ECLI:NL:RBROT:2022:4134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
C/10/637762 / KG ZA 22-355
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verbeurde dwangsommen en executieverbod in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022, is een kort geding aan de orde waarin de publiekrechtelijke rechtspersoon Openbaar Lichaam Sociaal (OLS) vordert dat gedaagde, [naam gedaagde], wordt verboden opnieuw beslag te leggen. Dit geschil is ontstaan naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank waarin OLS werd opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen op de aanvraag van [naam gedaagde] voor een Bbz-krediet. OLS heeft deze termijn met één dag overschreden, wat heeft geleid tot de verbeurdverklaring van een dwangsom van € 100,00. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat OLS voldoende heeft aangetoond dat zij de aanvraag tijdig heeft afgehandeld, maar dat de bekendmaking van het besluit niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden. Hierdoor is de dwangsom van € 100,00 verschuldigd aan [naam gedaagde].

De voorzieningenrechter heeft OLS in het gelijk gesteld door te oordelen dat het verbod op het leggen van executoriaal beslag gerechtvaardigd is, gezien de geringe hoogte van de verbeurde dwangsom. Tevens is er een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd aan [naam gedaagde] voor het geval hij zich niet aan het verbod houdt, met een maximum van € 30.000,00. In reconventie heeft de vordering van [naam gedaagde] tot schadevergoeding en het horen van getuigen geen spoedeisend belang aangetoond, waardoor deze vorderingen zijn afgewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan OLS, die als grotendeels in het gelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/637762 / KG ZA 22-355
Vonnis in kort geding van 20 mei 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
OPENBAAR LICHAAM SOCIAAL,
zetelend te Dordrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.C. Hol te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. van Buuren te 's-Gravendeel.
Partijen zullen hierna OLS en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 mei 2022, met producties 1 t/m 28;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1.1 t/m 7.5;
  • de producties 29 t/m 34 van OLS;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 10 mei 2022;
  • de pleitaantekeningen van OLS, met een akte wijziging van eis.
1.2.
Aan het einde van de zitting heeft [naam gedaagde] de voorzieningenrechter gewraakt. Naar aanleiding daarvan heeft de voorzieningenrechter de procedure verwezen naar de wrakingskamer van deze rechtbank. [naam gedaagde] heeft vervolgens (alle rechters en afzonderlijk één van de rechters van) de wrakingskamer gewraakt. De mondelinge behandeling van dit tweede wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Bij beschikking van 17 mei 2022 is het tweede wrakingsverzoek afgewezen. Kort daarna heeft [naam gedaagde] (wederom) een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend. De wrakingskamer heeft vervolgens beslist dat verzoek buiten behandeling te laten.
Op 20 mei 2022 heeft de behandeling van het eerste wrakingsverzoek plaatsgevonden. Bij beschikking van 20 mei 2022 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen en de zaak terugverwezen naar de voorzieningenrechter.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.4.
Deze procedure is aanvankelijk bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 637742, maar dit is later om administratieve redenen gewijzigd in zaaknummer 6377
62. In alle stukken waarin partijen het oude zaaknummer vermelden, worden zij geacht bedoeld te hebben te verwijzen naar het nieuwe en juiste zaaknummer 637762.

2..De feiten

2.1.
OLS is een samenwerkingsverband (in de zin van de Wet Gemeenschappelijke Regeling) van verschillende gemeenten.
2.2.
Op 24 maart 2020 heeft [naam gedaagde] bij OLS een leenbijstand van € 10.000,00 aangevraagd voor het starten van een eigen bedrijf op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, een zogenaamd Bbz-krediet.
2.3.
Op 5 januari 2021 heeft [naam gedaagde] bij de rechtbank Rotterdam, bestuursrecht, een beroepschrift ingediend wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag.
Bij uitspraak van 6 augustus 2021, gewezen onder zaaknummer ROT 21/53 (hierna: de Uitspraak), heeft de rechtbank het volgende beslist:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser;
  • stelt de door verweerder reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, indien verweerder hiermee in gebreke blijft.”
2.4.
Op 2 september 2021 heeft de rechtbank een afschrift van de Uitspraak aan OLS verzonden. De Uitspraak is op 3 september 2021 ontvangen door OLS.
2.5.
OLS heeft het bedrag van € 1.442,00 betaald aan [naam gedaagde].
2.6.
