ECLI:NL:RBROT:2022:4603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
C/10/627209 / FA RK 21-7820
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag, hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 9 juni 2022, wordt een uitspraak gedaan over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de regeling van de zorg- en opvoedingstaken, alsook de onderhoudsbijdrage. De zaak betreft een geschil tussen de vrouw en de man, die de ouders zijn van drie minderjarigen. De vrouw verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, wat door de man niet wordt betwist. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Daarnaast wordt er een omgangsregeling vastgesteld voor de minderjarigen, waarbij de kinderen om de veertien dagen een weekend bij de man verblijven. De vrouw vraagt ook om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, die door de man moet worden betaald. De rechtbank berekent de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders, en komt tot de conclusie dat de man een bijdrage moet betalen van € 89,- per maand voor de oudste en € 91,- en € 123,- per maand voor de jongere kinderen, met verschillende ingangsdata. De rechtbank houdt rekening met de zorgkorting en de gewijzigde omstandigheden in de alimentatieberekening. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er wordt een pro forma behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag aangehouden tot 1 september 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/627209 / FA RK 21-7820
Beschikking van 9 juni 2022 betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat mr. M.J. Verdult te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 18 oktober 2021;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 30 december 2021;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens gewijzigde verzoeken met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 28 april 2022
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw van 2 mei 2022;
  • het bericht met bijlage van de zijde van de vrouw van 2 mei 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].
1.3.
De minderjarige [naam minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 1];
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 2];
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2018 te [geboorteplaats minderjarige 3].
2.2.
De vrouw is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.

3..De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat de man samen met de vrouw met het gezag wordt belast.
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Partijen zijn overeengekomen een mediationtraject in te gaan om te trachten overeenstemming te bereiken over het gezag over de minderjarigen.
3.1.4.
De rechtbank zal in afwachting van het resultaat hiervan de beslissing op dit punt aanhouden.
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat alle drie de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw.
3.2.2.
De man voert geen verweer, zodat dit verzoek als onweersproken en op de wet gegrond wordt toegewezen.
3.3.
Omgangsregeling
3.3.1.
De vrouw verzoekt, na wijziging van haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) vast te stellen ten aanzien van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], inhoudende:
  • [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] zullen een weekend per veertien dagen bij de man verblijven, van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 18.30 uur. De avondmaaltijd zullen zij bij de man nuttigen;
  • De wissel-weekenden zal de man [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] op vrijdag rond 17.30 uur uit de opvang ophalen. Indien dit tijdstip niet haalbaar is zal de man dit tijdig, d.w.z. uiterlijk 15.00 uur aan de moeder communiceren.
Tevens verzoekt de vrouw dat de vakantie- en feestdagen verdeeld worden zoals vermeld in onderstaand overzicht.
[afbeelding overzicht vakantie- en feestdagen]
3.3.2.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over deze omgangsregeling, met dien verstande dat de meivakantie tussen partijen wordt verdeeld, waarbij in de even jaren [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] de eerste week bij de vrouw verblijven en de tweede week bij de man en in de oneven jaren [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] de eerste week bij de man verblijven en de tweede week bij de vrouw.
Daarnaast heeft de man verklaard dat [naam minderjarige 1] altijd welkom is bij hem en zijn partijen het erover eens dat contact tussen de man en [naam minderjarige 1] altijd zal kunnen plaatsvinden in onderling overleg tussen [naam minderjarige 1] en de man.
De rechtbank zal hetgeen partijen zijn overeengekomen opnemen in de beschikking.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van:
- € 202,- per maand voor [naam minderjarige 2], met ingang van 17 augustus 2021;
- € 225,- per maand voor [naam minderjarige 3], met ingang van 17 augustus 2021 en
- € 89,- per maand voor [naam minderjarige 1], met ingang van 1 januari 2022.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
De ingangsdatum
3.4.3.
Partijen zijn het erover eens dat 1 januari 2022 de ingangsdatum voor de kinderbijdrage ten behoeve van [naam minderjarige 1] is, omdat [naam minderjarige 1] vanaf dat moment haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft.
3.4.4.
Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] moet worden vastgesteld. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
Het verzoekschrift is op 18 oktober 2021 bij de rechtbank ingediend, zodat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele vaststelling van de kinderbijdrage. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
3.4.5.
Verder staat tussen partijen, als onweersproken door de vrouw gesteld, vast dat zich per 1 februari 2022 en per 1 juli 2022 relevante wijzigingen van omstandigheden voordoen (verandering in de kosten van kinderopvang respectievelijk in het netto besteedbaar inkomen van de vrouw).
