoverhuur BV , R.L.W. Beheer en S. Spek Beheer zijn niet in de procedure verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen 010 Autoverhuur BV , RLW Beheer en S. Spek Beheer verstek wordt verleend.
4.2.
De vordering onder 1) ten aanzien van gedaagden 010 Autoverhuur BV , R.L.W. Beheer en S. Spek Beheer komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt dan ook toegewezen, zoals hierna in het dictum van dit vonnis vermeld.
4.3.
Nu gedaagden [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en ABN AMRO wel in de procedure zijn verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
ten aanzien van [gedaagde 4] en [gedaagde 5]
4.4.
Fasé vordert onder 1) hoofdelijke terugbetaling van de resterende geldsom van
€ 98.943.40. Fasé baseert deze vordering ten aanzien van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] op onrechtmatige daad. Fasé stelt dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] als (indirect) bestuurders van 010 Autoverhuur B.V. in strijd met de artikelen 6:203 BW en 6:212 BW hebben gehandeld, alsmede met hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt betaamd. Volgens Fasé hebben [gedaagde 4] en [gedaagde 5] feitelijk verhinderd dat door 010 Autoverhuur BV het aan haar onverschuldigd betaalde bedrag van
€ 98.943,40 aan Fasé is terugbetaald.
4.5.
Fasé stelt dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] aansprakelijk zijn in hun hoedanigheid van (indirect) bestuurder van 010 Autoverhuur BV . Om die reden gelden in het onderhavige geval niet de gewone regels van onrechtmatige daad, maar de regels die van toepassing zijn op een onrechtmatig handelend bestuurder van een rechtspersoon.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.7.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Van een persoonlijk ernstig verwijt is in ieder geval sprake, (i) indien de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade, dan wel (ii) indien de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (Beklamel) en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006: AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen). Dat is alleen anders als de bestuurder omstandigheden aanvoert op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarbij is de indirecte bestuurder op grond van artikel 2:11 BW in beginsel mede aansprakelijk indien de hiervoor bedoelde fout is gemaakt door een door hem bestuurde vennootschap die op haar beurt de bestuurder is van een andere vennootschap (zoals in dit geval R.L.W. Beheer en Spek Beheer).
4.8.
Voor de vraag of [gedaagde 5] en [gedaagde 4] als (indirect) bestuurders van 010 Autoverhuur BV jegens Fasé aansprakelijk zijn voor het door hen niet teruggestorte restant van € 98.943.40 is het volgende van belang.
4.9.
[gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben betwist dat zij als (indirect) bestuurders van 010 Autoverhuur BV aansprakelijk zijn omdat de rekening ten tijde van de overboeking op naam van 010 Autobedrijf VOF stond. Volgens [gedaagde 4] en [gedaagde 5] moet voor het antwoord op de vraag aan wie het geld is overgemaakt een duidelijk juridisch onderscheid worden gemaakt tussen deze twee juridische entiteiten. De rechtbank is echter van oordeel dat in de verhouding tussen Fasé, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] in het midden kan blijven of het geld formeel naar 010 Autobedrijf VOF of 010 Autobedrijf BV is overgemaakt. Immers, niet in geschil is dat de bedrijfsvoering van 010 Autoverhuur VOF na de ontbinding van de VOF is voortgezet onder 010 Autoverhuur BV en dat daarbij steeds gebruik is gemaakt van de ABN AMRO-rekening. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat 010 Autoverhuur BV het feitelijke beheer had over de ABN AMRO-rekening en beschikte over het geld op die rekening.
4.10.
Het is naar het oordeel van de rechtbank evident dat de overboeking van
€ 200.000,- door Fasé een vergissing betrof. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben de stelling van Fasé dat partijen nooit voor een zodanig bedrag met elkaar zaken hebben gedaan niet betwist. Het is in het geheel niet gebleken dat voor de betaling van € 200.000,00 een rechtsgrond bestond, zodat moet worden aangenomen dat 010 Autoverhuur BV ten onrechte voornoemd bedrag heeft ontvangen. Het kan niet anders dan dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] dit wisten, te meer nu naar eigen zeggen van [gedaagde 5] zij het beheer over de bankrekening hadden en de bedrijfsvoering van 010 Autoverhuur B.V. sinds medio 2020 was gestaakt (zie productie 10 bij dagvaarding).