Bij besluit van 17 september 2021 heeft OLS de aanvraag van [naam gedaagde] voor een Bbz-krediet afgewezen, omdat hij niet tot de doelgroep van de Bbz-regeling behoort.
Op 21 september 2021 heeft [naam gedaagde] bij OLS een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
2.7.
Op 22 september 2021 heeft OLS een nieuw besluit genomen, waarin is vermeld:
- dat de beschikking van 17 september 2021 op een vergissing berust, omdat daarin abusievelijk is verwezen naar een aanvraag van 24 maart 2021;
- dat het besluit van 17 september 2021 wordt ingetrokken;
- dat alsnog een besluit wordt genomen op zijn aanvraag van 24 maart 2020;
- dat het besluit luidt dat [naam gedaagde] geen Bbz-uitkering krijgt, omdat hij niet tot de doelgroep van de Bbz-regeling behoort; en
- dat belanghebbenden tegen dit besluit binnen zes weken na datum van verzending ervan een bezwaarschrift kunnen indienen bij OLS.
2.8.
In augustus 2021 heeft [naam gedaagde] drie mailberichten aan OLS verzonden, waarin hij meedeelt aanspraak te maken op vergoeding van zijn inkomensschade en daarover in gesprek wenst te gaan. OLS heeft daar niet op gereageerd.
2.9.
Bij brief van 3 februari 2022 heeft de advocaat van [naam gedaagde] aan OLS medegedeeld dat OLS nog steeds geen besluit heeft genomen conform de Uitspraak en dat zij daarmee de maximale dwangsom van € 15.000,00 heeft verbeurd. OLS wordt verzocht dat bedrag over te maken, alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van [naam gedaagde] en met hem in gesprek te gaan over een vergoeding van zijn inkomensschade.
2.10.
Bij brief van 16 februari 2022 aan de advocaat van [naam gedaagde] heeft OLS, voor zover relevant, als volgt gereageerd:
“(…)
Wij hebben de uitspraak van de rechtbank voor het eerst ontvangen op 3 september 2021 (zie bijlage 1). In de uitspraak worden wij gesommeerd om een besluit op de aanvraag bekend te maken binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak. Nu de uitspraak op 2 september 2021 is verstuurd (dit blijkt uit de track & trace gegevens) en wij op 17 september 2021 op de aanvraag een besluit hebben genomen, zijn wij een dwangsom van € 100,00 verschuldigd. Het besluit is zowel per aangetekende mail als per post verzonden. Voor de beschikking en de bewijsstukken ten aanzien van de verzending hiervan verwijs ik u naar bijlagen 2 tot en met 5. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de besluiten ook per aangetekende post zijn verstuurd.
N.B. De beschikking van 17 september 2021 vermeldde een onjuiste aanvraagdatum. Om die reden is op 22 september 2021 het besluit van 17 september 2021 herroepen en een nieuw besluit genomen. In de beschikking van 17 september 2021 was abusievelijk als aanvraagdatum 14 maart 2021 genoemd in plaats van 14 maart 2020. Er was derhalve sprake van een verschrijving.
(…)
Wij zien (…) geen aanleiding om met cliënt in gesprek te gaan over inkomensschade nu hij niet in aanmerking komt voor het ontvangen van startkapitaal vanuit de Bbz 2004.
(…)”
2.11.
Op 21 februari 2022 heeft [naam gedaagde] bij OLS een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 22 september 2021.
2.12.
Bij brief van 24 februari 2022 heeft de advocaat van [naam gedaagde] aan OLS medegedeeld dat het besluit van 22 september 2021 destijds nooit door [naam gedaagde] is ontvangen en pas kenbaar is gemaakt aan hem met de brief van OLS van 16 februari 2022, zodat OLS ruim buiten de maximale dwangsomtermijn heeft gereageerd en zodoende de maximale dwangsom verschuldigd is.
2.13.
Op 23 maart 2022 heeft [naam gedaagde] op grond van de Uitspraak ten laste van OLS executoriaal beslag gelegd onder BNG Bank N.V. (hierna: BNG) voor het bedrag van
€ 15.607,49.
2.14.
Bij e-mail van 24 maart 2022 heeft BNG aan OLS medegedeeld dat het saldo op alle rekeningen op het moment van het beslag negatief was en het beslag daarom is opgeheven c.q. geëindigd.
2.15.