3.4.6.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport). Gelet op het voorgaande zijn daarbij drie perioden te onderscheiden:
- periode 1: 18 oktober 2021 tot 1 januari 2022 ([naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]);
- periode 2: 1 januari 2022 tot 1 februari 2022 ([naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]);
- periode 3: van 1 februari 2022 tot 1 juli 2022 ([naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]);
- periode 4: vanaf 1 juli 2022 ([naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]).
Periode 1: 18 oktober 2021 tot 1 januari 2022 (betreft: bijdrage voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3])
De behoefte
3.4.7.
De vrouw stelt dat de behoefte van de minderjarigen (exclusief de huidige kosten van kinderopvang) € 347,- per maand per kind bedraagt. Zij legt hieraan de volgende redenering ten grondslag.
Als peiljaar voor de vaststelling van de behoefte geldt 2021, omdat dit het jaar is waarin partijen uit elkaar zijn gegaan. Het NBI van de man bedraagt € 2.409,-. Het NBI van de vrouw is € 2.390,-. Dit geeft een netto besteedbaar gezinsinkomen (NGI) van € 4.799,-. Na bijtelling van het tijdens de relatie ontvangen kindgebonden budget van € 152,- per maand en aftrek van de netto oppaskosten tijdens de relatie van € 687,- resteert een NGI van € 4.264,-. Hieruit volgt, op basis van de behoeftetabel, de gestelde behoefte van € 347,- per maand per kind, waarin nog geen rekening is gehouden met de huidige kosten voor kinderopvang.
3.4.8.
De man weerspreekt de hiervoor weergegeven berekening van de vrouw slechts op één punt. Hij wijst erop dat de vrouw zijn netto besteedbaar inkomen baseert op zijn jaaropgave 2020 en stelt dat zijn inkomen in 2021 lager is. Omdat de man zijn stelling niet deugdelijk (met stukken) heeft onderbouwd, terwijl dat wel op zijn weg lag, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. De rechtbank gaat daarom uit van de door de vrouw gestelde (basis)behoefte van € 347,- per maand per kind.
3.4.9.
Tussen partijen is niet geschil dat bij de vaststelling van de behoefte ook rekening moet worden gehouden met de huidige kosten van kinderopvang voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat deze kosten in 2021 € 868,- bruto per maand bedroegen voor [naam minderjarige 2] en € 1.686,- bruto per maand voor [naam minderjarige 3]. De kinderopvangtoeslag was in 2021 € 2.021,- per maand. Met verdeling van de toeslag naar rato van de bruto opvangkosten, berekent de rechtbank de netto kosten voor [naam minderjarige 2] op € 182,- per maand en voor [naam minderjarige 3] op € 352,- per maand. Daarmee komt de totale behoefte van [naam minderjarige 2] in 2021 op € 529,- (347 + 182) en van [naam minderjarige 3] op € 699,- (347 + 352) per maand. De gezamenlijke behoefte van beide minderjarigen bedraagt € 1.228,-.
Draagkrachtberekening
3.4.10.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht. Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw na het eindigen van de relatie in 2021 € 2.895,- per maand bedroeg.
3.4.12.
De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.700,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.000)]. De vrouw stelt dat rekening gehouden moet worden met de aflossing van een schuld. De man heeft dit niet betwist. De rechtbank zal daarom rekening houden met deze betalingsverplichting in die zin dat in de formule het draagkrachtloos inkomen wordt verhoogd met de aflossing van deze schuld van maandelijks € 44,-. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x [€ 2.895,- – (0,3 x € 2.895,- + 1.000,- + 44)] = afgerond € 688,- per maand.
3.4.13.
Het netto besteedbaar inkomen van de man is wel in geschil. De vrouw stelt gemotiveerd dat hiervoor moet worden uitgegaan van een bedrag van € 2.277,-. De man voert hiertegen verweer, maar omdat de man onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn inkomen in 2021, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De rechtbank neemt daarom het door de vrouw gestelde netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt.
3.4.14.
De draagkracht van de man moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.700,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.000)]. De man stelt dat rekening gehouden moet worden met de aflossing van schulden. Omdat de vrouw hiertegen verweer heeft gevoerd en de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, houdt de rechtbank geen rekening met de gestelde aflossingen. Wel acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met de kosten die de man in deze periode maakte voor [naam minderjarige 1], die bij hem verbleef. Omdat geen van partijen zich hierover heeft uitgelaten, zal de rechtbank deze kosten in redelijkheid vaststellen door van de behoefte van [naam minderjarige 1] (€ 347,-) de zorgkosten van de vrouw (geschat op 25% van € 347,-, dus € 87,-) af te trekken, waarmee wordt uitgekomen op een bedrag van € 260,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt dus 70% x [€ 2.277,- – (0,3 x € 2.277,- + 1.000 + 260)] = afgerond € 234,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.4.15.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 922,-) lager is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 1.228,-) kan een vergelijking van de draagkracht van beide ouders achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
3.4.16.