4.11.
In de conclusie van antwoord hebben [gedaagde 4] en [gedaagde 5] iedere betrokkenheid bij het gebruik van het ontvangen geld ontkend. Dat verweer slaagt echter niet en [gedaagde 5] is er op zitting ook op teruggekomen. Van het bedrag van € 200.000,00 is € 98.943.40 niet terugbetaald. Er is – vrijwel direct na ontvangst – € 33.000,00 betaald aan de beide beheersvennootschappen van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] . Verder is een deel van het ontvangen geld door 010 Autoverhuur BV gebruikt om overige schulden af te lossen, aldus [gedaagde 5] . [gedaagde 5] heeft op zitting verklaard dat [gedaagde 4] de feitelijke betalingen heeft gedaan. [gedaagde 5] stelt echter niet dat hij zelf daarbij geen betrokkenheid heeft gehad. Nu een deel van het geld is betaald aan de beheersvennootschap van [gedaagde 5] en vervolgens (zo verklaarde [gedaagde 5] zelf) is gebruikt om een fiscale schuld van die vennootschap mee te voldoen, neemt de rechtbank aan dat de betalingen zijn gedaan in overleg met [gedaagde 5] . [gedaagde 4] was niet op zitting en hij heeft de verklaring van [gedaagde 5] dus niet ter plaatse kunnen weerspreken. Maar reeds uit het feit dat de beheersvennootschap van [gedaagde 4] een deel van het geld heeft ontvangen en niet heeft terugbetaald, volgt zijn betrokkenheid en verantwoordelijkheid in voldoende mate. De rechtbank houdt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] daarom beiden verantwoordelijk voor het feit dat de betalingen zijn gedaan.
4.12.
De geldsom van € 98.943.40 is dus door [gedaagde 4] en [gedaagde 5] aangewend voor hun eigen belang / het belang van hun beheersvennootschappen en deels om (onbekend gebleven) overige schulden van 010 Autoverhuur B.V. af te lossen. Volgens [gedaagde 5] is hiermee het ‘ene gat met het andere gevuld’ en verkeerde de vennootschap in zwaar financieel weer. Ook de advocaat van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] heeft op zitting verklaard dat er meerdere faillissementsaanvragen zijn geweest die ternauwernood zijn afgewend. Gelet op deze financiële positie van de vennootschappen wisten of hadden [gedaagde 4] en [gedaagde 5] in ieder geval redelijkerwijs moeten begrijpen dat 010 Autoverhuur BV door hun handelen in een positie zou komen verkeren dat zij haar verplichting tot terugbetaling van het geld aan Fasé niet zou kunnen nakomen en de vennootschap geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade.
4.13.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 5] en [gedaagde 4] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zij hebben geld dat evident niet voor de door hen bestuurde vennootschap bestemd was gebruikt voor zichzelf / hun bedrijf. Wat zij hadden moeten doen, is het geld direct terugbetalen. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben geen andere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan een andere conclusie is gerechtvaardigd. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] zijn dan ook aansprakelijk voor de door Fasé geleden schade, zodat de vordering onder 1) voor toewijzing gereedligt in die zin dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van € 98.943,40 aan Fasé.
4.14.
Het beroep van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] op eigen schuld van Fasé slaagt niet. Zij hebben geld dat terugbetaald had moeten worden aan Fasé op onrechtmatige wijze onttrokken aan het verhaal door Fasé en het (grotendeels) aangewend in het belang van hun beheersvennootschappen. Deze gedraging is bijzonder kwalijk en de billijkheid verzet zich er dan ook tegen dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] zich erop kunnen beroepen dat Fasé een fout heeft gemaakt bij de overboeking van het geld (vergelijk artikel 6:101, lid 1, laatste volzin BW). Hetgeen [gedaagde 4] en [gedaagde 5] meer of overigens hebben aangevoerd, leidt evenmin tot een ander oordeel.
4.15.
