ECLI:NL:RBROT:2022:4283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
C/10/601855 / HA ZA 20-761 + C/10/601855
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris en bestuurders in verband met erfpachtcanon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een notaris en de bestuurders van een vastgoedbedrijf in het kader van een erfpachtcanon. De Jonge Koggehaven Vastgoed B.V. heeft de notaris en de bestuurders van het vastgoedbedrijf aangeklaagd omdat de erfpachtcanon over 2015 niet was voldaan. De rechtbank oordeelt dat de notaris tekort is geschoten in zijn zorgplicht door de Jonge Koggehaven niet te waarschuwen voor het risico dat de canon niet was betaald. De notaris had moeten afwachten of de gemeente bevestigde dat de canon was voldaan voordat hij de akte passeerde. De rechtbank oordeelt dat de notaris aansprakelijk is voor de schade die De Jonge Koggehaven heeft geleden door deze nalatigheid. De vordering van De Jonge Koggehaven tot schadevergoeding wordt toegewezen, met een vermindering van de vordering voor de canon die over de periode van 11 tot en met 31 december 2015 verschuldigd was. De rechtbank wijst de vordering van de maatschap en de notarissen in vrijwaring af, omdat niet is komen vast te staan dat de bestuurders persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld. De rechtbank concludeert dat de notaris aansprakelijk is voor de schade die De Jonge Koggehaven heeft geleden door zijn tekortkomingen, terwijl de vorderingen tegen de bestuurders worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 1 juni 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/601855 / HA ZA 20-761 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE JONGE KOGGEHAVEN VASTGOED B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
eiseres,
advocaat mr. D.H. Lodder te Rotterdam,
tegen

1..de maatschap [naam maatschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.BLOK NOTARIS B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
3.
VAN HOVEN NOTARIS BV,
gevestigd te Hellevoetsluis,
gedaagden,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/612926 / HA ZA 21-121 van

1..de maatschap [naam maatschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
BLOK NOTARIS B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
3.
VAN HOVEN NOTARIS B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
eiseressen,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.J. op ’t Ende te Strijen.
Partijen zullen hierna De Jonge Koggehaven, [naam maatschap] c.s. en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden. [naam maatschap] c.s. zullen afzonderlijk ook worden aangeduid als [naam maatschap] , Blok en Van Hoven.

1..De procedure in beide zaken

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het vrijwaringsincident en de daarin genoemde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van [naam maatschap] c.s., met producties;
  • de dagvaarding in vrijwaring door [naam maatschap] c.s. van [gedaagde 1] c.s.;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
  • de rolberichten van de advocaten dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt en vonnis verzoeken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten in beide zaken

2.1.
Op 13 augustus 2013 heeft de gemeente Vlaardingen (hierna: de Gemeente) aan [naam vastgoedbedrijf] . (verder: [naam vastgoedbedrijf] ) een zestal percelen, samen een bedrijfsterrein vormend in de Koggehaven te Vlaardingen, in erfpacht uitgegeven (hierna: het erfpachtrecht). [gedaagde 1] c.s. waren de (indirect) aandeelhouders en bestuurders van [naam vastgoedbedrijf] . De te betalen canon bedroeg € 134.800,-- per jaar. Deze diende jaarlijks bij vooruitbetaling te worden voldaan.
2.2.
Op of omstreeks 9 december 2015 heeft [naam vastgoedbedrijf] het erfpachtrecht verkocht aan De Jonge Koggehaven voor de prijs van € 100.000,00 (exclusief btw). [naam vastgoedbedrijf] verkeerde op dat moment in financieel zwaar weer. De verkoop vond plaats op aandringen van de bank van [naam vastgoedbedrijf] . De koopovereenkomst is in een kort telefonisch onderhoud tussen [gedaagde 1] , (indirect) mede-bestuurder van [naam vastgoedbedrijf] , en de [naam functie] van De Jonge Koggehaven, [persoon A] tot stand gekomen.
2.3.
Op 9 december 2015 heeft De Jonge Koggehaven notaris Blok van [naam maatschap] c.s. (hierna ook: de notaris) per e-mail van de koop in kennis gesteld en meegedeeld dat partijen, in verband met een aanstaande vakantie van een van de bestuurders van [naam vastgoedbedrijf] , de volgende dag wilden “passeren”.
2.4.
De notaris heeft diezelfde dag (om 14:51 uur) per e-mail aan De Jonge Koggehaven teruggeschreven:

Helder verhaal; ik ga ermee verder. Ik zou voor de financiële afhandeling nog graag vernemen, vanuit de gemeente, of de canon EUR 134.800 op jaarbasis bedraagt, en of deze over 2015 geheel is voldaan. Dat dient uiteraard ook ter onderlinge verrekening.
Deze e-mail was eveneens gericht aan de ambtenaren van de Gemeente die eerder aan De Jonge Koggehaven hadden kenbaar gemaakt dat van de zijde van de Gemeente geen bezwaar bestond tegen overdracht van het recht van erfpacht op de genoemde percelen door [naam vastgoedbedrijf] aan De Jonge Koggehaven.
2.5.
De notaris heeft een concept akte opgemaakt en per e-mail van 9 december 2015 (om 20:48 uur) ter beoordeling aan partijen toegestuurd. Op dat moment had de notaris nog geen reactie van de Gemeente ontvangen op zijn vraag of de canon € 134.800,-- bedroeg en of deze over geheel 2015 was voldaan. Hij schreef in zijn e-mail aan [naam vastgoedbedrijf] en De Jonge Koggehaven, voor zover van belang, het volgende:

Geachte heren,
Hierbij in concept de akte van overdracht van de erfpacht, zoals deze morgen om 13:00 uur op mijn kantoor getekend zal worden. Eventuele opmerkingen, vragen en/of wijzigingen verneem ik graag van u. (…)
Ten aanzien van de canon: ik ga ervan uit dat deze op of voor 13 augustus 2015 voor een jaar vooruitbetaald is en derhalve verrekend moet worden. Graag input daarvoor.
Op deze e-mail heeft de notaris geen reactie ontvangen.
2.6.
De volgende dag, 10 december 2015, om 13:00 uur zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] namens [naam vastgoedbedrijf] tezamen met de [persoon A] van De Jonge Koggehaven voor de notaris verschenen voor het passeren van de akte van levering van het erfpachtrecht. In deze akte is bepaald dat de erfpachtcanon met ingang van de datum van de akte voor rekening van de koper is. Onder het kopje “Garanties van verkoper” is onder andere bepaald dat de verschenen termijnen van de gebruikelijke zakelijke lasten zijn voldaan. Geen van de partijen hebben aangegeven dat nog enig bedrag verrekend moest worden. Vervolgens is de akte van levering om 13:58 uur gepasseerd.
2.7.
In een op 10 december 2015 (om 14:03 uur) verzonden e-mail heeft een ambtenaar van de Gemeente aan de notaris, met kopie van dat bericht aan De Jonge Koggehaven, geschreven:

Geachte heer [persoon B] ,
€ 134.800 is de erfpachtcanon voor het gehele jaar 2015. De bettreffende factuur is eerst gisteren de deur uit gegaan en dus uiteraard nog niet voldaan.
Vriendelijke groet.”
De Gemeente heeft de bedoelde factuur niet met deze e-mail aan de notaris meegezonden, noch later aan hem toegezonden.
2.8.
Bij e-mail van 10 december 2015 heeft De Jonge Koggehaven de Gemeente verzocht haar een factuur te sturen voor de verschuldigde erfpachtcanon over de periode 11 december tot en met 31 december 2015. Een factuur met die inhoud heeft de Gemeente niet verzonden.
2.9.
Begin 2016 heeft De Jonge Koggehaven opnieuw contact opgenomen met de notaris in verband met de eigendomsoverdracht door de Gemeente van de percelen waarop het erfpacht van De Jonge Koggehaven rustte.
2.10.
De notaris heeft naar aanleiding hiervan de Gemeente gevraagd of en welk bedrag bij de koper, De Jonge Koggehaven, aan erfpachtcanon in rekening moest worden gebracht. Namens de Gemeente is aan de notaris meegedeeld dat over de periode 1 januari 2016 tot 1 maart 2016 60/360-ste deel van de jaarcanon van € 134.800,00, dus € 22.466,40, verrekend moest worden. De Gemeente heeft dit bedrag bij factuur van 2 maart 2016 bij De Jonge Koggehaven in rekening gebracht.
2.11.
Per 1 juli en 1 augustus 2016 hebben [gedaagde 1] c.s. zich in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als indirect bestuurder van [naam vastgoedbedrijf] laten uitschrijven. Omdat [naam vastgoedbedrijf] daarna voor een periode van twee jaar geen bestuurders meer had, heeft de Kamer van Koophandel [naam vastgoedbedrijf] ontbonden.
2.12.
Op 13 februari 2020 heeft de Gemeente De Jonge Koggehaven een bedrag van € 134.800,-- in rekening gebracht voor de erfpachtcanon betreffende de zes in erfpacht uitgegeven percelen verschuldigd over het jaar 2015.
2.13.
In een e-mail van 27 februari 2020 heeft De Jonge Koggehaven de gemeente Vlaardingen om opheldering over deze nota gevraagd. Zij vermoedde dat deze op een administratieve vergissing berustte, aangezien zij immers te kennen had gegeven dat de Gemeente haar een erfpachtnota zou kunnen sturen over de periode 11 december tot en met 31 december 2015 en niet over geheel 2015. Ook wierp De Jonge Koggehaven in haar e-mail de vraag op waarom de Gemeente niet bij de verkoop van het blote eigendom van de percelen haar had meegedeeld dat nog een bedrag aan erfpachtcanon openstond. Ten slotte beriep De Jonge Koggehaven zich op verjaring van de canon voor zover deze zich uitstrekte over 1 januari tot 13 februari 2015.
2.14.
Bij brief van 22 april 2020 heeft de gemeente De Jonge Koggehaven meegedeeld, zakelijk samengevat, dat de erfpachtcanon over 2015 onbetaald was gebleven, nadat zij tevergeefs had geprobeerd deze te incasseren bij [naam vastgoedbedrijf] en dat De Jonge Koggehaven voor deze canon hoofdelijk verbonden was. Van verjaring van haar vordering was naar het oordeel van de Gemeente geen sprake, omdat op 9 december 2015 een stuiting van de verjaring had plaatsgevonden.
2.15.
Bij brief van 13 mei 2020 heeft De Jonge Koggehaven [naam maatschap] c.s. voor € 134.800,-- aansprakelijk gesteld op grond van gemaakte beroepsfouten bestaande uit het niet verrekenen van de erfpachtcanon over 2015 met de koopprijs die de notaris in december 2015 aan [naam vastgoedbedrijf] had uitgekeerd en het in maart 2016 niet bij de gemeente informeren of er nog erfpachtcanon niet was betaald.
2.16.
Bij brief van 18 juni 2020 heeft de gemeente De Jonge Koggehaven bericht op de erfpachtcanonnota wegens het beroep van De Jonge Koggehaven op verjaring een bedrag van € 17.973,33 in mindering te brengen, zodat nog was te voldoen een bedrag van € 116.826,67.
2.17.
Aangezien [naam maatschap] c.s. nog niet op de aansprakelijkstelling had gereageerd heeft De Jonge Koggehaven een advocaat ingeschakeld die De Jonge Koggehaven bij brief van 30 juni 2020 heeft aangemaand om tot betaling van de aansprakelijkstelling over te gaan.
2.18.
In een e-mail van 8 april 2021 heeft [naam maatschap] c.s. bij de Gemeente geïnformeerd over de juistheid van de door [gedaagde 1] c.s. ingenomen stelling dat [naam vastgoedbedrijf] op 9 december 2015 een creditfactuur van de Gemeente had ontvangen voor de erfpachtcanon over het jaar 2015. De Gemeente heeft op 17 mei 2021 hierover aan [naam maatschap] c.s. meegedeeld:

(…) Hierbij alsnog wat bij ons bekend is omtrent de erfpachtnota.
  • Op 15-02-2015 is de Erfpachtfactuur2015 gestuurd naar [naam vastgoedbedrijf]
  • Op 16-04-2015 heeft [naam vastgoedbedrijf] een mail gestuurd naar Vastgoed dat de perceelnummers niet op de factuur klopte
  • Op 20-11-2015 heeft Vastgoed een mail gestuurd naar [naam vastgoedbedrijf] (Dhr. [persoon C] ) met de omgenummerde gedeelte kadastrale aanduiding van het perceel
  • Op 24-11-2015 is er een reminder door Vastgoed naar [naam vastgoedbedrijf] (Dhr. [persoon C] ) gestuurd
  • Op 24-11-2015 is er door [naam vastgoedbedrijf] (Dhr. [persoon C] ) een reactie gestuurd naar Vastgoed dat hij in overleg gaat
  • Op 08-12-2015 is er door Vastgoed een mail gestuurd naar [naam vastgoedbedrijf] (Dhr. [persoon C] ) gestuurd dat er een factuur gestuurd gaat worden.
  • Op 9 december 2015 is er een creditfactuur op de factuur van 15-02-2015 gemaakt en gestuurd naar [naam vastgoedbedrijf]
  • Daarnaast is er ook een op 9 december 2015 en nieuwe factuur gemaakt en gestuurd naar [naam vastgoedbedrijf] met daarop de nieuwe perceelnummers
Zoals u kunt lezen heeft [naam vastgoedbedrijf] inderdaad op 9 december een creditnota ontvangen, maar tegelijkertijd ook een aangepaste nieuwe nota met de juiste perceelsnummers.
Hopelijk komt deze informatie niet te laat voor u.

3..De vorderingen en verweren

in de hoofdzaak

3.1.
De Jonge Koggehaven vordert dat de rechtbank, zakelijk samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [naam maatschap] en Blok praktijkvennootschap hoofdelijk zal veroordelen om aan De Jonge Koggehaven te betalen een bedrag van € 116.826,67, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en Van Hoven praktijkvennootschap tot betaling van de helft van dit bedrag, zijnde haar pro rata aandeel in de openbare maatschap [naam maatschap] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over deze bedragen vanaf 28 mei 2020 tot en met de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 1.943,27 aan buitengerechtelijke kosten, voor Van Hoven praktijkvennootschap de helft van dat bedrag, met veroordeling van [naam maatschap] c.s. in de kosten van het geding, waaronder de nakosten.
3.2.
[naam maatschap] c.s. heeft tot afwijzing van de vorderingen van De Jonge Koggehaven geconcludeerd, met veroordeling van De Jonge Koggehaven in de kosten van de procedure, met nakosten en wettelijke rente.
3.3.
De stellingen die partijen aan respectievelijk de vorderingen en het verweer ten grondslag hebben gelegd, zullen hierna aan de orde komen.
in de vrijwaringszaak
3.4.
[naam maatschap] c.s. vordert, zakelijk, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. zal veroordelen om binnen zeven dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis aan [naam maatschap] c.s. te betalen al datgene waartoe zij in de hoofdzaak jegens De Jonge Koggehaven mochten worden veroordeeld en [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de kosten en de nakosten van de vrijwaringsprocedure te verhogen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde 1] c.s. hebben tot afwijzing van de vordering van [naam maatschap] c.s. in vrijwaring geconcludeerd met veroordeling van [naam maatschap] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de
wettelijke rente over de proceskostenveroordeling met ingang van de tiende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis indien voldoening alsdan zal zijn uitgebleven, advocaatsalaris en nakosten daaronder begrepen.

