In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een voormalige vennoot van een vennootschap onder firma (vof) na de ontbinding van de vof en de uittreding van de andere vennoot. De appellante, die uit de vof is getreden, wordt door de geïntimeerde aangesproken voor schade die voortvloeit uit een overeenkomst van aanneming van werk. De vof had dakbedekking aangebracht op de woning van de geïntimeerde, maar na klachten over gebreken heeft de geïntimeerde de dakbedekking laten vervangen en de kosten daarvan op de voormalige vennoten verhaald. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen, maar de appellante is in hoger beroep gegaan.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de appellante op 1 augustus 2011 is uitgetreden uit de vof. De mededeling van de andere vennoot, dat hij niets meer zou doen, kan niet aan de appellante worden toegerekend, omdat deze mededeling na haar uittreding is gedaan. Het hof oordeelt dat de appellante niet in verzuim is geraakt, omdat zij niet schriftelijk in gebreke is gesteld door de schuldeiser. Hierdoor kan de vordering van de geïntimeerde tegen de appellante niet worden toegewezen.
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij de geïntimeerde wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest is gewezen op 23 december 2014 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.