ECLI:NL:RBROT:2022:4223

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
ROT 22/2172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een bedrijfspand in verband met openbare orde en veiligheid, beoordeling van de evenredigheid en rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [naam verzoeker], die h.o.d.n. [handelsnaam] een bedrijfspand huurt in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam had op 6 mei 2022 besloten het pand te sluiten voor de duur van één maand, op basis van artikel 2:35 van de APV Rotterdam 2012, vanwege vermoedens van heling en de aanwezigheid van gestolen goederen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 9 mei 2022 de sluiting geschorst en het onderzoek ter zitting vond plaats op 19 mei 2022.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de sluiting van het pand voor verzoeker aanzienlijke financiële gevolgen kan hebben, aangezien hij zijn vaste lasten mogelijk niet kan betalen en de verhuurder heeft aangegeven de huurovereenkomst te willen ontbinden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de openbare orde en veiligheid in Rotterdam ernstig zijn geschonden door de activiteiten in het pand. De motivering van de burgemeester was te algemeen en niet specifiek gericht op het pand zelf. Bovendien is er geen eerdere waarschuwing aan verzoeker gegeven en zijn er geen strafrechtelijke antecedenten.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de sluiting en heeft besloten de ordemaatregel te verlengen tot twee weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2172
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] h.o.d.n. [handelsnaam], te [plaatsnaam], verzoeker,

gemachtigde: mr. T. Altindag,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J.C. Avedissian,
als derde partij heeft aan dit geding deelgenomen:
[naam verhuurder], verhuurder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 2:35, eerste lid, van de APV Rotterdam 2012 het pand aan de [adres] (het pand) waarin de onderneming [handelsnaam] is gevestigd, gesloten voor de duur van één maand ingaande twee werkdagen na uitreiking van het besluit.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 9 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel geschorst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en verder was namens verweerder aanwezig J. Langenbach.

Overwegingen

1. [naam verhuurder] is eigenaar en verhuurder van het pand. Verzoeker is huurder van het pand en exploiteert daar zijn onderneming [handelsnaam].
Op 7 februari 2022 heeft er een integrale bedrijfscontrole in het pand plaatsgevonden.
De rapportage van de politie eenheid Rotterdam van 6 april 2022 vermeldt het volgende:
In de maanden oktober en november van het jaar 2021 zijn er drie meldingen middels 'Meld Misdaad Anoniem' binnengekomen met betrekking tot het pand. Deze meldingen hadden betrekking op de aanwezigheid van gestolen goederen in het bedrijfspand, welke in opdracht van verzoeker zouden worden gestolen. Deze gestolen goederen zou verzoeker vervolgens ter verkoop aanbieden in zijn bedrijf [handelsnaam], gevestigd aan de [adres]. Tijdens de controle op 7 februari 2022 stonden er in het pand verschillende stellingen met hierop allerlei onderdelen van diverse voertuigen, voornamelijk Audi, BMW en Mercedes. Deze onderdelen betroffen onder andere: bumpers, zijdeuren, sturen, airbags, koplampen en andere onderdelen. Fotografische opnamen van deze stellingen met onderdelen zijn als bijlage bij de rapportage toegevoegd. Vervolgens hebben politieambtenaren van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) en de Forensische Opsporing (FO) van de Politie Eenheid Rotterdam van drie airbags die in het pand opgeslagen lagen de serienummers gecontroleerd middels de politiesystemen. Uit deze steekproef bleek dat alle drie de serienummers toebehoorden aan auto-onderdelen die als gestolen stonden geregistreerd. Hierop hebben politieambtenaren verzoeker aangemerkt als verdachte en zijn de overige sturen en airbags in beslag genomen voor verder onderzoek. Verzoeker verklaarde dat hij deze goederen had ingekocht en dat hij deze vervolgens weer wilde verkopen. Het bedrijf [handelsnaam] is niet geregistreerd in het digitaal opkoopregister.
