3.4.Onderhoudsbijdrage
3.4.1.De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van:
- € 202,- per maand voor [naam minderjarige 2], met ingang van 17 augustus 2021;
- € 225,- per maand voor [naam minderjarige 3], met ingang van 17 augustus 2021 en
- € 89,- per maand voor [naam minderjarige 1], met ingang van 1 januari 2022.
3.4.2.De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.Partijen zijn het erover eens dat 1 januari 2022 de ingangsdatum voor de kinderbijdrage ten behoeve van [naam minderjarige 1] is, omdat [naam minderjarige 1] vanaf dat moment haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft.
3.4.4.Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] moet worden vastgesteld. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
Het verzoekschrift is op 18 oktober 2021 bij de rechtbank ingediend, zodat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele vaststelling van de kinderbijdrage. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
3.4.5.Verder staat tussen partijen, als onweersproken door de vrouw gesteld, vast dat zich per 1 februari 2022 en per 1 juli 2022 relevante wijzigingen van omstandigheden voordoen (verandering in de kosten van kinderopvang respectievelijk in het netto besteedbaar inkomen van de vrouw).
3.4.6.Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport). Gelet op het voorgaande zijn daarbij drie perioden te onderscheiden:
- periode 1: 18 oktober 2021 tot 1 januari 2022 ([naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]);
- periode 2: 1 januari 2022 tot 1 februari 2022 ([naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]);
- periode 3: van 1 februari 2022 tot 1 juli 2022 ([naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]);
- periode 4: vanaf 1 juli 2022 ([naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]).
Periode 1: 18 oktober 2021 tot 1 januari 2022 (betreft: bijdrage voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3])
3.4.7.De vrouw stelt dat de behoefte van de minderjarigen (exclusief de huidige kosten van kinderopvang) € 347,- per maand per kind bedraagt. Zij legt hieraan de volgende redenering ten grondslag.
Als peiljaar voor de vaststelling van de behoefte geldt 2021, omdat dit het jaar is waarin partijen uit elkaar zijn gegaan. Het NBI van de man bedraagt € 2.409,-. Het NBI van de vrouw is € 2.390,-. Dit geeft een netto besteedbaar gezinsinkomen (NGI) van € 4.799,-. Na bijtelling van het tijdens de relatie ontvangen kindgebonden budget van € 152,- per maand en aftrek van de netto oppaskosten tijdens de relatie van € 687,- resteert een NGI van € 4.264,-. Hieruit volgt, op basis van de behoeftetabel, de gestelde behoefte van € 347,- per maand per kind, waarin nog geen rekening is gehouden met de huidige kosten voor kinderopvang.
3.4.8.De man weerspreekt de hiervoor weergegeven berekening van de vrouw slechts op één punt. Hij wijst erop dat de vrouw zijn netto besteedbaar inkomen baseert op zijn jaaropgave 2020 en stelt dat zijn inkomen in 2021 lager is. Omdat de man zijn stelling niet deugdelijk (met stukken) heeft onderbouwd, terwijl dat wel op zijn weg lag, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. De rechtbank gaat daarom uit van de door de vrouw gestelde (basis)behoefte van € 347,- per maand per kind.
3.4.9.Tussen partijen is niet geschil dat bij de vaststelling van de behoefte ook rekening moet worden gehouden met de huidige kosten van kinderopvang voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat deze kosten in 2021 € 868,- bruto per maand bedroegen voor [naam minderjarige 2] en € 1.686,- bruto per maand voor [naam minderjarige 3]. De kinderopvangtoeslag was in 2021 € 2.021,- per maand. Met verdeling van de toeslag naar rato van de bruto opvangkosten, berekent de rechtbank de netto kosten voor [naam minderjarige 2] op € 182,- per maand en voor [naam minderjarige 3] op € 352,- per maand. Daarmee komt de totale behoefte van [naam minderjarige 2] in 2021 op € 529,- (347 + 182) en van [naam minderjarige 3] op € 699,- (347 + 352) per maand. De gezamenlijke behoefte van beide minderjarigen bedraagt € 1.228,-.
3.4.10.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht. Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.11.Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw na het eindigen van de relatie in 2021 € 2.895,- per maand bedroeg.
3.4.12.De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.700,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.000)]. De vrouw stelt dat rekening gehouden moet worden met de aflossing van een schuld. De man heeft dit niet betwist. De rechtbank zal daarom rekening houden met deze betalingsverplichting in die zin dat in de formule het draagkrachtloos inkomen wordt verhoogd met de aflossing van deze schuld van maandelijks € 44,-. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x [€ 2.895,- – (0,3 x € 2.895,- + 1.000,- + 44)] = afgerond € 688,- per maand.