Verder heeft Fasé van [gedaagde 5] en [gedaagde 4] wettelijke rente gevorderd over het bedrag van € 98.943,40 vanaf 18 februari 2021. [gedaagde 5] en [gedaagde 4] hebben dit betwist. Nu de verbintenis om dit bedrag te betalen voortvloeit uit onrechtmatige daad treedt verzuim in zonder ingebrekestelling op het moment dat de verbintenis niet direct wordt nagekomen, zoals bepaald in artikel 6:83 sub b BW. Het moment van opeisbaarheid kan naar het oordeel van de rechtbank op 19 februari 2021 worden gesteld, omdat toen de onrechtmatige daad is gepleegd. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd.
4.16.
Nu de vordering van Fasé op [gedaagde 4] en [gedaagde 5] wordt toegewezen, heeft zij in deze procedure geen belang meer bij haar verzoek ex art. 22 Rv. De rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij.
Ten aanzien van ABN AMRO
4.17.
Tussen Fasé en ABN AMRO is allereerst in geschil of ABN AMRO op 5 maart 2021 een onjuiste derdenverklaring heeft afgegeven door te verklaren dat met 010 Autoverhuur BV geen rechtsverhouding bestond, en de daarop voortbouwende vraag of het door Fasé ten laste van 010 Autoverhuur BV gelegde conservatoire beslag doel heeft getroffen.
4.18.
Als uitgangspunt moet worden genomen dat het beslagexploot doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag ten laste van wie beslag wordt gelegd (zie artikel 475 lid 1 Rv in samenhang met artikel 702 Rv). Op het door Fasé in het geding gebrachte beslagexploot staat enkel de naam van 010 Autoverhuur BV als beslagene vermeld. De rechtbank stelt dan ook vast dat het beslag is gelegd ten laste van 010 Autoverhuur BV .
4.19.
Niet in geschil is dat de ABN AMRO-rekening is geopend door / namens 010 Autoverhuur VOF en dat deze rekening ten tijde van de beslaglegging op 19 februari 2021 op naam stond van 010 Autoverhuur VOF . Bij de oprichting van 010 Autoverhuur B.V. is – voor zover gesteld of gebleken – de rechtsverhouding tussen de VOF en ABN AMRO niet overgedragen of overgegaan op de BV. Ook later is dat niet gebeurd. 010 Autoverhuur BV was dus niet gerechtigd tot het saldo van de ABN AMRO rekening en voor het overige is evenmin gebleken van een rechtsverhouding met ABN AMRO. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gelegde conservatoire derdenbeslag geen doel heeft getroffen. ABN AMRO heeft daarmee een juiste derdenverklaring afgegeven.
4.20.
Fasé heeft nog gesteld dat 010 Autoverhuur VOF ten tijde van het beslag feitelijk niet meer bestond en dat de rekening op dat moment werd beheerd door 010 Autoverhuur BV . Volgens Fasé was 010 Autoverhuur BV dan ook gerechtigd tot het saldo van de rekening. Voor zover Fasé heeft bedoeld te stellen dat hiermee het beslag wél doel heeft getroffen, maakt dit het voorgaande niet anders. De rekening is geopend in naam van de VOF: zij is degene die een (bankrekening)overeenkomst met ABN AMRO heeft gesloten en daarin is geen verandering gekomen. De vordering om een gewijzigde derdenverklaring af te leggen, zal dus worden afgewezen.
4.21.