Wel moet de draagkracht van de man worden verdeeld over [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], naar rato van hun beider behoefte. Dit gebeurt als volgt:
de voor [naam minderjarige 2] te benutten draagkracht bedraagt: € 529,- / € 1.228,- x € 234,- = € 101,-
de voor [naam minderjarige 3] te benutten draagkracht bedraagt: € 699,- / € 1.228,- x € 234,- = € 133,- +
totaal € 234,-
Van de draagkracht van de man is dus € 101,- per maand beschikbaar voor [naam minderjarige 2] en € 133,- per maand voor [naam minderjarige 3].
Zorgkorting
3.4.17.
Gezien de vast te stellen omgangsregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld minder dan drie dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
3.4.18.
Omdat de totale (basis)behoefte van de minderjarigen € 694,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 173,50 per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Deze extra kosten worden immers geheel voldaan door de vrouw.
3.4.19.
Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen (€ 922,-) onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen (€ 1.228,-) te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
Het tekort bedraagt € 306,-, zodat de helft daarvan is € 153,-.
Laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van de zorgkorting: was € 173,50, zodat resteert € 173,50 - € 153 = € 20,50.
Dit restant komt, bij helfte verdeeld over [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], in mindering op de eerder berekende bijdrage.
De aan de man op te leggen bijdrage voor [naam minderjarige 2] wordt dus € 91,- per maand (€ 101,- minus € 10,- zorgkorting) en voor [naam minderjarige 3] € 123,- per maand (€ 101,- minus € 10,- zorgkorting).
Conclusie
3.4.20.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 2] van € 91,- per maand en een bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 3] van € 123,- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.4.21.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Periode 2: de maand januari 2022 (betreft: bijdrage voor [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3])
De behoefte
3.4.22.
De (basis)behoefte van de minderjarigen bedraagt, geïndexeerd naar 2022,
€ 354,- per maand per kind. Omdat de kosten van kinderopvang in deze periode niet noemenswaardig anders zijn dan in 2021, gaat de rechtbank ook hier uit van netto kinderopvangkosten voor [naam minderjarige 2] van € 182,- per maand en voor [naam minderjarige 3] van € 352,- per maand.
Daarmee komt de behoefte van [naam minderjarige 1] op € 354,- per maand, van [naam minderjarige 2] op € 536,- (354 + 182) en van [naam minderjarige 3] op € 706,- (354 + 352) per maand.
De totale behoefte van de minderjarigen bedraagt € 1.596,-.
Draagkrachtberekening
3.4.23.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht. Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.24.
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.895,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. De rechtbank zal wederom rekening houden met de aflossingsverplichting van de vrouw van € 44,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x [€ 2.895,- – (0,3 x € 2.895,- + 1.020 + 44)] = afgerond € 674,- per maand.
3.4.25.
Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.13 rekent de rechtbank met een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.277,-. De draagkracht van de man moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.14 houdt de rechtbank geen rekening met aflossingen aan de zijde van de man. De draagkracht van de man bedraagt dus 70% x [€ 2.277,- – (0,3 x € 2.277,- + 1.020)] = afgerond € 402,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.4.26.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 1.076,-) lager is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 1.596,-) kan een vergelijking van de draagkracht van beide ouders achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
3.4.27.
Wel moet de draagkracht van de man worden verdeeld over [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], naar rato van ieders behoefte. Dit gebeurt als volgt:
de voor [naam minderjarige 1] te benutten draagkracht bedraagt: € 354,- / € 1.596,- x € 402,- = € 89,-
de voor [naam minderjarige 2] te benutten draagkracht bedraagt: € 536,- / € 1.596, x € 402,- = € 135,-
de voor [naam minderjarige 3] te benutten draagkracht bedraagt: € 706,- / € 1.596, x € 402,- = € 178,- +
samen € 402,-
Van de draagkracht van de man is dus € 89,- per maand beschikbaar voor [naam minderjarige 1], € 135,- per maand voor [naam minderjarige 2] en € 178,- per maand voor [naam minderjarige 3].
Zorgkorting
3.4.28.
Gezien de vast te stellen omgangsregeling hanteert de rechtbank voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] ook in deze periode een zorgkorting van 25%. Omdat de totale (basis)behoefte van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] € 708,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 177,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Deze extra kosten worden immers geheel voldaan door de vrouw.
