ECLI:NL:RBROT:2022:4727

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
C/10/625721 / HA ZA 21-835
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij grensoverschrijdend wegvervoer en overval op vrachtwagen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van grensoverschrijdend wegvervoer van Nederland naar Frankrijk, heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap WINDE/G.T. FRANCE B.V. en TRANSPORTS MICHEL LORIOT en HELVETIA ASSURANCES SA. De eiser, Winde, vorderde schadevergoeding van Loriot en Helvetia na een gewapende overval op een vrachtwagenchauffeur die onder bedreiging van een vuurwapen werd gedwongen om de vrachtwagen te verplaatsen. De rechtbank oordeelde dat Loriot aansprakelijk was voor de schade, omdat zij niet had aangetoond dat zij een beroep op overmacht kon doen, zoals bedoeld in artikel 17 lid 2 van de CMR. De vrachtwagen stond geparkeerd op een onbewaakt en niet omheind terrein, wat Loriot had kunnen voorzien, gezien de omstandigheden van de levering. De rechtbank concludeerde dat Loriot niet alle redelijke maatregelen had genomen om het verlies van de lading te voorkomen, en dat de aansprakelijkheid van Loriot niet kon worden ontlopen. De vordering van Winde tot schadevergoeding van € 38.578,76 werd toegewezen, evenals de CMR-rente vanaf de datum van aansprakelijkstelling. Daarnaast werd Loriot veroordeeld in de proceskosten van Winde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/625721 / HA ZA 21-835
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WINDE/G.T. FRANCE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
TRANSPORTS MICHEL LORIOT,
gevestigd te Marnay, Frankrijk,
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
HELVETIA ASSURANCES SA,
gevestigd te Le Havre, Frankrijk,
gedaagden,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Winde en Loriot c.s. genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2021, met 5 producties;
  • de buitenlandse betekeningsstukken;
  • de conclusie van antwoord, met 1 productie;
  • de oproepingsbrieven van deze rechtbank van 23 november 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de zittingsagenda van 26 januari 2022;
  • de mondelinge behandeling van 7 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Winde is een logistiek dienstverlener. Loriot verzorgt regelmatig transporten voor Winde naar Zuid-Frankrijk.
Helvetia is de vervoerdersaansprakelijkheidsverzekeraar van Loriot.
2.2.
International Merchandise Trading B.V., een vennootschap die deel uitmaakt van de Franse supermarktketen Carrefour Groupe, heeft SILS Logistics B.V. (hierna SILS) opdracht gegeven om het vervoer te regelen van een tweetal zendingen met supermarktartikelen van Nederland naar Frankrijk. SILS heeft vervolgens Van Vliet Logistics B.V. (hierna Van Vliet) opdracht gegeven om het transport te verzorgen.
Van Vliet heeft op haar beurt Winde opdracht gegeven om het transport te verzorgen.
Winde heeft Loriot opdracht gegeven tot het vervoeren van de twee zendingen supermarktproducten van Rotterdam naar respectievelijk Les Ares sur Argens en Salon de Provence in Frankrijk.
2.3.
In de opdrachtbevestiging van Winde aan Loriot staat bij de betreffende twee transporten onder het kopje ‘Opmerkingen’ vermeld “10 UUR 16-04-202 FIXED LEVEREN!”.
2.4.
Op 10 april 2020 heeft Loriot de goederen in complete en goede staat in ontvangst genomen.
2.5.
Voor de zendingen zijn twee CMR-vrachtbrieven afgegeven met nummers 409155 en 409211. In de CMR-brieven staat onder ‘13. Instructies afzender’ vermeld:
“UNLOADING REFERENCE:
8601300
SLOT TIME DELIVERY:
16-4-2020 at 10:00 o'clock.”
2.6.
Op 15 april 2020 heeft Loriot, na lossing van twee deelzendingen, bij aankomst in Salon de Provence te horen gekregen dat er pas de volgende dag kon worden uitgeleverd en heeft Loriot overgestaan in de nabijheid van het afleveradres op een parkeerterrein bij het benzinestation Total Access in Salon de Provence.
