ECLI:NL:RBROT:2022:4606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
9627641 \ CV EXPL 22-626
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident inzake verzoek om inzage in bankafschriften in huurgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een huurgeschil tussen twee partijen, aangeduid als [eiser] en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T.F.W. Bijloo, met betrekking tot een huurachterstand. De eiser vordert onder andere betaling van een bedrag van € 13.784,21, terwijl de gedaagde in het incident verzoekt om inzage in de bankafschriften van de eiser over een bepaalde periode, om aan te tonen dat zij haar deel van de huurpenningen heeft voldaan.

De kantonrechter heeft in het incident geoordeeld dat de gedaagde rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage, omdat deze informatie relevant is voor de hoofdzaak. De rechter heeft vastgesteld dat aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan, en heeft de eiser veroordeeld om binnen twee weken inzage te verlenen in de bankafschriften van de ABN AMRO Bank over de periode van januari 2018 tot en met oktober 2020. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

De kantonrechter heeft tevens een mondelinge behandeling gelast om de zaak verder te bespreken en partijen de gelegenheid te geven hun verhinderdata op te geven voor de maanden juli, augustus en september 2022. De verdere beslissingen zijn aangehouden, en de rechter heeft partijen erop gewezen dat zij in persoon of vertegenwoordigd moeten verschijnen tijdens de mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9627641 \ CV EXPL 22-626
datum uitspraak: 20 mei 2022
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident
gemachtigde: mr. T.F.W. Bijloo te Den Haag.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 januari 2022, met bijlagen 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering, met bijlagen 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis in het incident bepaald op vandaag.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 13.784,21 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. Partijen hebben als huurders gezamenlijk een Allonge huurovereenkomst gesloten met MGF III B.V. als verhuurder (hierna: de verhuurder). Nadat een huurachterstand is ontstaan, heeft deze verhuurder alleen verhaal gehaald bij [eiser]. [gedaagde] is op grond van de draagplicht als bedoeld in artikel 6:10 BW en artikel 3:166 lid 2 BW gehouden om voor de helft de schulden en kosten van [eiser] te vergoeden.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten met rente.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde] eist samengevat:
  • [eiser] te veroordelen tot het verlenen van (digitale) inzage in de contant gestorte bedragen op zijn bankrekening(en) die hij onder meer aanhoudt bij de ABN AMRO Bank N.V., over de periode van januari 2018 tot en met oktober 2020;
  • [eiser] te veroordelen in de proceskosten van het incident;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[gedaagde] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft haar deel van de huurpenningen in contanten opgenomen en aan [eiser] ter hand gesteld. Vervolgens heeft [eiser] de contanten gestort op zijn bankrekening ten titel van huurbetaling en aan de verhuurder betaald. Uit de bankafschriften van [eiser] zal blijken dat de door [gedaagde] opgenomen bedragen corresponderen met een afstorting van [eiser] op diezelfde dagen. Omdat [gedaagde] niet beschikt over een overzicht van de bankafschriften van [eiser], verzoekt zij op grond van artikel 843a Rv tot inzage in de afstortingen op de bankrekening van [eiser] in de periode van januari 2018 tot en met oktober 2020.
3.3.
[eiser] is het niet eens met de eis en concludeert tot afwijzing, dan wel ontzegging van de vordering in het incident, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten in het incident.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in het incident