3.4.29.
Omdat er op dit moment weinig contact tussen de man en [naam minderjarige 1] is, zal de rechtbank voor [naam minderjarige 1] een zorgkorting van 5% hanteren. Deze zorgkorting beloopt dus een bedrag van € 18,-.
3.4.30.
Omdat het tekort aan draagkracht van beide ouders tezamen (€ 520,-) meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de man recht op heeft (€ 195,-), kan de man de zorgkorting niet ‘verzilveren’ en dient hij tot zijn volledige draagkracht bij te dragen in de kosten van de minderjarigen.
Conclusie
3.4.31.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 1] van € 89,-, in de kosten van [naam minderjarige 2] van € 135,- per maand en in de kosten van [naam minderjarige 3] van € 178,- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.4.32.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Periode 3: van 1 februari 2022 tot 1 juli 2022 (betreft: bijdrage voor [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3])
De behoefte
3.4.33.
De (basis)behoefte van de minderjarigen bedraagt, geïndexeerd naar 2022,
€ 354,- per maand per kind. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de bruto kosten van kinderopvang voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] vanaf 1 februari 2022 € 872,- per maand per kind bedragen. Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderopvangtoeslag in 2022 € 1.614,- per maand is. Met verdeling van de toeslag naar rato van de bruto opvangkosten, berekent de rechtbank de netto kosten voor zowel [naam minderjarige 2] als [naam minderjarige 3] op € 65,- per maand. Daarmee komt de behoefte van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] in 2022 op € 419,- (354 + 65) per kind per maand. De behoefte van [naam minderjarige 1] is € 354,-. De totale behoefte van de minderjarigen bedraagt € 1.192,-.
Draagkrachtberekening
3.4.34.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht. Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.35.
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.895,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. De rechtbank zal wederom rekening houden met de aflossingsverplichting van de vrouw van € 44,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x [€ 2.895,- – (0,3 x € 2.895,- + 1.020 + 44)] = afgerond € 674,- per maand.
3.4.36.
Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.13 rekent de rechtbank met een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.277,-. De draagkracht van de man moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.14 houdt de rechtbank geen rekening met aflossingen aan de zijde van de man. De draagkracht van de man bedraagt dus 70% x [€ 2.277,- – (0,3 x € 2.277,- + 1.020)] = afgerond € 402,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.4.37.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 1.076,-) lager is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 1.192,-) kan een vergelijking van de draagkracht van beide ouders achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
3.4.38.
Wel moet de draagkracht van de man worden verdeeld over [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], naar rato van ieders behoefte. Dit gebeurt als volgt:
de voor [naam minderjarige 1] te benutten draagkracht bedraagt: € 354,- / € 1.192,- x € 402,- = € 120,-
de voor [naam minderjarige 2] te benutten draagkracht bedraagt: € 419,- / € 1.192, x € 402,- = € 141,-
de voor [naam minderjarige 3] te benutten draagkracht bedraagt: € 419,- / € 1.192,- x € 402,- = € 141,- +
samen € 402,-
Van de draagkracht van de man is dus € 120,- per maand beschikbaar voor [naam minderjarige 1], en € 141,- per maand per kind voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3].
Zorgkorting
3.4.39.
Gezien de vast te stellen omgangsregeling hanteert de rechtbank voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] ook in deze periode een zorgkorting van 25%. Omdat de totale (basis)behoefte van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] € 708,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 177,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Deze extra kosten worden immers geheel voldaan door de vrouw.
3.4.40.
Omdat er op dit moment weinig contact tussen de man en [naam minderjarige 1] is, zal de rechtbank voor [naam minderjarige 1] een zorgkorting van 5% hanteren. Deze zorgkorting beloopt dus een bedrag van € 18,-.
3.4.41.
Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
Het tekort bedraagt € 116,-, zodat de helft daarvan is € 58,-.
Laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van de zorgkorting: was € 195,-, zodat resteert € 195 - € 58,- = € 137,-. De rechtbank verdeelt dit bedrag naar rato van de zorgkorting over de minderjarigen, dat wil zeggen:
voor [naam minderjarige 1]: € 18,- / € 195,- x € 137,- = afgerond € 13,- per maand;
voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]: € 177,- / € 195,- x € 137,- = afgerond € 124,- per maand, dat wil zeggen € 62,- per maand per kind.
Het berekende restant komt in mindering op de eerder berekende maandelijkse bijdragen:
- voor [naam minderjarige 1] € 120,- - € 13,- = € 107,-;
- voor [naam minderjarige 2] € 141,- - € 62,- = € 79,-;
- voor [naam minderjarige 3] € 141,- - € 62,- = € 79,-.