Dit parkeerterrein bevindt zich langs de openbare weg op ongeveer 400 meter afstand van het laadadres. Het parkeerterrein is niet bewaakt, niet omheind en niet voorzien van camera’s.
2.7.
Omstreeks 23.00 uur heeft er een gewapende overval plaatsgevonden en is de chauffeur van Loriot onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen om de
vrachtwagencombinatie te verplaatsen naar een afgelegen plaats buiten het parkeerterrein
bij een kanaal, waar hij gedwongen werd zijn medewerking te verlenen aan het overladen van de resterende lading in bestelbussen van de overvallers, waarna de overvallers de vrachtwagencombinatie het kanaal in hebben gereden.
2.8.
Op 21 april 2020 heeft Winde Loriot aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade.
2.9.
Op 14 mei 2020 heeft Winde Dekra Experts te Rotterdam ingeschakeld om een deskundigenrapport op te stellen naar aanleiding van het incident.
Dekra Experts heeft de schade wegens verlies van de lading vastgesteld op een bedrag van
€ 38,578.76.

3..Het geschil

3.1.
Winde vordert, verkort weergegeven, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, Loriot c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan Winde een bedrag van
€ 41.668,76 te betalen aan schadevergoeding, vermeerderd met de samengestelde CMR-rente vanaf 15 april 2020, danwel vanaf 21 april 2020, danwel vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling, alsmede vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van Loriot c.s. in de kosten en nakosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
Winde stelt dat zowel Loriot als Helvetia hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de ontstane schade. Winde legt aan haar vordering ten grondslag dat Loriot als wegvervoerder op grond van artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk is voor de tijdens het vervoer ontstane schade en dat - nu zij niet heeft aangetoond dat haar een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR toekomt - zij gehouden is tot vergoeding aan Winde van de door haar geleden schade. De hoogte van de ladingschade is volgens het rapport van Dekra Experts
€ 38.578,76.
Winde stelt verder dat Helvetia ook aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade, nu artikel 18 Rome II-Vo bepaalt dat de verzekeraar rechtstreeks kan worden aangesproken door degene die schade heeft geleden, indien het op het verzekeringsovereenkomst toepasselijke recht hierin voorziet. Aangezien het op de verzekeringsovereenkomst toepasselijke Franse recht in artikel L124-3 Code des assurances de benadeelde derde het recht geeft om rechtstreeks de vervoerdersaansprakelijkheids-verzekeraar aan te spreken, is Winde gerechtigd ook haar vordering tegen Helvetia in te stellen, aldus Winde.
3.3.
Winde maakt daarnaast aanspraak op terugbetaling van de vracht (transportkosten) van € 3.090,-, op vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 1.191,69 en op de samengestelde CMR-rente vanaf de datum van het verlies, zijnde 15 april 2020, danwel vanaf de datum waarop zij Loriot aansprakelijk heeft gehouden, zijnde 21 april 2020.
3.4.
Loriot c.s. voert gemotiveerd verweer en concludeert primair tot afwijzing van de vordering van Winde en subsidiair tot toewijzing van een schadevergoeding van niet
meer dan € 38.578,76, met de veroordeling van Winde, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De zaak heeft internationale aspecten, nu Winde gevestigd is in Nederland en Loriot c.s. in Frankrijk en het hier grensoverschrijdend wegvervoer van Nederland naar Frankrijk betreft. De rechtbank dient daarom eerst haar bevoegdheid en het toepasselijk recht te bepalen.
bevoegdheid
4.2.
Nu de vordering van Winde betrekking heeft op een geschil aangaande grensoverschrijdend wegvervoer van Nederland naar Frankrijk, en beide landen partij zijn bij het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), Genève, 19 mei 1956, is de CMR op grond van artikel 1 juncto 41 CMR dwingendrechtelijk van toepassing. De vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van de vordering van Winde kennis te nemen dient daarom aan de hand van de CMR te worden beantwoord.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank krachtens artikel 31 lid 1 sub b CMR jo art. 630 Rv bevoegd is om van het geschil tussen Winde en Loriot c.s. kennis te nemen - nu de lading in Rotterdam in ontvangst is genomen.
toepasselijk recht
4.4.
