ECLI:NL:RBROT:2022:4765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
ROT 20/1955
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot het Nederlanderschap na wijziging van persoonsgegevens en de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van het Nederlanderschap aan eiseres, die oorspronkelijk uit Soedan komt. Eiseres heeft in 2018 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat verweerder stelde dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Verweerder baseerde zich op de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en een werkinstructie die stelt dat bij een wijziging van persoonsgegevens de termijn van toelating opnieuw begint te lopen, tenzij er sprake is van een verschoonbare wijziging. Eiseres betwistte deze interpretatie en voerde aan dat haar verblijf in Nederland rechtmatig was, ondanks de wijziging van haar persoonsgegevens.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de werkinstructie niet van toepassing was op eiseres, aangezien zij nooit in het bezit is geweest van een Ranov-vergunning. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgrondslag was voor het standpunt van verweerder en dat het bestreden besluit in strijd was met de RWN en de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1955

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde mr. R.A.B. van Stijn).

Procesverloop

In het besluit van 8 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
In het besluit van 17 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2021 ter zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Op 14 maart 2022 is de zaak opnieuw ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is op 2 augustus 1999, onder de naam [naam], geboren op [geboortedatum] in Soedan, samen met haar moeder Nederland in gereisd. Eiseres is sinds 10 augustus 2002 in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning. Op 23 november 2017 heeft eiseres verzocht om wijziging van haar persoonsgegevens in de basisregistratie persoonsgegevens (Brp) in [naam eiseres], geboren te [geboorteplaats] in Jemen. Op 8 februari 2018 zijn haar persoonsgegevens in de BRP gewijzigd. Ook het verblijfsdocument van eiseres is vervangen.
1.2.
Op 17 juli 2018 heeft eiseres een verzoek om naturalisatie ingediend. Verweerder heeft op 12 juli 2019 een voornemen tot afwijzing van het naturalisatieverzoek aan eiseres verzonden. Eiseres heeft bij brief van 24 juli 2019 een zienswijze ingediend, waarna verweerder op 8 november 2019 het primaire besluit heeft genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Eiseres heeft niet onmiddellijk voorafgaand aan haar verzoek om naturalisatie toelating en hoofdverblijf gehad in Nederland op grond van haar juiste persoonsgegevens. Omdat geen sprake is van een minieme, verschoonbare wijziging van persoonsgegevens is de termijn van vijf jaar opnieuw begonnen te lopen op het moment van het verzoek om wijziging van de persoonsgegevens. Ook is volgens verweerder geen sprake van een bijzonder geval op grond waarvan het Nederlanderschap toch aan eiseres moet worden verleend.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte stelt dat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarde van toelating en hoofdverblijf gedurende vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag tot naturalisatie. Eiseres verblijft sinds 2002 rechtmatig in Nederland. Het is juist dat op verzoek van eiseres haar persoonsgegevens zijn gewijzigd, maar dit doet niet af aan de rechtmatigheid van haar verblijf. In de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), in de Handleiding noch in enige beleidsregel is opgenomen dat in het geval van wijziging van persoonsgegevens de termijn van vijf jaar opnieuw begint te lopen. De werkinstructie waar verweerder zich op beroept ziet niet op eiseres en het toepassen ervan levert strijd op met het legaliteits- en rechtszekerheidsbeginsel.
Subsidiair stelt eiseres dat sprake is van een verschoonbare identiteitswijziging. Eiseres was niet op de hoogte van haar onjuiste identiteit en heeft zodra zij hier achter kwam haar persoonsgegevens laten wijzigen. Verder meent eiseres dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 10 van de RWN op grond waarvan verweerder haar alsnog het Nederlanderschap had moeten verlenen. Eiseres stelt tot slot dat de hoorplicht is geschonden nu zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Volgens artikel 8, eerste lid aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) komt voor verlening van het Nederlanderschap slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft.
Onder toelating wordt volgens artikel 1, eerste lid aanhef en onder g RWN verstaan instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Op grond van artikel 10 RWN kan de Kroon, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c.
Volgens paragraaf 2.1. van de toelichting ad artikel 1, eerste lid aanhef en onder g, van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding), zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, is van ‘toelating’ in Nederland in de zin van deze Rijkswet sprake indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, en l, Vw 2000.
4.2.
In deze procedure is allereerst in geschil of de naturalisatietermijn van, in dit geval, vijf jaar, opnieuw is begonnen te lopen op het moment dat eiseres haar personalia in de Brp heeft aangepast. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt het volgende.
4.3.
Zowel de RWN als de ter uitvoering van de RWN vastgestelde Handleiding geven geen andere invulling aan het begrip toelating, dan dat het moet gaan om rechtmatig verblijf. Evenmin zijn nadere regels gegeven - in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift, een beleidsregel of een werkinstructie - over de termijn in het geval van wijziging van de persoonsgegevens.
4.4.
Verweerder verwijst naar de IND-Werkinstructie 2012/5 (Werkinstructie Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (Ranov) en naturalisatie tot Nederlander) van 7 augustus 2012. Uit deze werkinstructie volgt dat als sprake is van een identiteitswijziging de termijn van toelating, zoals bedoeld in bijvoorbeeld artikel 8, eerste lid onder c RWN opnieuw begint te lopen, tenzij sprake is van een verschoonbare (minieme) wijziging. De werkinstructie 2012/5 is echter geschreven voor en gericht op een specifieke doelgroep, namelijk vreemdelingen die in het bezit zijn gesteld van een zogenaamde Ranov-vergunning. Eiseres is nooit in het bezit geweest van een Ranov-vergunning en valt daarom niet binnen de werkingssfeer van de werkinstructie. Dat voornoemde passage uit de werkinstructie analoog van toepassing is op iedere vreemdeling wordt niet gevolgd. De werkinstructie zelf geeft hiertoe geen enkel aanknopingspunt en ook uit de RWN en de Handleiding kan dit niet worden afgeleid. Uit de door verweerder genoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 november 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO4834) en van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1850) volgt dit ook niet, nu deze uitspraken zien op vreemdelingen met een Ranov-vergunning. Voor zover verweerder stelt dat het altijd de bedoeling is geweest om alleen vreemdelingen die met de juiste persoonsgegevens een verblijfsvergunning hebben gehad en rechten hebben opgebouwd in aanmerking te laten komen voor het Nederlanderschap, kan dit niet tot een andere beoordeling leiden, nu die bedoeling niet in enige regelgeving tot uitdrukking is gebracht en evenmin nadrukkelijk kan worden afgeleid uit de geschiedenis van de totstandkoming van de RWN.
4.5.
Uit het bovenstaande volgt dat voor het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende standpunt van verweerder geen rechtsgrondslag bestaat. Dit besluit is dan ook in strijd met artikel 8, vierde lid, van de RWN en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Aan beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten en acht in dit geval ook een bestuurlijke lus niet opportuun. Verweerder dient binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en mr. M. de Rijke, leden, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 juni 2022.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.