De aan de man op te leggen maandelijkse bijdrage wordt dus: € 107,- voor [naam minderjarige 1] en € 79,- (per kind) voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3].
Conclusie
3.4.42.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 1] van € 107,-, in de kosten van [naam minderjarige 2] van € 79,- per maand en in de kosten van [naam minderjarige 3] van € 79,- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Omdat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is verzocht, dient de bijdrage voor [naam minderjarige 1] op een bedrag van € 89,- te worden bepaald.
3.4.43.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Periode 4: vanaf 1 juli 2022 (betreft: bijdrage voor [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3])
De behoefte
3.4.44.
Omdat relevante wijzigingen ten opzichte van periode 3 gesteld noch gebleken zijn, gaat de rechtbank uit van dezelfde behoefte-bedragen als hiervoor, dus € 354,- per maand voor [naam minderjarige 1] en € 419,- (354 + 65) per maand per kind voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]. De totale behoefte van de minderjarigen bedraagt dus weer € 1.192,-.
Draagkrachtberekening
3.4.45.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht. Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.46.
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in deze periode € 3.142,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. De rechtbank zal ook nu rekening houden met de aflossingsverplichting van de vrouw van € 44,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x [€ 3.142,- – (0,3 x € 3.142,- + 1.020 + 44)] = afgerond € 795,- per maand.
3.4.47.
Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.13 rekent de rechtbank met een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.277,- en houdt de rechtbank geen rekening met aflossingen. De draagkracht van de man bedraagt dus (weer) afgerond € 402,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.4.48.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 1.197,-) hoger is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 1.192,-) moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
voor [naam minderjarige 1]:
het deel van de man bedraagt: € 402,- / € 1.197,- x € 354,- = € 119,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 795,- / € 1.197,- x € 354,- = € 235,- +
samen € 354,-
Van de totale behoefte van [naam minderjarige 1] komt dus een gedeelte van € 119,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 235,- per maand voor rekening van de vrouw.
voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] (per kind):
het deel van de man bedraagt: € 402,- / € 1.197,- x € 419,- = € 141,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 795,- / € 1.197,- x € 419,- = € 278,- +
samen € 419,-
Van de totale behoefte van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] komt dus een gedeelte van € 141,- per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 278,- per maand per kind voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.4.49.
Gezien de vast te stellen omgangsregeling hanteert de rechtbank ook in deze periode een zorgkorting van 25% voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] en een zorgkorting van 5% voor [naam minderjarige 1]. De zorgkorting bedraagt net als hiervoor € 177,- voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] samen en € 18,- per maand voor [naam minderjarige 1].
3.4.50.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen, worden de eerder berekende bijdragen van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw zou moeten betalen:
- ten behoeve van [naam minderjarige 1]: € 101,- (119 minus 18)
- ten behoeve van [naam minderjarige 2]: € 52,50 per maand (141 minus 177 / 2);
- ten behoeve van [naam minderjarige 3]: € 52,50 per maand (141 minus 177 / 2).
Conclusie
3.4.51.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 1] van € 101,-, in de kosten van [naam minderjarige 2] van € 52,50,- per maand en in de kosten van [naam minderjarige 3] van € 52,50 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Omdat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is verzocht, dient de bijdrage voor [naam minderjarige 1] op een bedrag van € 89,- te worden bepaald.
3.4.52.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Omdat ten aanzien van het gezag nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn;
4.2.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de omgangsregeling hebben getroffen conform punt 3.3.1 en 3.3.2.;
4.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam minderjarige 1], voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 89,- per maand met ingang van 1 januari 2022;
4.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam minderjarige 2], voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 91,- per maand met ingang van 18 oktober 2021, € 135,- per maand met ingang van 1 januari 2022, € 79,- per maand met ingang van 1 februari 2022 en € 52,50 per maand met ingang van 1 juli 2022;
4.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam minderjarige 3], voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 123,- per maand met ingang van 18 oktober 2021, € 178,- per maand met ingang van 1 januari 2022, € 79,- per maand met ingang van 1 februari 2022 en € 52,50 per maand met ingang van 1 juli 2022;
4.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
4.7.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag over de minderjarigen wordt aangehouden tot
1 september 2022 PRO FORMA, met verzoek aan de advocaten van partijen uiterlijk twee weken vóór laatstgenoemde datum schriftelijk aan de rechtbank te berichten over de resultaten van de mediation en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke wijze volgens partijen moet worden voort geprocedeerd;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier M. Wijk op 9 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.