Zoals hiervoor is overwogen, is de CMR op grond van artikel 1 juncto 41 CMR dwingendrechtelijk van toepassing. Aanvullend, voor zover de CMR niet alle relevante onderwerpen regelt, dient het toepasselijk recht te worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo). Winde grondt haar vordering op een tussen partijen gesloten vervoerovereenkomst, zodat ingevolge artikel 5 lid 1 Rome I-Vo Frans recht van toepassing is op de vervoerovereenkomst, als het recht van het land waar de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft en de plaats van aflevering is gelegen. Vooralsnog is immers niet gebleken dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt en gesteld noch gebleken is dat de vervoerovereenkomst nauwer verbonden is met een ander rechtstelsel.
4.5.
Loriot c.s. voeren in dit verband aan dat gelet op de aanvullende toepasselijkheid van Frans recht bij de beoordeling van het beroep op vervoerdersovermacht gewicht moet worden toegekend aan de Franse rechtspraak.
4.6.
Dit standpunt berust op een verkeerde rechtsopvatting. Anders dan Loriot c.s. stelt, dient de CMR - en daarmee ook het beroep op vervoerdersovermacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR - verdragsautonoom te worden uitgelegd. Het Franse recht speelt daarbij geen rol. Slechts indien en voorzover er onderwerpen voorliggen waarin de CMR niet voorziet, is ruimte voor het alsdan aanvullend toepasselijke Franse recht.
4.7.
Winde legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Loriot als wegvervoerder op grond van artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk is voor de tijdens het vervoer ontstane schade en gehouden is tot vergoeding aan Winde van de volledige schade, nu zij niet heeft aangetoond dat haar een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR toekomt.
4.8.
Loriot c.s. wijzen de aansprakelijkheid voor de als gevolg van de overval geleden schade af met een beroep op vervoerdersovermacht ex artikel 17 lid 2 CMR. Loriot c.s. voeren in dit verband aan dat de vrachtwagencombinatie zich weliswaar op een onbewaakt en niet omheind parkeerterrein bevond, maar dat in dit geval de chauffeur onder schot werd gehouden en werd gedwongen om met de vrachtwagencombinatie weg te rijden naar een afgelegen locatie buiten het terrein. Ook indien de vrachtwagencombinatie zich op een bewaakt en omheind terrein had bevonden, had de chauffeur gehoor hebben moeten geven aan de instructie van de overvallers en ook wanneer Loriot meer maatregelen had getroffen ter voorkoming van diefstal, hadden die maatregelen geen soelaas kunnen bieden tegen een gewapende overval, aldus Loriot c.s.
Loriot c.s. wijzen er verder op dat er ook aan de voorgeschreven ‘Transport- en beladingscondities’ is voldaan. De chauffeur van Loriot heeft de vrachtwagencombinatie niet onbeheerd gelaten en - anders dan Winde stelt - bestond geen verplichting om de vrachtwagencombinatie voorzien te hebben van een BV-3 of een B-3 beveiligingsinstallatie, omdat hier geen sprake was van ‘
hoogwaardige goederen zoals goederen, zoals elektronica, parfums, computers, kleding, non ferro metalen etc.’, maar van huishoudelijke producten.
Tot slot voeren Loriot c.s. aan dat niet gebleken is dat Winde schade heeft geleden en dat zij daarom geen belang heeft bij de ingestelde vordering.
vorderingsgerechtigdheid
4.9.
De rechtbank begrijpt dat Loriot c.s. met laatstgenoemd verweer de vorderings-gerechtigdheid van Winde betwisten.
4.10.
