In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en twee gedaagden, voormalige vennoten van een vennootschap onder firma. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.S. van Tussenbroek, vorderde betaling van onbetaalde facturen die zij had gestuurd aan de vennootschap onder firma, waarvan de gedaagden vennoten waren. De gedaagden waren niet verschenen, met uitzondering van gedaagde 2, die in persoon procedeerde. De eiseres had juridische bijstand verleend aan de vennootschap onder firma en vorderde een totaalbedrag van € 14.798,19 aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap onder firma, ook na de opheffing van deze vennootschap. Gedaagde 2 voerde aan dat een derde partij, [naam bedrijf], verantwoordelijk was voor de betaling, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen toestemming was gegeven door de eiseres voor een schuldoverneming, waardoor de gedaagden aansprakelijk bleven. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en heeft de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de hoofdelijkheid van vennoten voor de verplichtingen van de vennootschap onder firma en de noodzaak van toestemming voor schuldoverneming. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres volledig toegewezen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen omtrent handelsrente en incassokosten.