Fasé heeft de vorderingen ten aanzien van ABN AMRO verder gegrond op onrechtmatige daad. Fasé stelt dat zij door toedoen van ABN AMRO niet in staat is geweest om conservatoir beslag te leggen voor de door haar geleden schade wat erin heeft geresulteerd dat het bedrag van € 98.943,40 niet is terugbetaald. Fasé stelt dat ABN AMRO ten onrechte na de rechtsvormwijziging van 010 Autoverhuur VOF in 010 Autoverhuur BV in 2015 de tenaamstelling niet heeft aangepast. Volgens Fasé heeft de bank meer dan zes jaar lang niet periodiek de identiteit van de klant gecontroleerd, waardoor de rekening op naam van 010 Autoverhuur VOF is blijven staan en tegelijkertijd door 010 Autoverhuur BV kon worden gebruikt. Volgens Fasé is ABN AMRO dan ook aansprakelijk omdat de bank haar systemen niet zodanig heeft ingericht dat daaruit haar rekeninghouders kunnen worden gekend en derden in het maatschappelijke verkeer - waaronder beslagleggers - worden beschermd. Volgens Fasé schendt ABN AMRO hiermee de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer wordt betaamd en handelt zij in strijd met de wettelijke (identificatie)verplichtingen. Fasé doet expliciet een beroep op de artikelen 2 sub d, 3 lid 1, 10 C en 11 van de Wwft. Fasé stelt dat uit deze artikelen voortvloeit dat ABN AMRO als financiële instelling wettelijk verplicht was om volgens het ‘ken-uw-klant-principe’ te werken en cliëntenonderzoek te verrichten. Volgens Fasé heeft ABN AMRO dat echter nagelaten, waardoor zij schade heeft geleden.
4.22.
ABN AMRO betwist dat zij haar systemen niet op orde heeft. ABN AMRO voert in dat kader aan dat zij als bank heeft gedaan wat van haar mocht worden verlangd en dat zij daarbij ten opzichte van Fasé als derde geen bijzondere zorgplicht had.
4.23.
In de beoordeling of ABN AMRO jegens Fasé aansprakelijk is omdat zij ten tijde van de beslaglegging haar systemen niet op orde zou hebben gehad, wordt als uitgangspunt genomen dat ABN AMRO aan Fasé geen bancaire dienst heeft verleend. Fasé stond dan ook niet in een contractuele verhouding met ABN AMRO. Fasé heeft ten laste van 010 Autoverhuur BV beslag gelegd onder de bank en moet daarom in relatie tot de bank als een derde worden beschouwd.
4.24.
In het arrest van de Hoge Raad van 23 december 2005 (ECLI:Nl:HR:2005: AU3713) is – mede onder verwijzing naar een eerder arrest – vooropgesteld dat de maatschappelijke functie van een bank een bijzondere zorgplicht meebrengt ten opzichte van derden waarvan de bank met hun belangen rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Deze zorgplicht is niet beperkt tot bepaalde derden en haar reikwijdte hangt af van de omstandigheden van het geval. De bijzondere zorgplicht omvat een scala aan meer specifieke verplichtingen om in bepaalde gevallen dan wel onder bepaalde omstandigheden een bepaald soort gedrag te vertonen, bijvoorbeeld iets onderzoeken, iemand informeren of waarschuwen, of zelfs weigeren om een opdracht uit te voeren. Omdat de zorgplicht van de bank berust op haar maatschappelijke positie kan niet gezegd worden dat de door de bank te betrachten zorg beperkt is tot haar cliënten. De omstandigheden van het concrete geval bepalen jegens wie en in welke mate de bank tot zorg is gehouden, waaronder ook de van toepassing zijnde publiekrechtelijke regels. In bepaalde gevallen kan van banken - gezien hun rol in het maatschappelijk verkeer, hun expertise op financieel gebied en hun wettelijke taak bij de bestrijding van financieel-economische criminaliteit - een bijzondere mate van zorg worden verwacht.
4.25.
Gelet op het voorgaande moet beoordeeld worden in hoeverre ABN AMRO jegens Fasé als derde een bijzondere zorgplicht heeft geschonden doordat de tenaamstelling van de ABN AMRO-rekening na de rechtsvormwijziging in maart 2015 niet is gewijzigd.
4.26.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat ABN AMRO in ieder geval in 2018 bekend is geworden met de rechtsvormwijziging. Na de mondelinge behandeling is de e-mail van 1 februari 2018 van ABN AMRO aan 010 Autoverhuur BV (zie 2.6) in het geding gebracht. Uit die e-mail volgt dat 010 Autoverhuur BV vóór die tijd een schriftelijk verzoek tot wijziging van de tenaamstelling bij de bank heeft ingediend vanwege een rechtsvormwijziging. In de e-mail vraagt ABN AMRO aan 010 Autoverhuur BV om bepaalde documenten te overleggen die nodig zijn om de bestaande rekening voortaan op naam van 010 Autoverhuur BV te kunnen administreren. Ook gaf zij aan dat [gedaagde 5] zich bij een ABN AMRO kantoor moest identificeren. Het is niet in geschil dat deze stukken door 010 Autoverhuur BV nooit zijn ingediend en dat [gedaagde 5] zich niet is komen identificeren. Daardoor is de wijziging niet doorgevoerd. Van ABN AMRO kan ook niet verwacht worden dat zij zonder de gevraagde informatie de rekening op naam van 010 Autobedrijf B.V. zet.