4..De beoordeling

in de hoofdzaak

4.1.
In deze (hoofd)zaak staat de vraag centraal of de notaris bij de afhandeling van de verkoop en levering van het erfpachtrecht aan De Jonge Koggehaven in december 2015 jegens De Jonge Koggehaven heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris mocht worden verwacht. Dit is immers de maatstaf die moet worden aangelegd om te oordelen of een notaris met succes (op grond van tekortkoming dan wel onrechtmatige daad) kan worden aangesproken.
4.2.
De Jonge Koggehaven verwijt de notaris in de eerste plaats dat hij heeft nagelaten de door De Jonge Koggehaven verschuldigde erfpachtcanon over het kalenderjaar 2015 met de koopprijs voor het erfpachtrecht die De Jonge Koggehaven verschuldigd was aan [naam vastgoedbedrijf] te verrekenen (inleidende dagvaarding onder 35).
4.3.
Dit verwijt treft in strikte zin geen doel. Voor verrekening (als in artikel 6:127 e.v. BW bedoeld) zou De Jonge Koggehaven een vordering moeten hebben op [naam vastgoedbedrijf] . Die had De Jonge Koggehaven echter niet, zolang zij niet door de Gemeente op betaling van de canon over de periode voorafgaand aan de overdracht van het erfpachtrecht was aangesproken en die niet had voldaan. Overigens zou de notaris ook niet uit eigen beweging tot verrekening hebben mogen overgaan.
4.4.
Ter zitting heeft De Jonge Koggehaven haar verwijt nader toegelicht en aangevuld met de stelling dat de notaris in de vervulling van zijn taak tekort is geschoten omdat hij De Jonge Koggehaven had moeten beschermen door haar te adviseren de uitbetaling van de koopsom door hem te laten opschorten (in depot te houden) totdat positief was vastgesteld dat [naam vastgoedbedrijf] deze canon over 2015 daadwerkelijk had betaald, een en ander in verband met artikel 5:92 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat de rechtsopvolger hoofdelijk verbonden is voor de door de rechtsvoorganger verschuldigde canon over de voorafgaande periode van vijf jaar.
4.5.
Dit verwijt treft wel doel. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
zorgplicht van de notaris
4.6.
Op de notaris rust een zwaarwegende zorgplicht ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen welke zijn beoogd met de in die akte opgenomen rechtshandelingen. Deze zorgplicht vindt haar grens daar waar de notaris goede grond heeft te vertrouwen dat de betreffende belanghebbende zichzelf reeds op de hoogte had gesteld of dat deze tevoren reeds voldoende inzicht had in hetgeen voor die gevolgen vereist was.
4.7.
De notaris heeft in dit geval bij partijen en de Gemeente wel geïnformeerd of de canon over 2015 was voldaan, maar hij had van de Gemeente daarover nog geen bericht ontvangen op het moment dat hij de akte van overdracht van het erfpachtrecht passeerde. Zonder een bevestiging van de Gemeente dat alle canon was voldaan, mocht de notaris daar niet zonder meer van uitgaan. Dat [naam vastgoedbedrijf] in de akte van overdracht had gegarandeerd dat de canon was betaald, leidt niet tot een andere conclusie. Het risico zou zich voor kunnen doen dat [naam vastgoedbedrijf] de canon feitelijk toch niet had voldaan en deze ook niet zou kunnen voldoen wegens betalingsonmacht. In dat geval zou De Jonge Koggehaven tot betaling van de canon kunnen worden aangesproken op grond van artikel 5:92 lid 2 BW. De Jonge Koggehaven stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat zij van de notaris mocht verwachten dat hij haar zou hebben gewaarschuwd voor het risico dat zij zou lopen als [naam vastgoedbedrijf] de canon niet had betaald en die later niet meer zou kunnen betalen. De notaris mocht bij De Jonge Koggehaven niet de kennis aanwezig veronderstellen dat zij op grond van deze wettelijke bepaling voor de erfpachtcanon die voorafgaande aan de verkrijging van de erfpacht opeisbaar was geworden, hoofdelijk verbonden was. De notaris heeft op dit punt een zorgplicht (vgl. de uitspraak van de notariskamer van het Hof Amsterdam: ECLI:NL:GHAMS:2015:32).
4.8.
De notaris heeft die zorgplicht in het onderhavige geval niet in acht genomen. In het belang van De Jonge Koggehaven had de notaris het bericht van de Gemeente over het al dan niet betaald zijn van de canon (over 2015) moeten afwachten en toen bij hem het bericht van de Gemeente binnenkwam dat die canon onbetaald was gebleven De Jonge Koggehaven in kennis moeten stellen van de mogelijkheid dat zij door Gemeente op betaling daarvan zou worden aangesproken. De notaris heeft niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris mocht worden verwacht is dan ook jegens De Jonge Koggehaven in beginsel aansprakelijk voor de schade die De Jonge Koggehaven daardoor heeft geleden.
geen schending zorgplicht in februari/maart 2016
4.9.
De overige verwijten die De Jonge Koggehaven de notaris heeft gemaakt ter onderbouwing van haar vordering, zijn ongegrond. Anders dan De Jonge Koggehaven heeft betoogd, heeft de notaris op of rond februari/maart 2016 – toen de percelen waarop het erfpachtrecht van De Jonge Koggehaven rustte aan haar door de Gemeente zijn verkocht – wel degelijk bij de Gemeente navraag gedaan of De Jonge Koggehaven als erfpachter nog erfpachtcanon verschuldigd was (zie hierboven onder de feiten onder 2.10). De Gemeente heeft toen slechts gemeld dat een bedrag aan canon over de periode 1 januari tot 1 maart 2016 in rekening zou worden gebracht (diende te worden verrekend). Dat de Gemeente de notaris toen niet heeft gemeld dat ook nog een schuld aan canon openstond over 2015, kan de notaris vanzelfsprekend niet worden verweten.
causaal verband
4.10.
Als verweer tegen de vordering tot schadevergoeding van De Jonge Koggehaven voert de notaris aan dat het causaal verband ontbreekt tussen zijn handelen en de door De Jonge Koggehaven gestelde geleden schade, zijnde het bedrag aan canon waarvoor de Gemeente bij haar verhaal heeft gezocht. De notaris stelt daartoe dat hem niet mag worden aangerekend dat de hem in december 2015 maar ook in februari 2016 verstrekte informatie achteraf onjuist is gebleken.
4.11.