Eind maart 2022 hebben partijen overleg gevoerd over een eventuele minnelijke regeling. Dat heeft niet geleid tot een overeenstemming.
2.16.
Op 7 april 2022 heeft BNG aan [naam gedaagde] verklaard dat het saldo op de bankrekeningen van OLS negatief is en dat zij niets verschuldigd is aan OLS. Op 1 mei 2022 heeft [naam gedaagde] met betrekking tot die verklaring een klacht ingediend bij BNG.
2.17.
Bij besluit van 26 april 2022 heeft OLS de bezwaren van [naam gedaagde] van
21 september 2021 en 21 februari 2022 tegen de besluiten van 17 september 2021 respectievelijk 22 september 2021 ongegrond verklaard.

3..Het geschil in conventie

3.1.
OLS vordert in de dagvaarding om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam gedaagde] te verbieden opnieuw beslag te leggen totdat in een bodemprocedure op de verweren van OLS onherroepelijk is beslist, althans de executie van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 6 augustus 2021 (door de rechtbank aan eiser toegezonden op 2 september 2021) te schorsen totdat in een bodemprocedure op de verweren van OLS onherroepelijk is beslist;
II. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
III. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van de nakosten, onder de bepaling dat indien betekening van het vonnis nodig is, het bedrag met € 82,00 zal worden verhoogd.
3.2.
Ter zitting heeft OLS haar vordering vermeerderd in die zin dat aan het onder I. gevorderde verbod een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom wordt verbonden.
3.3.
Het verweer van [naam gedaagde] strekt ertoe OLS niet-ontvankelijk te verklaren althans de vorderingen van OLS af te wijzen, met veroordeling van OLS in de kosten van dit geding. Daarnaast maakt [naam gedaagde] bezwaar tegen de eisvermeerdering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[naam eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
OLS te veroordelen in de door [naam eiser] geleden (inkomens)schade nu OLS pas op 26 april 2022 een (onjuist) besluit heeft genomen en aldus verantwoordelijk is voor de door [naam eiser] geleden schade, zulks nader op te maken bij staat, waarbij [naam eiser] als voorschot een bedrag van € 25.000,00 vordert;
[naam] te horen als (partij)getuige over de gehele gang van zaken met betrekking tot het startkapitaal van [naam eiser], de door [naam eiser] gleden (inkomens)schade en de oplossing daarvan;
OLS te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
Het verweer van OLS strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser].
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

5.1.
De voorzieningenrechter verwerpt het beroep van [naam gedaagde] op onbevoegdheid. Het geschil tussen partijen betreft een executiegeschil, waarbij het gaat om de vraag of dwangsommen zijn verbeurd omdat het bevel tot het beslissen op de aanvraag van [naam gedaagde] van 24 maart 2020 niet of niet tijdig is nageleefd. Voor de beoordeling van die vraag is de voorzieningenrechter op grond van artikel 438 lid 2 Rv mede bevoegd.
5.2.
Ter zitting heeft OLS haar vordering vermeerderd, in die zin dat aan het gevorderde verbod aan [naam gedaagde] om opnieuw beslag te leggen, een dwangsom wordt verbonden. [naam gedaagde] heeft tegen die eisvermeerdering bezwaar gemaakt.
In artikel 11.1 van het landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie is bepaald dat een eiswijziging zo spoedig mogelijk en bij voorkeur vóór de mondelinge behandeling schriftelijk aan de wederpartij en de voorzieningenrechter wordt medegedeeld. Het betreft dus geen harde vervaltermijn. Tijdens de zitting is niet gebleken van een goede reden voor de late indiening van de eisvermeerdering. Het enkele feit dat de voorbereidingstijd kort was, kan niet als zodanig gelden. De wijziging van de eis is echter niet juridisch-inhoudelijk van aard en vergt ook geen beoordeling van andere feiten dan die uit de dagvaarding bleken. Ook overigens is niet gebleken dat [naam gedaagde] door die eisvermeerdering in zijn belangen om behoorlijk verweer te voeren is geschaad. De eisvermeerdering wordt daarom toegestaan.
5.3.