4.27.
Dat de beoogde wijziging niet is doorgezet, is bijzonder zuur voor Fasé. Als de wijziging wel was doorgevoerd, dan had haar beslag doel getroffen voor een bedrag van € 133.932,32 (het saldo van de ABN AMRO-rekening ten tijde van het beslag). In dat geval was de uiteindelijke schade van Fasé aanzienlijk lager geweest, namelijk € 32.875,72. [2] Echter, naar het oordeel van de rechtbank is de wetenschap van een bank dat de rechtsvorm van haar klant is gewijzigd niet genoeg om een bijzondere zorgplicht jegens een latere beslaglegger aan te nemen. Er zijn bijkomende omstandigheden nodig. Daarbij moet – voor zover relevant – gedacht worden aan de situatie dat de bank wist of behoorde te weten dat een wijziging van een rechtsvorm bewust niet werd doorgegeven aan de bank om fraude of ander ongeoorloofd gebruik van de bankrekening mogelijk te maken, meer specifiek om latere beslagleggingen te voorkomen. Dat de betrokkenen rondom 010 Autoverhuur dit destijds beoogd hebben is echter gesteld noch gebleken, laat staan dat ABN AMRO dit wist of behoorde te weten. Gesteld noch gebleken is verder dat er voorafgaand aan de beslaglegging problemen met deze bankrekening zijn geweest. De enkele omstandigheid dat ABN AMRO in 2018 kon weten dat er in de toekomst mogelijk een probleem zou ontstaan – zoals hier door toedoen van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ook daadwerkelijk is ontstaan – is niet genoeg om een bijzondere zorgplicht jegens een mogelijke toekomstige beslaglegger aan te nemen. [3] De rechtbank onderkent dat ABN AMRO nadat de problemen in deze zaak zijn gebleken, nog steeds geen maatregelen heeft getroffen om toekomstige problemen met deze rekening te voorkomen, maar beschouwt dat als niet relevant voor de positie van Fasé. Dat had haar immers niet geholpen.
4.28.
Het voorgaande wordt niet anders door het betoog van Fasé dat ABN AMRO heeft gehandeld in strijd met de wettelijke identificatieverplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (de Wwft). Zoals uit de titel en de aanhef van die wet blijkt, strekt die wet ertoe witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Ook als geoordeeld moet worden dat ABN AMRO in strijd met de wettelijke (identificatie) verplichtingen uit de Wwft heeft gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals Fasé die heeft geleden, namelijk vermogensschade van een beslaglegger die is ontstaan doordat de tenaamstelling van een rekening niet is gewijzigd. Anders dan Fasé stelt, is er hier geen sprake van witwassen. Bij witwassen gaat het, kort gezegd, om het verhullen van de criminele herkomst van geld. Dat is niet wat hier is gebeurd. Strafrechtelijk gezien is er hooguit sprake van verduistering en daarop ziet de Wwft niet.
4.29.
Fasé stelt ten slotte dat ABN AMRO de transactie van € 200.000,- als een ongebruikelijke transactie had moeten aanmerken en dat zij eerst onderzoek had moeten doen alvorens het geld op de ABN AMRO-rekening bij te schrijven. Als zij hier alert op was geweest, had zij waarschijnlijk ook vastgesteld dat deze entiteit incorrect in haar systeem vermeld stond. Het geld had vervolgens bevroren moeten worden, waardoor het beslag doel zou hebben getroffen, aldus Fasé. ABN AMRO heeft betwist dat zij de transactie als ongebruikelijk had moeten aanmerken. Volgens ABN AMRO rust op haar geen plicht om actief onderzoek te doen naar ongebruikelijke omstandigheden. Het enkele verloop van een bankrekening is onvoldoende om een onderzoeksplicht aan te nemen, aldus ABN AMRO.