Uit onderzoek van het LIV is uiteindelijk het volgende gebleken:
- Vier van de Mercedes-stuurwielen zonder airbag konden niet worden herleid;
- Van twee van de losse Mercedes-stuurairbags waren de stickers met daarop de
serienummers kennelijk opzettelijk verwijderd, vermoedelijk om het herleiden onmogelijk te maken;
- 11 van de aangetroffen stuurwielen konden worden herleid naar diefstallen vanuit het gehele land;
- 3 van de aangetroffen stuurwielen konden niet worden herleid naar een diefstal;
- 4 van de airbags konden door de fabrikant niet worden herleid.
Van deze bevindingen is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt door het LIV.
Daarnaast werden er in het bedrijfspand drie werpmessen aangetroffen. Deze wapens vallen onder categorie III zoals benoemd in artikel 2 lid 1 WWM. Deze werpmessen lagen om de hoek van een wandje welke het zicht van buiten de loods op deze plek ontneemt.
Naar aanleiding van voornoemd rapport heeft verweerder op 11 april 2022 een voornemen tot sluiting van het pand genomen. Verzoeker heeft op 2 mei 2022 zijn zienswijze ingediend. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
Voldoende aannemelijk is dat sluiting van het pand voor een maand ertoe zal leiden dat verzoeker zijn vaste lasten niet of slechts met grote moeite kan betalen. Verder heeft de verhuurder van het pand laten weten de huurovereenkomst te ontbinden als het pand door verweerder wordt gesloten. Gelet op dit een en ander ziet de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang om tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan.
3. Omdat op 9 mei 2022 een ordemaatregel is getroffen ligt nu ter beoordeling voor of de getroffen voorziening moet worden gehandhaafd, opgeheven of gewijzigd.
4. Artikel 2:35, eerste lid, van de APV Rotterdam 2012 bepaalt dat de burgemeester, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting kan bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een seksinrichting – of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
In de Beleidslijn heling voor handelaren in ongeregelde en gebruikte goederen van september 2014 is uitgewerkt onder welke omstandigheden verweerder van zijn bevoegdheid tot sluiting van bedrijfspanden overgaat.
5.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker een faciliterende rol speelt bij het aan- en/of verkopen van diefstal afkomstige goederen.
Op grond van de Beleidslijn volgt bij een eerste constatering een sluiting van het pand voor de duur van één maand. Verweerder betrekt hierbij dat verzoeker het Digitaal Opkoopregister (DOR) niet bijhoudt en ook verder onvoldoende invulling geeft aan zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van te koop aangeboden goederen. Verder weegt voor verweerder mee dat er drie werpmessen in het pand zijn aangetroffen. Verweerder ziet geen aanleiding om van de Beleidslijn af te wijken en acht de sluiting noodzakelijk om de geschonden openbare orde te herstellen.
5.2
Zoals in de Beleidslijn uiteen is gezet, is verweerder verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in Rotterdam. Een bestuursrechtelijke maatregel die verweerder treft is volgens de Beleidslijn meestal een reparatoire maatregel die als doel heeft de aangetaste openbare orde en veiligheid te herstellen, dan wel te voorkomen dat deze (verder) wordt verstoord. Daarbij gaat het steeds om de openbare orde en veiligheid in Rotterdam.
Tijdens de zitting is verweerder gevraagd nader toe te lichten in hoeverre de openbare orde in Rotterdam is geschonden en in hoeverre sluiting van het pand bijdraagt aan het herstel daarvan. Verweerder heeft daarop te kennen gegeven dat aannemelijk is dat verzoeker betrokken is bij heling en dat daarom de openbare orde is geschonden. Heling heeft een aanzuigende werking op andere vormen van criminaliteit en het pand staat bekend als locatie waar gestolen goederen kunnen worden aangeboden. Ook bestaat een risico op ripdeals of afpersing. In dat verband wijst verweerder op de aangetroffen werpmessen.