3.4.13.Het netto besteedbaar inkomen van de man is wel in geschil. De vrouw stelt gemotiveerd dat hiervoor moet worden uitgegaan van een bedrag van € 2.277,-. De man voert hiertegen verweer, maar omdat de man onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn inkomen in 2021, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De rechtbank neemt daarom het door de vrouw gestelde netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt.
3.4.14.De draagkracht van de man moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.700,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.000)]. De man stelt dat rekening gehouden moet worden met de aflossing van schulden. Omdat de vrouw hiertegen verweer heeft gevoerd en de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, houdt de rechtbank geen rekening met de gestelde aflossingen. Wel acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met de kosten die de man in deze periode maakte voor [naam minderjarige 1], die bij hem verbleef. Omdat geen van partijen zich hierover heeft uitgelaten, zal de rechtbank deze kosten in redelijkheid vaststellen door van de behoefte van [naam minderjarige 1] (€ 347,-) de zorgkosten van de vrouw (geschat op 25% van € 347,-, dus € 87,-) af te trekken, waarmee wordt uitgekomen op een bedrag van € 260,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt dus 70% x [€ 2.277,- – (0,3 x € 2.277,- + 1.000 + 260)] = afgerond € 234,- per maand.
3.4.15.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 922,-) lager is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 1.228,-) kan een vergelijking van de draagkracht van beide ouders achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
3.4.16.Wel moet de draagkracht van de man worden verdeeld over [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], naar rato van hun beider behoefte. Dit gebeurt als volgt:
de voor [naam minderjarige 2] te benutten draagkracht bedraagt: € 529,- / € 1.228,- x € 234,- = € 101,-
de voor [naam minderjarige 3] te benutten draagkracht bedraagt: € 699,- / € 1.228,- x € 234,- = € 133,- +
totaal € 234,-
Van de draagkracht van de man is dus € 101,- per maand beschikbaar voor [naam minderjarige 2] en € 133,- per maand voor [naam minderjarige 3].
3.4.17.Gezien de vast te stellen omgangsregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld minder dan drie dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
3.4.18.Omdat de totale (basis)behoefte van de minderjarigen € 694,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 173,50 per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Deze extra kosten worden immers geheel voldaan door de vrouw.
3.4.19.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen (€ 922,-) onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen (€ 1.228,-) te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
Het tekort bedraagt € 306,-, zodat de helft daarvan is € 153,-.
Laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van de zorgkorting: was € 173,50, zodat resteert € 173,50 - € 153 = € 20,50.
Dit restant komt, bij helfte verdeeld over [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], in mindering op de eerder berekende bijdrage.
De aan de man op te leggen bijdrage voor [naam minderjarige 2] wordt dus € 91,- per maand (€ 101,- minus € 10,- zorgkorting) en voor [naam minderjarige 3] € 123,- per maand (€ 101,- minus € 10,- zorgkorting).
3.4.20.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 2] van € 91,- per maand en een bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 3] van € 123,- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.4.21.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Periode 2: de maand januari 2022 (betreft: bijdrage voor [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3])
3.4.22.De (basis)behoefte van de minderjarigen bedraagt, geïndexeerd naar 2022,
€ 354,- per maand per kind. Omdat de kosten van kinderopvang in deze periode niet noemenswaardig anders zijn dan in 2021, gaat de rechtbank ook hier uit van netto kinderopvangkosten voor [naam minderjarige 2] van € 182,- per maand en voor [naam minderjarige 3] van € 352,- per maand.
Daarmee komt de behoefte van [naam minderjarige 1] op € 354,- per maand, van [naam minderjarige 2] op € 536,- (354 + 182) en van [naam minderjarige 3] op € 706,- (354 + 352) per maand.
De totale behoefte van de minderjarigen bedraagt € 1.596,-.
3.4.23.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht. Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.24.Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.895,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. De rechtbank zal wederom rekening houden met de aflossingsverplichting van de vrouw van € 44,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x [€ 2.895,- – (0,3 x € 2.895,- + 1.020 + 44)] = afgerond € 674,- per maand.
3.4.25.Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.13 rekent de rechtbank met een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.277,-. De draagkracht van de man moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.14 houdt de rechtbank geen rekening met aflossingen aan de zijde van de man. De draagkracht van de man bedraagt dus 70% x [€ 2.277,- – (0,3 x € 2.277,- + 1.020)] = afgerond € 402,- per maand.
