ECLI:NL:RBROT:2022:4360

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
9533269
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door voormalige vennoten van een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en twee gedaagden, voormalige vennoten van een vennootschap onder firma. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.S. van Tussenbroek, vorderde betaling van onbetaalde facturen die zij had gestuurd aan de vennootschap onder firma, waarvan de gedaagden vennoten waren. De gedaagden waren niet verschenen, met uitzondering van gedaagde 2, die in persoon procedeerde. De eiseres had juridische bijstand verleend aan de vennootschap onder firma en vorderde een totaalbedrag van € 14.798,19 aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap onder firma, ook na de opheffing van deze vennootschap. Gedaagde 2 voerde aan dat een derde partij, [naam bedrijf], verantwoordelijk was voor de betaling, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen toestemming was gegeven door de eiseres voor een schuldoverneming, waardoor de gedaagden aansprakelijk bleven. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en heeft de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de hoofdelijkheid van vennoten voor de verplichtingen van de vennootschap onder firma en de noodzaak van toestemming voor schuldoverneming. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres volledig toegewezen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen omtrent handelsrente en incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9533269 \ CV EXPL 21-36943
uitspraak: 1 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.S. van Tussenbroek te Rotterdam,
tegen

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
niet verschenen,
en
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
procederend in persoon,
gedaagden.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘gedaagden’. Gedaagden worden hierna afzonderlijk aangeduid als ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 3 november 2021, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde 2] , met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge verweer van [gedaagde 2] ;
  • het tussenvonnis van 6 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte met producties zijdens [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2022. Namens [eiseres] is verschenen de heer [persoon A] , bijgestaan door mr. N.S. van Tussenbroek en mr. L.I.M. Suijkerbuijk als gemachtigden. Aan de zijde van gedaagden is niemand verschenen. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiseres] heeft in opdracht en voor rekening van de vennootschap onder firma [naam VOF] (hierna: ‘ [naam VOF] ’) in november 2019 en december 2019 juridische bijstand verleend, waaronder het verrichten van advieswerkzaamheden. Gedaagden waren beiden vennoot van [naam VOF] .
2.2.
Op 19 december 2019 en 3 februari 2020 heeft [eiseres] aan [naam VOF] facturen gestuurd ter hoogte van € 13.471,90 respectievelijk € 3.495,09. Namens gedaagden is hierop € 2.168,80 voldaan.
2.3.
Met ingang van 15 december 2020 is [naam VOF] opgeheven.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen:
- een bedrag van € 14.798,19 aan hoofdsom;
- primair: een bedrag van € 2.356,98 aan rente tot 28 oktober 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 14.798,19 vanaf 28 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
- subsidiair: de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 16.966,99 vanaf de vervaldata van de vordering(en);
- een bedrag van € 944,67 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten ten grondslag gelegd dat het restant van de in 2.2 bedoelde facturen onbetaald is gebleven. Gedaagden zijn als voormalige vennoten van [naam VOF] hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de verbintenissen van de inmiddels opgeheven [naam VOF] . Aangezien de overeenkomst tussen [eiseres] en [naam VOF] kwalificeert als handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) en de facturen niet voor de uiterste betalingstermijnen zijn voldaan, zijn gedaagden wettelijke handelsrente verschuldigd. Ten slotte zijn gedaagden buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd omdat de facturen niet werden betaald en [eiseres] dientengevolge is overgegaan tot het laten verrichten van buitengerechtelijke werkzaamheden.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde 2] heeft erkend dat de vordering voldaan dient te worden. Hij voert aan dat dit echter niet door hem, maar door [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) dient te gebeuren aangezien [naam bedrijf] alle activiteiten heeft overgenomen van [naam VOF] .

5..De beoordeling

Vonnis op tegenspraak

5.1.
Aangezien [gedaagde 1] niet in het geding is verschenen, heeft de kantonrechter verstek tegen haar verleend. Omdat [gedaagde 2] wél is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
Hoofdsom
5.2.
Vaststaat dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht voor [naam VOF] en dat van het ter zake gefactureerde bedrag een bedrag van € 14.798,19 (de hoofdsom) onbetaald is gebleven. Uit artikel 18 van het Wetboek van Koophandel volgt dat de vennoten van een VOF (hier: gedaagden) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de VOF. Dat wordt niet anders na opheffing en ontbinding van de VOF (ECLI:NL:GHSHE:2014:5466).
5.3.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat [naam bedrijf] gehouden is deze schuld te voldoen, nu [naam bedrijf] alle activiteiten van [naam VOF] heeft overgenomen en ook – zo begrijpt de kantonrechter – de verplichting om de schulden van [naam VOF] te betalen. Dit verweer gaat niet op. Op grond van artikel 6:155 BW heeft een schuldoverneming pas werking jegens de schuldeiser indien de schuldeiser hiervoor toestemming geeft. Tegenover de betwisting door [eiseres] dat toestemming is verleend, zijn namens gedaagden geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat die toestemming wel is verleend. Aldus is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van schuldoverneming in de zin van artikel 6:155 BW. Dat betekent dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn gebleven.
5.4.
Dit betekent dat de vordering tot betaling van het als hoofdsom gevorderde bedrag kan worden toegewezen. Hetgeen verder is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en kan onbesproken blijven.
Wettelijke handelsrente
5.5.
Nu gedaagden, zoals door [eiseres] onbetwist gesteld, de in 2.2 bedoelde facturen niet vóór het verstrijken van de geldende betalingstermijnen hebben voldaan, zijn zij in verzuim komen te verkeren en op grond daarvan wettelijke rente verschuldigd geworden. [eiseres] heeft onbetwist aangevoerd dat zij haar werkzaamheden heeft uitgevoerd in het kader van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. De kantonrechter heeft geen aanleiding om hier anders over te denken. Dit leidt tot het oordeel dat de gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, die – zoals door [eiseres] onbetwist gesteld – berekend tot 28 oktober 2021 € 2.356,98 bedraagt, als op de wet gegrond toewijsbaar is.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.6.
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Het gevorderde bedrag van € 944,67 stemt overeen met de in dit Besluit gehanteerde tarieven en zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
5.7.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] , bestaande uit € 1.218,48 aan verschotten (€ 1.013,00 aan griffierecht en € 205,48 aan explootkosten) en € 746,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten à € 373,00). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 14.798,19 aan hoofdsom, € 2.356,98 aan verschenen wettelijke rente ex artikel 6:119a BW tot 28 oktober 2021 en € 944,67 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over € 14.798,19 vanaf 28 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.218,48 aan verschotten en € 746,00 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
48637