4.30.
Dit betoog van Fasé slaagt niet. Ook de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties onder artikel 16 Wwft beoogt als onderdeel van die wet witwassen en de financiering van terrorisme tegen te gaan en niet om beslagleggers te beschermen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat Fasé in het licht van de gemotiveerde betwisting van ABN AMRO onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om aan te nemen dat de bank dit had moeten opvatten als een ongebruikelijke transactie. Nog los van de vraag of de bankrekening actief werd gebruikt, valt niet in te zien waarom ABN AMRO enkel op basis van de hoogte van het bedrag en de boekingsomschrijving de transactie als ongebruikelijk had moeten aanmerken. De bank is ook niet gehouden op basis van een telefonische mededeling van Fasé de rekening te blokkeren. Voor zover Fasé bedoeld heeft dat ABN AMRO naast de wettelijke verplichtingen uit de Wwft ook nog andere wettelijke bepalingen zou hebben geschonden, heeft zij dit niet onvoldoende gemotiveerd.
4.31.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is niet vast komen te staan dat ABN AMRO jegens Fasé onrechtmatig heeft gehandeld. Hiermee vervalt de grondslag van haar vorderingen ten aanzien van ABN AMRO. Die vorderingen worden dan ook afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.32.
Fasé vordert voorts onder 2) vergoeding van de werkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 15.000,-. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat Fasé aanspraak maakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is dat de verrichte werkzaamheden verder gaan dan de verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling is bedoeld. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.33. 010
Autoverhuur B.V. c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de kosten van dit geding van Fasé worden veroordeeld voor zover het betreft de kosten van het beslag en de dagvaarding. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] worden tevens hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de mondelinge behandeling. Er wordt geen vergoeding gerekend voor de akte van Fasé na de mondelinge behandeling omdat die akte ziet op het geschil tussen Fasé en ABN AMRO. De kosten worden als volgt begroot:

[ Afbeelding van tabel met gegevens van gedaagde 4 en gedaagde 5 ]

4.34.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.35.
Fasé zal voorts als de in de verhouding tot ABN AMO in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van ABN AMRO worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van ABN AMRO conform het liquidatietarief worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2 punten × tarief V à € 1.770,-)
Totaal € 7.740,00

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen 010 Autoverhuur BV , R.L.W. Beheer en S. Spek Beheer ;
5.2.
veroordeelt 010 Autoverhuur B.V. c.s. hoofdelijk tot betaling van € 98.943.40 aan Fasé, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2021 tot aan de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt 010 Autoverhuur B.V. c.s. hoofdelijk in de proceskosten van Fasé, aan de zijde van Fasé tot op heden begroot op € 8.406,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.4.
veroordeelt (in aanvulling op de veroordeling zoals opgenomen onder 5.3) [gedaagde 4] en [gedaagde 5] tevens hoofdelijk in de proceskosten van Fasé voor de mondelinge behandeling, begroot op € 1.770,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.5.
veroordeelt 010 Autoverhuur B.V. c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten van Fasé, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW,
5.6.
veroordeelt Fasé in de proceskosten van ABN AMRO, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 7.740,00;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.
[3070/1876]

Voetnoten

1.De gegevens over deze betalingen zijn in deze procedure aangeleverd door ABN AMRO en vervolgens op de mondelinge behandeling uitvoerig besproken. Deze feiten staan daarmee vast in de verhouding van alle partijen die verschenen zijn in deze procedure.
2.Zijnde € 133.932,32 (het bedrag dat op de bankrekening stond ten tijde van de beslaglegging) minus € 101.056,60 (het bedrag dat uiteindelijk terugbetaald is).
3.Dat een oprichter van 010 Autoverhuur B.V. betrokken was bij een faillissement, is geen bijkomende omstandigheid zoals hier bedoeld. Gesteld noch gebleken is dat er in dat faillissement iets is gebeurd dat relevant is voor de beoordeling van de ABN AMRO-rekening.