3.4.26.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 1.076,-) lager is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 1.596,-) kan een vergelijking van de draagkracht van beide ouders achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
3.4.27.Wel moet de draagkracht van de man worden verdeeld over [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], naar rato van ieders behoefte. Dit gebeurt als volgt:
de voor [naam minderjarige 1] te benutten draagkracht bedraagt: € 354,- / € 1.596,- x € 402,- = € 89,-
de voor [naam minderjarige 2] te benutten draagkracht bedraagt: € 536,- / € 1.596, x € 402,- = € 135,-
de voor [naam minderjarige 3] te benutten draagkracht bedraagt: € 706,- / € 1.596, x € 402,- = € 178,- +
samen € 402,-
Van de draagkracht van de man is dus € 89,- per maand beschikbaar voor [naam minderjarige 1], € 135,- per maand voor [naam minderjarige 2] en € 178,- per maand voor [naam minderjarige 3].
3.4.28.Gezien de vast te stellen omgangsregeling hanteert de rechtbank voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] ook in deze periode een zorgkorting van 25%. Omdat de totale (basis)behoefte van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] € 708,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 177,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Deze extra kosten worden immers geheel voldaan door de vrouw.
3.4.29.Omdat er op dit moment weinig contact tussen de man en [naam minderjarige 1] is, zal de rechtbank voor [naam minderjarige 1] een zorgkorting van 5% hanteren. Deze zorgkorting beloopt dus een bedrag van € 18,-.
3.4.30.Omdat het tekort aan draagkracht van beide ouders tezamen (€ 520,-) meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de man recht op heeft (€ 195,-), kan de man de zorgkorting niet ‘verzilveren’ en dient hij tot zijn volledige draagkracht bij te dragen in de kosten van de minderjarigen.
3.4.31.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 1] van € 89,-, in de kosten van [naam minderjarige 2] van € 135,- per maand en in de kosten van [naam minderjarige 3] van € 178,- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.4.32.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Periode 3: van 1 februari 2022 tot 1 juli 2022 (betreft: bijdrage voor [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3])
3.4.33.De (basis)behoefte van de minderjarigen bedraagt, geïndexeerd naar 2022,
€ 354,- per maand per kind. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de bruto kosten van kinderopvang voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] vanaf 1 februari 2022 € 872,- per maand per kind bedragen. Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderopvangtoeslag in 2022 € 1.614,- per maand is. Met verdeling van de toeslag naar rato van de bruto opvangkosten, berekent de rechtbank de netto kosten voor zowel [naam minderjarige 2] als [naam minderjarige 3] op € 65,- per maand. Daarmee komt de behoefte van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] in 2022 op € 419,- (354 + 65) per kind per maand. De behoefte van [naam minderjarige 1] is € 354,-. De totale behoefte van de minderjarigen bedraagt € 1.192,-.
3.4.34.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht. Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.35.Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.895,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. De rechtbank zal wederom rekening houden met de aflossingsverplichting van de vrouw van € 44,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x [€ 2.895,- – (0,3 x € 2.895,- + 1.020 + 44)] = afgerond € 674,- per maand.
3.4.36.Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.13 rekent de rechtbank met een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.277,-. De draagkracht van de man moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.14 houdt de rechtbank geen rekening met aflossingen aan de zijde van de man. De draagkracht van de man bedraagt dus 70% x [€ 2.277,- – (0,3 x € 2.277,- + 1.020)] = afgerond € 402,- per maand.
3.4.37.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 1.076,-) lager is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 1.192,-) kan een vergelijking van de draagkracht van beide ouders achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
3.4.38.Wel moet de draagkracht van de man worden verdeeld over [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3], naar rato van ieders behoefte. Dit gebeurt als volgt:
de voor [naam minderjarige 1] te benutten draagkracht bedraagt: € 354,- / € 1.192,- x € 402,- = € 120,-
de voor [naam minderjarige 2] te benutten draagkracht bedraagt: € 419,- / € 1.192, x € 402,- = € 141,-
de voor [naam minderjarige 3] te benutten draagkracht bedraagt: € 419,- / € 1.192,- x € 402,- = € 141,- +
samen € 402,-
Van de draagkracht van de man is dus € 120,- per maand beschikbaar voor [naam minderjarige 1], en € 141,- per maand per kind voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3].
3.4.39.Gezien de vast te stellen omgangsregeling hanteert de rechtbank voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] ook in deze periode een zorgkorting van 25%. Omdat de totale (basis)behoefte van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] € 708,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 177,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Deze extra kosten worden immers geheel voldaan door de vrouw.
3.4.40.Omdat er op dit moment weinig contact tussen de man en [naam minderjarige 1] is, zal de rechtbank voor [naam minderjarige 1] een zorgkorting van 5% hanteren. Deze zorgkorting beloopt dus een bedrag van € 18,-.
