In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van het Nederlanderschap aan eiseres, die oorspronkelijk uit Soedan komt. Eiseres heeft in 2018 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat verweerder stelde dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Verweerder baseerde zich op de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en een werkinstructie die stelt dat bij een wijziging van persoonsgegevens de termijn van toelating opnieuw begint te lopen, tenzij er sprake is van een verschoonbare wijziging. Eiseres betwistte deze interpretatie en voerde aan dat haar verblijf in Nederland rechtmatig was, ondanks de wijziging van haar persoonsgegevens.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de werkinstructie niet van toepassing was op eiseres, aangezien zij nooit in het bezit is geweest van een Ranov-vergunning. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgrondslag was voor het standpunt van verweerder en dat het bestreden besluit in strijd was met de RWN en de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.