Vaststaat dat Winde de contractuele wederpartij van de vervoerder is (degene met wie de vervoerovereenkomst is gesloten) en als zodanig afzender onder de vervoerovereenkomst is (vgl. art. 8:1090 BW). Ingevolge de CMR zijn tot het instellen van een vordering tot schadevergoeding jegens de vervoerder gelijkelijk gerechtigd de afzender en de geadresseerde na toetreding tot de vervoerovereenkomst tussen afzender en vervoerder. Met dat stelsel verdraagt zich niet dat de vervoerder aan de tot het instellen van een vordering formeel gelegitimeerde het ontbreken van een niet aan de vervoerovereenkomst ontleend belang kan tegenwerpen. Het verweer faalt dan ook.
vervoerdersaansprakelijkheid
4.11.
Winde vordert, als gezegd, betaling van de door haar geleden schade als gevolg van het verlies van de lading door Loriot. Winde grondt haar vordering op artikel 17 lid 1 CMR.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 17 lid 1 CMR is de vervoerder aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering.
Vaststaat dat de door Loriot ten vervoer ontvangen goederen niet ter bestemming zijn afgeleverd. Loriot is daarom in beginsel aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade, tenzij haar een beroep op de ontheffingen van artikel 17 lid 2 CMR toekomt.
4.12.
Ingevolge artikel 17 lid 2 CMR is de vervoerder ontheven van de aansprakelijkheid van artikel 17 lid 1, indien het verlies, de beschadiging of de vertraging is veroorzaakt door schuld van de rechthebbende, door een opdracht van deze, welke niet het gevolg is van schuld van de vervoerder, door een eigen gebrek van de goederen of door omstandigheden, die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
4.13.
Volgens vaste jurisprudentie kan de wegvervoerder slechts dan met succes beroep doen op die ontheffingsgrond indien hij feiten of omstandigheden stelt en bij betwisting aantoont, waaruit volgt dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder, daaronder begrepen de personen van wier hulp hij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakt, te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies te voorkomen (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2632, S&S 1998/75 Oegema/Amev).
4.14.
Vaststaat dat Loriot van Winde instructie heeft gekregen om de lading op 16 april 2020 af te leveren. De opdrachtbevestiging vermeldt immers uitdrukkelijk “10 UUR 16-04-202 FIXED LEVEREN!”, hetgeen is bevestigd in de CMR vrachtbrief. Vaststaat ook dat de chauffeur al op 15 april 2020 ter plaatse aanwezig was en heeft geprobeerd om de lading eerder te kunnen lossen, maar dat hem is meegedeeld dat er pas op 16 april kon worden afgeleverd overeenkomstig de gegeven instructie.
Dat de chauffeur door de te vroege aankomst op de plaats van aflevering noodgedwongen moest overstaan tot 16 april 2020 had Loriot, gezien de instructie, kunnen voorzien zodat Loriot op voorhand een veilige plaats voor het overstaan van de vrachtwagen had kunnen uitzoeken. Bekend was immers dat aflevering pas mogelijk was op de 16e april.
4.15.
Vaststaat dat de chauffeur de vrachtwagen heeft geparkeerd vlakbij de plaats van aflevering op een onbewaakt, niet omheind en niet van camera’s voorzien parkeerterrein, waar het incident zich heeft voorgedaan.
4.16.
Anders dan Loriot c.s. stellen, kan niet worden aangenomen dat ook bij het parkeren van de vrachtwagen op een bewaakt en omheind en van camera’s voorzien terrein de diefstal na bedreiging en meevoeren van de chauffeur en vrachtwagen plaats zou hebben gehad. Zou de chauffeur wel op een met camera’s beveiligd en omheind parkeerterrein hebben overgestaan, had de brutale overval mogelijk niet plaatsgevonden, juist vanwege de moeilijker begaanbare locatie voor derden en het feit dat de kans om opgemerkt te worden bij een bewaakt terrein aanzienlijk groter is dan bij een onbewaakt en niet omheind terrein. Het parkeren en overstaan op een bewaakt parkeerterrein verkleind immers zowel de kans op diefstal als op diefstal met geweld. Van de chauffeur mocht dan ook redelijkerwijs worden verwacht dat hij voor het overstaan een bewaakt parkeerterrein zou opzoeken, vooral nu het overstaan op voorhand bekend was. Gesteld noch gebleken is dat die mogelijkheid er niet was. Dat Loriot, zoals zij zelf aanvoert, niet door Winde wordt betaald voor extra gereden kilometers naar verder gelegen bewaakte parkeerterreinen, maakt dit niet anders. Op vervoerder Loriot rust immers de verplichting om verlies en beschadiging van lading tijdens het vervoer te voorkomen, ongeacht de hoogte van de overeengekomen vrachtprijs.