3.4.41.Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
Het tekort bedraagt € 116,-, zodat de helft daarvan is € 58,-.
Laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van de zorgkorting: was € 195,-, zodat resteert € 195 - € 58,- = € 137,-. De rechtbank verdeelt dit bedrag naar rato van de zorgkorting over de minderjarigen, dat wil zeggen:
voor [naam minderjarige 1]: € 18,- / € 195,- x € 137,- = afgerond € 13,- per maand;
voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]: € 177,- / € 195,- x € 137,- = afgerond € 124,- per maand, dat wil zeggen € 62,- per maand per kind.
Het berekende restant komt in mindering op de eerder berekende maandelijkse bijdragen:
- voor [naam minderjarige 1] € 120,- - € 13,- = € 107,-;
- voor [naam minderjarige 2] € 141,- - € 62,- = € 79,-;
- voor [naam minderjarige 3] € 141,- - € 62,- = € 79,-.
De aan de man op te leggen maandelijkse bijdrage wordt dus: € 107,- voor [naam minderjarige 1] en € 79,- (per kind) voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3].
3.4.42.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 1] van € 107,-, in de kosten van [naam minderjarige 2] van € 79,- per maand en in de kosten van [naam minderjarige 3] van € 79,- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Omdat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is verzocht, dient de bijdrage voor [naam minderjarige 1] op een bedrag van € 89,- te worden bepaald.
3.4.43.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Periode 4: vanaf 1 juli 2022 (betreft: bijdrage voor [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3])
3.4.44.Omdat relevante wijzigingen ten opzichte van periode 3 gesteld noch gebleken zijn, gaat de rechtbank uit van dezelfde behoefte-bedragen als hiervoor, dus € 354,- per maand voor [naam minderjarige 1] en € 419,- (354 + 65) per maand per kind voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3]. De totale behoefte van de minderjarigen bedraagt dus weer € 1.192,-.
3.4.45.Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht. Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.4.46.Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in deze periode € 3.142,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw moet, omdat het NBI hoger is dan € 1.720,-, in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.020)]. De rechtbank zal ook nu rekening houden met de aflossingsverplichting van de vrouw van € 44,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt dus 70% x [€ 3.142,- – (0,3 x € 3.142,- + 1.020 + 44)] = afgerond € 795,- per maand.
3.4.47.Op dezelfde gronden als vermeld in 3.4.13 rekent de rechtbank met een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.277,- en houdt de rechtbank geen rekening met aflossingen. De draagkracht van de man bedraagt dus (weer) afgerond € 402,- per maand.
3.4.48.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 1.197,-) hoger is dan de behoefte van de minderjarigen (€ 1.192,-) moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
voor [naam minderjarige 1]:
het deel van de man bedraagt: € 402,- / € 1.197,- x € 354,- = € 119,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 795,- / € 1.197,- x € 354,- = € 235,- +
samen € 354,-
Van de totale behoefte van [naam minderjarige 1] komt dus een gedeelte van € 119,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 235,- per maand voor rekening van de vrouw.
voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] (per kind):
het deel van de man bedraagt: € 402,- / € 1.197,- x € 419,- = € 141,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 795,- / € 1.197,- x € 419,- = € 278,- +
samen € 419,-
Van de totale behoefte van [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] komt dus een gedeelte van € 141,- per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 278,- per maand per kind voor rekening van de vrouw.
3.4.49.Gezien de vast te stellen omgangsregeling hanteert de rechtbank ook in deze periode een zorgkorting van 25% voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] en een zorgkorting van 5% voor [naam minderjarige 1]. De zorgkorting bedraagt net als hiervoor € 177,- voor [naam minderjarige 2] en [naam minderjarige 3] samen en € 18,- per maand voor [naam minderjarige 1].
3.4.50.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen, worden de eerder berekende bijdragen van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw zou moeten betalen:
- ten behoeve van [naam minderjarige 1]: € 101,- (119 minus 18)
- ten behoeve van [naam minderjarige 2]: € 52,50 per maand (141 minus 177 / 2);
- ten behoeve van [naam minderjarige 3]: € 52,50 per maand (141 minus 177 / 2).
3.4.51.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van [naam minderjarige 1] van € 101,-, in de kosten van [naam minderjarige 2] van € 52,50,- per maand en in de kosten van [naam minderjarige 3] van € 52,50 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Omdat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is verzocht, dient de bijdrage voor [naam minderjarige 1] op een bedrag van € 89,- te worden bepaald.
3.4.52.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.