Het spoedeisend belang van OLS bij haar vordering is voldoende gegeven. [naam gedaagde] heeft concreet gedreigd met hernieuwde beslaglegging en OLS heeft onweersproken gesteld dat een beslag kan bewerkstelligen dat allerlei sociale uitkeringen, loonbetalingen en diverse andere (sociale-wetgevingsgerelateerde) betalingsverplichtingen niet meer uitgevoerd kunnen worden. De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van [naam gedaagde] dat OLS zelf zich herhaaldelijk op het standpunt heeft gesteld dat er geen spoedeisend belang is bij het opstarten van een kort geding. Dat standpunt van OLS had betrekking op het starten van een kort geding in de situatie dat, in het kader van een minnelijke regeling, een bedrag van € 15.000,00 in depot zou worden gestort op de derdengeldenrekening van de advocaat van [naam gedaagde] totdat in een procedure wordt beslist over de vraag of en, zo ja, welk bedrag aan dwangsommen is verbeurd. Tot een minnelijke regeling is het echter niet gekomen.
5.4.
Voor de vraag over de verschuldigdheid en de hoogte van de verbeurde dwangsom dient de voorzieningenrechter de handelingen van OLS ter uitvoering van het bevel te toetsen aan de inhoud van dat bevel, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij geldt dat het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer moeten worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400).
5.5.
OLS meent dat zij met het besluit van 17 september 2021 – tijdig, althans slechts één dag te laat – heeft voldaan aan het bevel in de Uitspraak en verwijst daartoe naar de verzendbevestiging die zij als productie 4 heeft overgelegd. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.6.
Doel en strekking van het bevel van de rechtbank is om te bewerkstelligen dat OLS alsnog conform artikel 35 lid 1 Bbz vaststelt of er voor [naam gedaagde] recht op bijstand bestaat, zodat [naam gedaagde] op dat punt duidelijkheid krijgt en daartegen eventueel bezwaar kan maken. Vaststaat dat de rechtbank de Uitspraak op 2 september 2021 heeft verzonden aan OLS. Dat betekent dat de termijn van twee weken op 3 september 2021 is aangevangen en op 16 september 2021 is geëindigd.
5.7.
Op 17 september 2021 heeft OLS een besluit genomen op de aanvraag van [naam gedaagde]. In de door haar overgelegde verzend- c.q. afleverbevestiging is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
Package Aflever Bevestiging
[e-mailadres] heeft het Package “besluit op uw Bbz aanvraag van 24 maart 2021” gedownload om 20-9-2021 09:34:20. (Originele package klaargezet op 17-9-2021 14:28:37.)
U ontvangt dit bericht, omdat u een Package heeft klaargezet “besluit op uw Bbz aanvraag van 24 maart 2021” en om een bevestiging bij aflevering, heeft gevraagd.
(…)”
[naam gedaagde] heeft (de inhoud van) de verzendbevestiging niet bestreden. Uit de verzendbevestiging blijkt genoegzaam dat OLS het besluit van 17 september 2021 op diezelfde datum per e-mail heeft verzonden en daarmee het besluit kenbaar heeft gemaakt aan [naam gedaagde]. Dat [naam gedaagde] het mailbericht pas later, op 20 september 2021, heeft geopend, doet daar niet aan af.
5.8.
Op 22 september 2021 heeft OLS kennelijk (nogmaals) het besluit genomen om de aanvraag van [naam gedaagde] af te wijzen vanwege een kennelijke verschrijving in het eerdere besluit van 17 september 2021. Als datum van de aanvraag van [naam gedaagde] stond in dat eerdere besluit namelijk 24 maart 2021, terwijl dat 24 maart 2020 had moeten zijn. OLS stelt zich op het standpunt dat het niet gaat om een nieuw besluit maar om een verduidelijking van het besluit van 17 september 2021. [naam gedaagde] heeft dat op zichzelf niet betwist, maar aangevoerd dat hij het besluit van 22 september 2021 pas op 18 februari 2022 heeft ontvangen en dat OLS daarmee de termijn heeft overschreden.
5.9.
Naar voorlopig oordeel heeft OLS met de bekendmaking van het besluit op
17 september 2021 voldaan aan het bevel van de rechtbank. Met dat besluit was het voor [naam gedaagde] immers duidelijk dat zijn aanvraag was afgewezen. Hij heeft tegen die afwijzing ook bezwaar gemaakt en gesteld noch gebleken is dat hij bij dat bezwaar is uitgegaan van een andere aanvraag dan die van 24 maart 2020. Daarmee is het doel en de strekking van het bevel bereikt. In het midden kan blijven of het besluit van 22 september 2021 is te beschouwen als een nieuw besluit (OLS meent dat het slechts gaat om een verduidelijking van het eerdere besluit) en wanneer dit besluit bekend is gemaakt aan [naam gedaagde] (volgens OLS op 23 september 2021, maar volgens [naam gedaagde] op 18 februari 2022). Dat latere besluit doet er immers niet aan af dat OLS al op 17 september 2021 de vereiste duidelijkheid heeft verschaft.