Nu de chauffeur van Loriot de vrachtwagen heeft geparkeerd op het dichtstbij gelegen, onbewaakte en onbeveiligde parkeerterrein, kan niet geoordeeld worden dat Loriot alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen hebben genomen om het verlies te voorkomen.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat Loriot c.s. geen beroep toekomt op de ontheffing van aansprakelijkheid van artikel 17 lid 2 CMR.
Nu geen andere grond voor ontheffing is aangevoerd of gebleken, moet de slotsom zijn dat Loriot ingevolge het bepaalde in artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk is voor het verlies van de lading. Onbestreden is dat de ladingschade € 38.578,76 bedraagt. Deze vordering wegens verlies van de lading is dan ook toewijsbaar.
vrachtprijs
4.17.
Winde maakt ook aanspraak op terugbetaling van de vrachtprijs. Loriot c.s. heeft in dit verband tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er geen vracht is betaald door Winde. Nu Winde, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen nadere informatie heeft verstrekt over de vraag of de door haar (teruggevorderde) vrachtprijs wel is betaald - Winde heeft zelfs de betreffende factuur niet overgelegd - zal de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
buitengerechtelijke kosten
4.18.
Winde vordert betaling van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten.
Op grond van artikel 23 lid 4 CMR worden de vrachtprijs, de douanerechten en de overige met betrekking tot het vervoer van de goederen gemaakte kosten, in geval van geheel verlies volledig terugbetaald en is verdere schadevergoeding niet verschuldigd.
Het strookt met het doel en de strekking van artikel 23 lid 4 CMR, zoals dat mede tegen de achtergrond van het systeem van (limitering van) door de vervoerder verschuldigde schadevergoeding in de CMR moet worden begrepen, om aan te nemen dat de kosten waarop in artikel 23 lid 4 CMR wordt gedoeld, de kosten betreffen die voor de ladingbelanghebbende rechtstreeks aan (de normale uitvoering van) het vervoer als zodanig zijn verbonden (HR 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3041). Dit betekent dat slechts de kosten van vervoer naar de bestemming en de kosten onderweg voor vergoeding in aanmerking kunnen komen en geen andere kosten zoals expertisekosten (als deze niet in een geval van waardevermindering zijn gemaakt ter beperking van de schade) en buitengerechtelijke kosten.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden afgewezen.
CMR-rente
4.17.
Op grond van artikel 27 CMR is Loriot c.s. rente verschuldigd. Ingevolge artikel 27 lid 1 CMR kan rente worden gevorderd over het bedrag van de schadevergoeding vanaf de dag waarop de vordering schriftelijk bij de vervoerder is ingediend of vanaf de dag waarop de vordering in rechte aanhangig is gemaakt. De rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 21 april 2020, zijnde de dag waarop Winde Loriot schriftelijk aansprakelijk heeft gesteld.
proceskosten en nakosten
4.19.
Loriot c.s. zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Winde bepaald op:
- dagvaarding € 85,83
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2,0 punten × tarief IV à € 1.114,-)
Totaal € 4.389,83
4.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.21.
De over de proceskosten en nakosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
veroordeelt Loriot c.s. om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan Winde te betalen een bedrag van € 38.578,76, vermeerderd met de CMR-rente vanaf 21 april 2020 tot aan de dag van de volledige betaling;
veroordeelt Loriot c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Winde begroot op € 4.389,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt Loriot c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Loriot c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
1182/2054