4.1.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan een partij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op basis van dit artikel moet er dus aan vier cumulatieve vereisten worden voldaan, wil een vordering tot afgifte van stukken of inzage in stukken toewijsbaar zijn, namelijk:
  • i) er moet sprake zijn van een rechtmatig belang;
  • ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden,
  • iii) er moet sprake zijn van een rechtsbetrekking, en
  • iv) degene van wie de bescheiden worden gevorderd, dient deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting te hebben.
Er mag bovendien geen sprake zijn van een ‘fishing expedition’.
4.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat inzage in de gevorderde bescheiden van belang is in de hoofdzaak ter onderbouwing van haar standpunt dat zij haar deel van de huurtermijnen reeds aan [eiser] heeft voldaan. Daarmee is genoegzaam gebleken van een rechtmatig belang van [gedaagde] bij toewijzing van de incidentele vordering.
4.3.
[gedaagde] heeft de gevorderde inzage in de gevorderde bescheiden naar het oordeel van de kantonrechter in zoverre voldoende concreet omschreven, te weten inzage in bankafschriften van onder meer de ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de ABN AMRO Bank) van stortingen over de periode van januari 2018 tot en met oktober 2020. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] (een) bankrekening(en) houdt bij (een) andere bank(en), zodat de gevorderde inzage naar het oordeel van de kantonrechter beperkt dient te worden tot bankafschriften van de ABN AMRO Bank. Gelet op het voorgaande is ook voldaan aan het vereiste onder (ii) dat de vordering moet zien op inzage in en afschrift van bepaalde bescheiden.
4.4.
Met betrekking tot het onder (iii) genoemde vereiste van een rechtsbetrekking wordt het volgende overwogen.
4.4.1.
Als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op grond van artikel 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Die maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser of verzoeker om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Die maatstaf biedt de rechter voorts voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen (Hoge Raad van 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251, r.o. 3.1.4).
4.4.2.
In de relatie tussen [eiser] en de ABN AMRO Bank uit hoofde waarvan [eiser] kan beschikken over bankafschriften, is [gedaagde] niet direct partij. Echter, nu volgens [gedaagde] de stortingen door [eiser] gebruikt werden om mede namens [gedaagde] de huurtermijnen aan de verhuurder te voldoen, is naar het oordeel van de kantonrechter in zoverre wel voldaan aan het vereiste onder (iii) dat de gevorderde inzage in de bescheiden betrekking moeten hebben op een rechtsbetrekking waarin [gedaagde] partij is. In dit oordeel is meegewogen dat het, gelet op het bestaan van de affectieve relatie tussen partijen destijds, niet aannemelijk is dat [gedaagde] van de door haar gestelde aan [eiser] verstrekte contante bedragen maandelijks een kwitantie heeft uitgeschreven. Van haar kan daarom niet verlangd worden haar standpunt anders dan met de gestelde eventuele bankafschriften te onderbouwen. Verder is meegewogen dat de verwijzing van [eiser] naar de laatste zin van r.o. 3.1.4. van het hiervoor genoemde arrest van Hoge Raad van 10 juli 2020 faalt, nu deze zin betrekking heeft op een situatie waarin degene die inzage verlangt een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad wenst aan te tonen. Daar is in de onderhavige situatie aan de zijde van [gedaagde] geen sprake van.
4.5.
Er is geen reden om aan te nemen dat [eiser] geen beschikking zou hebben over bankafschriften van de ANB AMRO Bank van stortingen in de periode van januari 2018 tot en met oktober 2020, zodat aan het vereiste onder (iv) van artikel 843a Rv is voldaan.
4.6.
[eiser] meent dat sprake is van een fishing expedition. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] echter afdoende toegelicht op welke wijze de gevorderde inzage in de bescheiden verband houdt met de vordering van [eiser] in de hoofdzaak. Niet kan worden gezegd dat op het eerste gezicht een rechtstreeks verband tussen de gevorderde inzage en de vordering van [eiser] in de hoofdzaak ontbreekt. Daarnaast kan niet uitgesloten worden dat de bankafschriften van de ABN AMRO Bank van stortingen in de periode van januari 2018 tot en met oktober 2020 niet bestaan. Het voert naar het oordeel van de kantonrechter dan ook te ver om te zeggen dat sprake is van een fishing expedition door [gedaagde].
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de incidentele vordering aldus toewijzen dat [eiser] wordt veroordeeld tot het verlenen van inzage in bankafschriften van de ABN AMRO Bank van stortingen in de periode van januari 2018 tot en met oktober 2020. De kantonrechter zal bepalen dat [eiser] die inzage binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis aan [gedaagde] moet verlenen.
4.8.
De beslissing over de kosten in het incident wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
4.9.
De kantonrechter acht het gewenst om de zaak met partijen te bespreken. Daarbij kunnen partijen de nodige informatie verstrekken. Daartoe wordt een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling zal ook worden benut voor het beproeven van een minnelijke regeling.
4.10.
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, moeten door de partij die deze tijdens de mondelinge behandeling ter sprake wil brengen uiterlijk een week voor de zittingsdatum aan de kantonrechter en aan de wederpartij worden toegezonden.
4.11.
De zaak wordt nu verwezen naar
woensdag 15 juni 2022om partijen de gelegenheid te bieden hun verhinderdata voor de maanden juli, augustus en september 2022 op te geven, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij het vaststellen van een datum en tijd voor de mondelinge behandeling. De kantonrechter zal vervolgens op de beraadrol van maandag 20 juni 2022 een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling bepalen, waarna deze per brief aan partijen worden medegedeeld. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daar gezamenlijk om verzoeken.
4.12.
Partijen dienen op de nader te bepalen mondelinge behandeling in persoon te verschijnen of zij moeten tijdens de mondelinge behandeling worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
4.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
veroordeelt [eiser] inzage te verlenen aan [gedaagde] in bankafschriften van de ABN AMRO Bank van stortingen in de periode van januari 2018 tot en met oktober 2020, binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan;
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met hun gemachtigde) op een nader te bepalen datum en tijd moeten verschijnen in het Gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam, tijdens de mondelinge behandeling van de hierna genoemde kantonrechter;
5.5.
wijst partijen op hetgeen hiervoor over het in het geding brengen van (nadere) stukken is bepaald;
5.6.
stelt partijen in de gelegenheid om
uiterlijk op woensdag 15 juni 2022hun verhinderdata voor de maanden juli, augustus en september 2022 op te geven;
5.7.
bepaalt dat de schriftelijke opgaaf uiterlijk op de voormelde dag om 12:00 uur op de griffie moet zijn ontvangen;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
[46009]