Deze motivering is slechts ten dele op het pand gericht, namelijk voor zover het de aangetroffen werpmessen betreft en wat betreft de stelling dat het pand bekend zou staan als locatie waar gestolen goederen kunnen worden aangeboden. De aangetroffen werpmessen zijn, anders dan in de rapportage van de politie is vermeld, in een niet voor het publiek toegankelijk deel van het onderdelenmagazijn aangetroffen, op de grond achter een stofzuiger. De werpmessen lagen daarmee bepaald niet onder handbereik, zodat niet aannemelijk is dat verzoeker de messen voorhanden had om zich daarmee te verdedigen tegen bijvoorbeeld ripdeals. Verweerder heeft de stelling dat het pand bekend zou staan als locatie waar gestolen goederen kunnen worden aangeboden niet onderbouwd. Niet aannemelijk is gemaakt dat verzoeker de aangetroffen, van diefstal afkomstige goederen rechtstreeks van degene die de diefstal heeft gepleegd heeft gekocht. De van diefstal afkomstige aangetroffen goederen zijn overigens uit het hele land afkomstig. Verweerder maakt in dit verband, ook in de Beleidslijn, geen onderscheid tussen opzetheling en schuldheling terwijl dit voor de (mate van) aantasting van de lokale openbare orde wel een relevant onderscheid zou kunnen zijn. Verder is ook niet waargenomen dat in of bij het pand goederen te koop zijn aangeboden aan verzoeker of dat er een vorm van ‘loop’ op het pand is. De meldingen van Meld Misdaad Anoniem zijn niet de aanleiding geweest voor de controle op 7 februari 2022 en zijn ook niet in het dossier opgenomen. Ook het risico op ripdeals of afpersing is door verweerder niet nader gemotiveerd. In het pand zijn geen grote hoeveelheden contant geld aangetroffen en ook verder is het gestelde risico niet nader geconcretiseerd. In zoverre onderscheidt deze zaak zich van de zaak waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen (uitspraak van deze rechtbank van 27 december 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10666) waarin bij een controle naast gestolen auto-onderdelen een semiautomatisch vuurwapen (gevuld met vijf patronen), twee doosjes munitie (39 kogelpatronen), een busje pepperspray, een wapenstok, twee messen, een hakbijl en een contant geldbedrag van € 124.026,89 werd aangetroffen. Bovendien waren er in die zaak al eerdere controles geweest waarbij gestolen auto-onderdelen werden aangetroffen en was aan de betrokkene daarvoor een waarschuwing gegeven. Aan verzoeker is niet eerder een waarschuwing geven, verzoeker heeft geen strafrechtelijke antecedenten en verweerder heeft niet gesteld dat er sprake is van overlast of een nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat vanwege de activiteiten in het pand. Van de door verweerder gegeven motivering resteert nog dat aannemelijk zou zijn dat verzoeker bij heling is betrokken en dat heling een aanzuigende werking op andere vormen van criminaliteit heeft. Daargelaten dat het dossier vooralsnog hooguit aanknopingspunten voor schuldheling biedt, is over andere vormen van criminaliteit in of bij het pand niets concreets gesteld door verweerder. Daarmee is dit deel van de motivering van verweerder algemeen van aard en niet gericht op het pand in relatie tot de openbare orde en veiligheid in Rotterdam. Tegen deze achtergrond is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat de openbare orde en veiligheid in Rotterdam is geschaad of dreigt te worden geschaad in een mate die sluiting van het pand noodzakelijk en evenredig maakt. Wat betreft de evenredigheid heeft verweerder bovendien geen aandacht besteed aan de dreigende opzegging van de huurovereenkomst en is ook niet overwogen of in de omstandigheden van dit geval niet zou kunnen worden volstaan met een lichtere maatregel zoals een last onder dwangsom.
5.3
Uit het voorgaande volgt dat gegronde reden voor twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van de sluiting. De ordemaatregel van 9 mei 2022 zal verlengd worden tot twee weken na het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoeker.
6. Omdat de voorzieningenrechter de ordemaatregel handhaaft, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat de schorsing van het bestreden besluit voortduurt tot twee weken na het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoeker;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 mei 2022.
De griffier en voorzieningenrechter zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.