Dit verweer faalt. De door de notaris gemaakte fout bestaat hierin dat hij de informatie van de Gemeente over de verschuldigdheid van de canon over 2015 niet heeft afgewacht, maar het transport van het erfpachtrecht doorgang heeft laten vinden, en De Jonge Koggehaven niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid dat de Gemeente haar op betaling van de canon zou aanspreken. Als de notaris dit wel zou hebben gedaan, is het aannemelijk dat De Jonge Koggehaven maatregelen hebben genomen, bijvoorbeeld door de betaling van de koopsom op te schorten of de koop te ontbinden. Tussen de fout en het uiteindelijk betalen door De Jonge Koggehaven van de canon bestaat dus causaal verband, in de zin van een
condicio sine qua nonverband. Dat de notaris later, in februari/maart 2016, door de Gemeente onvolledig is geïnformeerd, maakt dat niet anders. Voor zover de notaris heeft willen betogen dat de schade van De Jonge Koggehaven hem in redelijkheid niet als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW, omdat als hij in februari/maart 2016 door de Gemeente ervan in kennis zou zijn gesteld dat de canon over 2015 nog openstond, hij maatregelen had kunnen treffen waardoor het ontstaan van schade bij De Jonge Koggehaven – het in rekening brengen van de canon over 2015 door de Gemeente bij haar – zou zijn voorkomen, gaat de rechtbank daarin niet mee. Waarin die maatregelen zouden hebben bestaan, heeft de notaris niet duidelijk gemaakt en door hem is ook niet aannemelijk dat de canon over 2015 in dat geval uiteindelijk niet toch ten laste van De Jonge Koggehaven zou zijn gekomen.
klachtplicht
4.12.
De notaris voert als tweede verweer dat De Jonge Koggehaven de klachtplicht van artikel 6:89 BW heeft geschonden en dat zij haar rechten heeft verwerkt. Daartoe voert hij aan dat De Jonge Koggehaven al sinds het e-mailbericht van de gemeente aan de notaris van 10 december 2015, dat in kopie aan haar is gezonden, ervan op de hoogte was dat de canon over 2015 door [naam vastgoedbedrijf] niet was voldaan. Daarnaast had De Jonge Koggehaven, aldus de notaris, omstreeks 4 maart 2016 op de hoogte kunnen zijn van een eventuele fout in de verrekening van de canon omdat de gemeente ten behoeve van de akte van levering van het blote eigendomsrecht alleen de erfpachtcanon over een deel van 2016 in rekening heeft gebracht. Ondanks dat De Jonge Koggehaven derhalve als geruime tijd op de hoogte was althans had kunnen zijn van het feit dat de canon niet was betaald, heeft zij pas in 2020 voor het eerst bij de notaris daarover geklaagd. Door dit trage optreden van De Jonge Koggehaven is de notaris ernstig benadeeld, aangezien [naam vastgoedbedrijf] is ontbonden en verhaal op [naam vastgoedbedrijf] ernstig is bemoeilijkt.
4.13.
Ook dit verweer slaagt niet. Ten onrechte veronderstelt [naam maatschap] c.s. dat het voor De Jonge Koggehaven al in december 2015 of begin 2016 duidelijk had moeten zijn dat zij door de Gemeente op betaling van de niet betaalde canon over 2015 zou kunnen worden aangesproken. Juist op dit punt had de notaris haar dienen voor te lichten. De Jonge Koggehaven is pas op 13 februari 2020 ervan op de hoogte geraakt dat de Gemeente haar aansprak tot betaling van de over 2015 verschuldigd gebleven canon. Eerst later is De Jonge Koggehaven door de Gemeente duidelijk gemaakt dat zij hierop ook kon worden aangesproken. De Jonge Koggehaven heeft naar het oordeel van de rechtbank de klachttermijn van artikel 6:89 BW niet geschonden door de notaris op 13 mei 2020 aansprakelijk te stellen.
eigen schuld?
4.14.
[naam maatschap] c.s. beroept zich ook op artikel 6:101 BW. Zij herhaalt in de eerste plaats dat De Jonge Koggehaven wist dat de vorige erfpachter de canon niet had voldaan. Op dit punt verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor met betrekking tot de klachtplicht is overwogen.
4.15.
[naam maatschap] c.s. voegt aan haar verweer toe dat hoewel De Jonge Koggehaven op 10 december 2015 om toezending door Gemeente van een factuur voor de canon over de periode 11 december 2015 tot 1 januari 2016 had gevraagd, zij daarover noch bij de notaris, noch de gemeente of de vorige erfpachter hierover verder navraag heeft gedaan, ook niet toen de Gemeente daarop klaarblijkelijk niet reageerde.
4.16.
De rechtbank merkt hierover op dat het in dit geding niet gaat over de canon die verschuldigd is over de periode na de levering van het erfpachtrecht, maar uitsluitend over de canon die door de vorige erfpachter verschuldigd was over de periode voorafgaande aan dat moment. Het uitblijven van een nota van de Gemeente over de periode 11 t/m 31 december 2015 doet dus niet ter zake.
4.17.
Door [naam maatschap] c.s. is verder aangevoerd dat het op de weg van De Jonge Koggehaven had gelegen om zich deugdelijker te verweren tegen de vordering van de Gemeente en dat zij ten onrechte heeft nagelaten de Gemeente om bewijs te vragen dat zij daadwerkelijk heeft geprobeerd de erfpachtcanon bij [naam vastgoedbedrijf] te incasseren. Ten slotte zou De Jonge Koggehaven in de richting van de Gemeente hebben moeten aanvoeren dat het voor rekening en risico van de gemeente behoort te blijven dat zij bij de eigendomsoverdracht van de percelen in maart 2016 geen melding heeft gemaakt van de openstaande canonverplichting.
4.18.
Ook dit beroep op eigen schuld verwerpt de rechtbank. De Jonge Koggehaven heeft de Gemeente genoegzaam duidelijk gemaakt dat de Gemeente de canon niet pas na vijf jaar bij haar in rekening mocht brengen en dat de Gemeente daarover bij de eigendomsoverdracht van de percelen op 4 maart 2016 niets had gemeld. De Gemeente is hierop niet ingegaan. Dat kan De Jonge Koggehaven niet worden tegengeworpen. Indien de notaris zou hebben willen betogen dat De Jonge Koggehaven hierover tegen de Gemeente had moeten procederen, wordt dat betoog verworpen, aangezien de notaris in een vroeg stadium door De Jonge Koggehaven in kennis is gesteld van de vordering van de Gemeente en de notaris er toen niet bij De Jonge Koggehaven op heeft aangedrongen dat zij dat zou moeten doen.
4.19.