5.10.
Uitgaande van de datum van 17 september 2021 heeft OLS de aan haar gegeven termijn met één dag overschreden. Dat komt neer op een bedrag van € 100,00 aan verbeurde dwangsom. [naam gedaagde] is dan ook in beginsel gerechtigd om voor dat bedrag executiemaatregelen te treffen. Gezien de hoogte van het verschuldigde bedrag, ligt het echter in de rede dat OLS dat bedrag, al dan niet onder voorbehoud van recht, aan [naam gedaagde] zal betalen, zodat beslaglegging in zoverre niet nodig is. OLS heeft in een eerder stadium aan [naam gedaagde] verklaard bereid te zijn aan verbeurde dwangsom een bedrag van
€ 100,00 te voldoen. Dat is vervolgens niet gebeurd, omdat partijen daarover spraken in het kader van een minnelijke regeling en het niet zo ver is gekomen. De uitlatingen van OLS tijdens de zitting, waar is gebleken dat voor de uitbetaling van dit bedrag geen factuur van [naam gedaagde] nodig is en overigens de bij OLS bekende betaalgegevens van [naam gedaagde] niet zijn veranderd, begrijpt de voorzieningenrechter zo dat OLS nog altijd bereid is het bedrag van € 100,00 te betalen. Van OLS als publiekrechtelijke rechtspersoon mag worden verwacht dat zij dit bedrag als (voorlopig) vastgestelde dwangsom vrijwillig zal betalen. Executiemaatregelen ten laste van OLS leiden gelet daarop tot misbruik van bevoegdheid, nog daargelaten de evidente wanverhouding tussen beslaglegging op de rekening van een openbaar lichaam en een vordering van € 100,00.
5.11.
Gelet op het voorgaande en het feit dat er concrete aanleiding is voor OLS om te vrezen dat [naam gedaagde] binnenkort over zal gaan tot het leggen van nieuwe executoriale beslagen, heeft OLS belang bij het gevorderde verbod. De voorzieningenrechter zal [naam gedaagde] verbieden om uit hoofde van de Uitspraak ten laste van OLS executoriaal beslag te leggen. Aan deze veroordeling hoeft niet te worden toegevoegd, zoals gevorderd, dat deze geldt totdat in een bodemprocedure is beslist over de vraag of de dwangsommen zijn verbeurd. Het gaat hier immers om een voorziening in kort geding, die naar haar aard plaats moet moet maken voor een andersluidende beslising in een bodemprocedure.
5.12.
Aan het op te leggen verbod zal een dwangsom worden verbonden van € 500,00 per dag dat [naam gedaagde] zich niet aan het verbod houdt, met een maximum van € 30.000,00.
5.13.
[naam gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van OLS worden begroot op:
- betekening oproeping € 127,43
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.819,43
5.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
6. De beoordeling in reconventie
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid geboden en moeten in dat verband feiten en/of omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening vanwege grote spoed nodig is (HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519). [naam eiser] heeft geen omstandigheden aangedragen waaruit het vereiste spoedeisend belang bij toewijzing van een voorschot op de volgens hem geleden inkomensschade kan worden afgeleid. Reeds om die reden kan het door hem gevorderde voorschotbedrag niet worden toegewezen.
6.2.
Ten aanzien van de vordering tot het horen van [naam] als getuige heeft [naam eiser] eveneens geen spoedeisend belang gesteld, zodat ook die vordering voor afwijzing gereed ligt.
6.3.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van OLS worden begroot op € 508,00 (factor 0,5 × tarief € 1.016,00) aan salaris advocaat.

7..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
verbiedt [naam gedaagde] om uit hoofde van de Uitspraak ten laste van OLS executoriaal beslag te leggen;
7.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan OLS een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 7.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt;
7.3.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van OLS tot op heden begroot op € 1.819,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
7.4.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat er betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.7.
wijst de vorderingen af;
7.8.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van OLS tot op heden begroot op € 508,00;
7.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.
2091 / 1980