Het laatste verweer van de notaris houdt in dat De Jonge Koggehaven zelf geen (enkele) poging heeft ondernomen om de openstaande canonverplichting bij [naam vastgoedbedrijf] te incasseren. Nu niet gesteld of gebleken is dat en wanneer [naam vastgoedbedrijf] daarvoor verhaal bood, wordt ook dit verweer verworpen.
omvang schadevergoeding
4.20.
Over de omvang van de toe te wijzen schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. In haar dagvaarding erkent De Jonge Koggehaven dat de canon van 11 december tot en met 31 december 2015 voor haar rekening behoort te komen, omdat zij immers in die periode het erfpachtrecht had. Op de vordering van De Jonge Koggehaven tot betaling van een bedrag van € 116.826,67 dient daarom de over voornoemde periode verschuldigde canon van € 7.488,88 in mindering te worden gebracht. De Jonge Koggehaven heeft ter zitting om die reden de vordering mondeling verminderd tot € 109.337,79 in hoofdsom. De rechtbank zal dit bedrag aan schadevergoeding toewijzen. [naam maatschap] c.s. heeft niet betwist dat [naam maatschap] en Blok ieder voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn en Van Hoven voor de helft daarvan. De schadevergoeding zal dienovereenkomstig worden toegewezen.
4.21.
De vordering van De Jonge Koggehaven tot betaling van wettelijke handelsrente wordt afgewezen, omdat over een vordering tot schadevergoeding geen handelsrente verschuldigd is. Toewijsbaar is wel de wettelijke rente van artikel 6:119 BW. Over de ingangsdatum daarvan oordeelt de rechtbank als volgt. [naam maatschap] c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat De Jonge Koggehaven met de gemeente afspraken heeft gemaakt over een uitstel van betaling. De rechtbank zal de wettelijke rente daarom slechts toewijzen vanaf het moment van de (daadwerkelijke) betaling door De Jonge Koggehaven van de erfpachtcanon aan de Gemeente.
4.22.
[naam maatschap] c.s. heeft de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten bestreden op de grond dat De Jonge Koggehaven geen enkele toelichting of onderbouwing voor deze kosten heeft gegeven en dat het enkele zenden van een aansprakelijkheidsstelling toewijzing van het bedrag van € 1.1943,27 niet rechtvaardigt. De rechtbank overweegt het volgende. De Jonge Koggehaven heeft geen onderbouwing gegeven voor de kosten en niet aangetoond dat zij voor werkzaamheden van haar advocaat heeft betaald die meer omvatten dan de voorbereiding van de procedure en het opstellen van de dagvaarding. Omdat deze kosten begrepen zijn in de proceskostenveroordeling is voor een vergoeding van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geen plaats.
4.23.
De slotsom is dat de vordering toewijsbaar is in de mate als vermeld in het dictum. [naam maatschap] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van De Jonge Koggehaven worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 87,99
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat
€ 3.540,00(2 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.758,99.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in de vrijwaringszaak
4.24.
[naam maatschap] c.s. stelt [gedaagde 1] c.s. op grond van artikel 6:162 BW juncto artikel 2:11 BW ieder persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor volgens [naam maatschap] c.s. door hen gepleegd onrechtmatig handelen als voormalige bestuurders van [naam vastgoedbedrijf] , onder andere jegens [naam maatschap] c.s. [naam maatschap] c.s. stelt dat [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk zijn omdat zij de notaris voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van het erfpachtrecht De Jonge Koggehaven en de notaris niet hebben voorzien van de juiste informatie ten aanzien van de verschuldigdheid van de erfpachtcanon 2015, maar, integendeel, bij het passeren van de akte en in de akte in strijd met de waarheid hebben verklaard en gegarandeerd dat alle verschenen termijnen zijn voldaan, waaronder derhalve ook de canon over 2015. Ook verwijt [naam maatschap] c.s. [gedaagde 1] c.s. dat zij zich kort na de overdracht van het erfpachtrecht als bestuurder hebben laten uitschrijven, met als gevolg dat [naam vastgoedbedrijf] door de Kamer van Koophandel is ontbonden en de vordering van de Gemeente en/of Koggehaven en/of [naam maatschap] c.s. op [naam vastgoedbedrijf] oninbaar is geworden.
onrechtmatige daad bestuurders door onjuiste verklaring?
4.25.
Het is vaste rechtspraak dat een bestuurder van een vennootschap op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) persoonlijk aansprakelijk kan zijn voor zijn/haar handelen als bestuurder. De bestuurder is aansprakelijk als hem een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW.
4.26.
Niet weersproken is dat [naam vastgoedbedrijf] in de akte van levering van het erfpachtrecht van 10 december 2015 ten onrechte heeft verklaard dat de canon over 2015 betaald was en dat zij haar op dat punt afgelegde garantieverplichting heeft geschonden. Vast staat dus dat [naam vastgoedbedrijf] jegens De Jonge Koggehaven wanprestatie heeft gepleegd. Op zichzelf betekent dit nog niet dat zij zich ook heeft schuldig gemaakt aan een onrechtmatige daad tegenover de notaris. Gesteld dat daarvan kan worden uitgegaan, zijn [gedaagde 1] c.s. voorts niet reeds als bestuurders aansprakelijk omdat zij namens [naam vastgoedbedrijf] een onjuiste verklaring hebben afgelegd. Er moet dan worden vastgesteld dat zij persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat [gedaagde 1] c.s. zich aan zulk gedrag hebben schuldig gemaakt. Het is veeleer aannemelijk dat [gedaagde 1] c.s. zich niet hebben gerealiseerd dat er nog erfpachtcanon diende te worden betaald over 2015. Onvoldoende aangetoond is dat zij persoonlijk hebben geweten van het bestaan van die schuld. Uit de e-mail van de Gemeente blijkt dat met de administrateur van [naam vastgoedbedrijf] in de loop van 2015 contact is geweest over de erfpachtfactuur en dat dit contact heeft geresulteerd in een correctie op 8 december 2015 van een eerder verzonden nota. Dit is onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat de bestuurders van [naam vastgoedbedrijf] van het bestaan van de erfpachtcanonschuld op de hoogte zijn geweest en hierover bewust hebben gezwegen. [naam maatschap] c.s. heeft in de vrijwaringsdagvaarding gesteld dat bij het passeren van de akte van levering van het erfpachtrecht aan de daarbij aanwezige bestuurders is gevraagd of de canon was voldaan en dat zij die vraag toen bevestigend hebben beantwoord. Op dit punt heeft [naam maatschap] c.s. een bewijsaanbod gedaan. De rechtbank gaat om de volgende reden op dat bewijsaanbod niet in. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat hij voor zover hij het zich kan herinneren bij het passeren van de akte aan de orde heeft gesteld of de canon was betaald, mede gelet op het feit dat hij dat altijd doet. Uit die verklaring volgt dat de notaris niet met zekerheid kan zeggen dat hij dat ook in dit concrete geval heeft gedaan en dat [gedaagde 1] c.s. in antwoord op zijn vraag expliciet hebben bevestigd dat alle canon was voldaan. Dit staat dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet vast.
4.27.
De rechtbank bereikt op grond van het voorgaande de conclusie dat de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] c.s. niet kan worden gebaseerd op het afleggen van een onjuiste verklaring over de verschuldigdheid van erfpachtcanon bij de overdracht van het erfpachtrecht.
toetsing aan de Beklamel-norm
4.28.
Aan de stelling dat [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk zijn, heeft [naam maatschap] c.s. tevens ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] c.s. namens [naam vastgoedbedrijf] een verplichting tot verkoop en levering van het erfpachtrecht zijn aangegaan met De Jonge Koggehaven, terwijl zij wisten of redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat [naam vastgoedbedrijf] een daarmee verband houdende verplichting tot betaling van de erfpachtcanon over 2015 aan de Gemeente (nog) niet was nagekomen en niet zou gaan nakomen, en ook geen verhaal zou bieden voor de schade die de wederpartij daardoor zou lijden (de zogenoemde Beklamel-norm; HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521).
4.29.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de rechtbank van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] c.s. hebben geweten dat [naam vastgoedbedrijf] een schuld aan erfpachtcanon had. Dat zij dat hadden behoren te weten vormt onvoldoende grondslag voor hun persoonlijke aansprakelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat op de onderhavige casus niet zonder meer de genoemde Beklamelnorm kan worden toegepast. Dit geval wijkt in twee opzichten af van de gevallen die zich voor toepassing van die norm lenen. Ten eerste is de erfpachtcanon niet een verplichting die [gedaagde 1] c.s. namens [naam vastgoedbedrijf] zijn aangegaan met hun transactie met De Jonge Koggehaven. De verplichting tot betaling van de canon bestond immers al, uit hoofde van de in 2013 met de Gemeente gesloten overeenkomst tot het vestigen van het erfpachtrecht. [naam maatschap] c.s. stelt niet dat [gedaagde 1] c.s. toen al wisten of behoorden te weten dat [naam vastgoedbedrijf] de canon niet zou kunnen betalen. Ten tweede wijkt de onderhavige casus af van de zaken die aan de Beklamelnorm worden getoetst, omdat in dit geval niet de contractuele wederpartij van de BV verhaal probeert te halen bij de bestuurders van die BV, maar een derde, de notaris, die stelt dat de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn, omdat hij door een onjuiste verklaring die namens de BV is afgelegd over de verschuldigdheid van de canon, op het verkeerde been is gezet omdat hij daardoor een nadere verificatie van de juistheid van die verklaring, die hij wel had moeten uitvoeren, achterwege heeft gelaten. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het enkele feit dat onjuiste informatie door de bestuurders namens de BV is verstrekt in het kader van de verkoop en levering van het erfpachtrecht een onvoldoende basis om de bestuurders jegens de notaris persoonlijk aansprakelijk te houden.
bestuurders aansprakelijk door anderszins onrechtmatig handelen?
4.30.
Als tweede grondslag voor persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 1] c.s. heeft [naam maatschap] c.s. zich beroepen op de rechtspraak waarin een bestuurder aansprakelijk wordt gehouden omdat deze heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de BV haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Ook dan is de bestuurder echter, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, eerst aansprakelijk wanneer het handelen of nalaten van de bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig was dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.31.
[naam maatschap] c.s. stelt dat het [gedaagde 1] c.s. persoonlijk en ernstig te verwijten is dat zij na de ontvangst van de (gecorrigeerde) factuur van de Gemeente van 8 december 2015 hebben nagelaten de verschuldigde erfpachtcanon aan de Gemeente te betalen. [naam maatschap] c.s. wijst erop dat de bestuurders zich als bestuurders hebben laten uitschrijven waardoor [naam vastgoedbedrijf] bestuurloos werd achtergelaten en uiteindelijk om die reden door de Kamer van Koophandel is ontbonden. Daardoor bood [naam vastgoedbedrijf] , aldus [naam maatschap] c.s., geen verhaal meer voor de openstaande schulden c.q. de ontstane schade jegens de Gemeente respectievelijk De Jonge Koggehaven en andere derden, zoals [naam maatschap] c.s.. Ook maakt [naam maatschap] c.s. melding van het feit dat [naam vastgoedbedrijf] geen jaarrekening over 2015 heeft gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Volgens [naam maatschap] c.s. hebben [gedaagde 1] c.s. dus een sterfhuisconstructie van [naam vastgoedbedrijf] gemaakt. [naam maatschap] c.s. acht het ook alleszins aannemelijk dat [gedaagde 1] c.s. voorafgaand aan of na het uittreden als bestuurder van [naam vastgoedbedrijf] aanzienlijke bedragen aan het vermogen van de vennootschap hebben onttrokken.
4.32.
[gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat [naam vastgoedbedrijf] was opgericht voor een speciaal project in de Koggehaven. Dit project is volgens hen op een mislukking uitgelopen, nadat de bank de financiering had ingetrokken. [naam vastgoedbedrijf] had geen baten meer en alleen schulden. Ook kon de BV de erfpachtcanon uiteindelijk niet voldoen. [gedaagde 1] c.s. betwisten de stelling van [naam maatschap] c.s. dat zij [naam vastgoedbedrijf] doelbewust hebben ontbonden om verhaal door schuldeisers onmogelijk te maken. Na de overdracht van het erfpachtrecht op het bedrijfsterrein aan De Jonge Koggehaven zijn de activiteiten van [naam vastgoedbedrijf] stilgevallen. Het forse negatieve eigen vermogen en gebrek aan baten waren voor het bestuur van [naam vastgoedbedrijf] aanleiding om terug te treden. Aanvankelijk waren er nog plannen om in [naam vastgoedbedrijf] andere ondernemingsactiviteiten te exploiteren, maar die plannen bleken onhaalbaar. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid, dat [naam vastgoedbedrijf] is ontbonden.
4.33.
De rechtbank overweegt het volgende. De enkele omstandigheid dat [naam vastgoedbedrijf] de erfpachtcanon over 2015 onbetaald heeft gelaten, is onvoldoende om [gedaagde 1] c.s. als bestuurders daarvoor aansprakelijk te houden. Daarvoor moet vaststaan dat zij, bijvoorbeeld, er de hand in hebben gehad dat [naam vastgoedbedrijf] in een zodanige schuldenpositie is terechtgekomen dat zij haar contractuele verplichtingen niet kon nakomen of dat zij bewust erop hebben aangekoerst dat de erfpachtcanon onbetaald zou blijven. Tegenover het door [gedaagde 1] c.s. gevoerde verweer over de oorzaken van de financiële problemen van [naam vastgoedbedrijf] heeft [naam maatschap] c.s. niet voldoende onderbouwd gesteld dat daaraan andere oorzaken ten grondslag hebben gelegen. [naam maatschap] c.s. heeft ook onvoldoende gesteld om ervan te kunnen uitgaan dat [gedaagde 1] c.s. ervoor hebben gekozen de erfpachtcanon onbetaald te laten, daar waar een andere keuze mogelijk was. De stelling van [naam maatschap] c.s. dat zij het aannemelijk acht dat [gedaagde 1] c.s. vermogen aan de [naam vastgoedbedrijf] hebben onttrokken, is onvoldoende geconcretiseerd en ook niet met bewijsstukken gestaafd of te bewijzen aangeboden. Daarom wordt aan die stelling voorbij gegaan. De stelplicht en bewijslast ter zake van het persoonlijk ernstig verwijtbaar handelen van de bestuurders rust op [naam maatschap] c.s. als (regresnemende) schuldeiser. In haar stelplicht is zij naar het oordeel van de rechtbank tekortgeschoten. De vordering tot schadevergoeding van [naam maatschap] c.s. kan daarom naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gebaseerd op de stelling dat [gedaagde 1] c.s. als bestuurders hebben bewerkstelligd of toegelaten dat dat de BV haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet is nagekomen.
4.34.
Bij het voorgaande tekent de rechtbank ten slotte nog het volgende aan. [naam maatschap] c.s. is óók gehouden aannemelijk te maken dat zij door het handelen van [gedaagde 1] c.s. als bestuurders schade heeft geleden. Die schade is niet reeds gegeven met de stelling, die [naam maatschap] c.s. eveneens inneemt, dat de [gedaagde 1] c.s. ten onrechte hebben nagelaten het faillissement van [naam vastgoedbedrijf] aan te vragen waardoor niet voor de vereffening van eventueel nog aanwezig vermogen van [naam vastgoedbedrijf] is zorggedragen. Aannemelijk moet zijn dat een faillissement of vereffening voldoende middelen zou hebben gegenereerd om de verschuldigde erfpachtcanon te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank is hieromtrent te weinig komen vast te staan.
ongerechtvaardigde verrijking van bestuurders?
4.35.
[naam maatschap] c.s. stelt dat als hij in de hoofdzaak zou worden veroordeeld tot betaling van de openstaande canon over 2015, dit zou betekenen dat [gedaagde 1] c.s. als gevolg van hun
onrechtmatige handelen, ongerechtvaardigd zouden worden verrijkt als bedoeld in artikel 6:212 BW.
4.36.
Deze stelling kan [naam maatschap] c.s. niet baten. Verondersteld wordt immers dat [gedaagde 1] c.s. als bestuurders op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor het niet betalen van de canon. Zoals hiervoor is overwogen, komt de rechtbank niet tot dat oordeel, kort samengevat omdat onvoldoende is gebleken van persoonlijk ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde 1] c.s. als bestuurders. Ook de hier behandelde grondslag is daarom niet toereikend voor toewijzing van de vrijwaringsvordering van [naam maatschap] c.s..
regres op grond van artikel 6:102 BW
4.37.
Ten slotte voert [naam maatschap] c.s. aan dat als grondslag voor haar regresrecht op [gedaagde 1] c.s. ook artikel 6:102 BW in verbinding met artikel 6:101 BW kan dienen. Ook hier veronderstelt [naam maatschap] c.s. aansprakelijkheid van [gedaagde 1] c.s. als bestuurders voor de onbetaald gebleven erfpachtcanon. Het hiervoor overwogene brengt mee dat die veronderstelling door de rechtbank niet juist wordt geacht. De conclusie moet dan ook zijn dat de genoemde wetsartikelen voor de notaris geen uitkomst kunnen bieden.
slotsom en proceskosten
4.38.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vrijwaring van [naam maatschap] c.s. moet worden afgewezen.
4.39.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [naam maatschap] c.s. worden verwezen in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. als volgt worden begroot:
- griffierecht € 1.666,00
- salaris advocaat
€ 3.540,00(2 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 5.206,00.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt, des dat de één betalend, de ander in zoverre zal zijn bevrijd, de maatschap [naam maatschap] en Blok Notaris B.V. tot betaling van € 109.337,79 en Van Hoven Notaris B.V. tot betaling van € 54.668,90 aan De Jonge Koggehaven, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 28 mei 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam maatschap] c.s., hoofdelijk, in de kosten van de onderhavige procedure, aan de zijde van De Jonge Koggehaven tot op heden begroot op € 7.758,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de vrijwaringszaak
5.5.
wijst de vordering af,
5.6.
veroordeelt [naam maatschap] c.s. hoofdelijk in de kosten van de onderhavige zaak, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 5.206,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
3152/3078