ECLI:NL:RBROT:2022:4075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
635951 / HA RK 22-330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, wonende in Oekraïne, tegen mr. A.J.M. van Breevoort, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde op een tussenvonnis dat op 4 maart 2022 was gewezen in een civiele procedure tegen de vennootschap Nat Bermuda Holdings Limited, eigenaar van het schip 'Nordic Cosmos'. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat het tussenvonnis beslissingen bevatte die volgens hem steeds in het voordeel van de wederpartij waren en zijn procesbelangen negeerden. De rechtbank oordeelde dat het tussenvonnis een voorlopig oordeel was en dat de motivering daarvan niet onbegrijpelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek werd als ongegrond afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 635951/ HA RK 22-330
Beslissing van 16 mei 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] (Oekraïne),
verzoeker,
advocaat mr. A.C. van der Bent te Rotterdam.
strekkende tot wraking van:
mr. A.J.M. van Breevoort, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Bij exploot van dagvaarding van 26 februari 2021 heeft verzoeker de vennootschap
naar buitenlands recht Nat Bermuda Holdings Limited, eigenaar van het schip ‘Nordic Cosmos’ (hierna: ‘Owners’), gedagvaard om te verschijnen op de openbare terechtzitting van de rechtbank Rotterdam. Bij vonnis van 23 augustus 2021 is een mondelinge behandeling van de zaak bepaald op 25 november 2021. Op 16 november 2021 heeft verzoeker een conclusie van antwoord in reconventie genomen.
1.2
De mondelinge behandeling van de civiele procedure met kenmerk 9254526\CV
EXPL 21-19019 heeft op 25 november 2021 (digitaal) via een Skype-verbinding plaatsgevonden. De kantonrechter heeft op 4 maart 2022 een tussenvonnis gewezen.
1.3
Bij e-mailbericht van 25 maart 2022 heeft de raadsman van verzoeker een
wrakingsverzoek tegen de rechter in bovengenoemde civiele procedure ingediend.
Het wrakingsverzoek is tevens schriftelijk ingekomen op de griffie op 29 maart 2022.
1.4
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor
omschreven procedure.
1.5
Verzoeker, diens advocaat en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het
wrakingsverzoek is behandeld. Aan Owners is een kennisgeving gezonden met daarin mededeling van het wrakingsverzoek en de zitting van de wrakingskamer. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 14 april 2022.
1.6.
Ter zitting van 2 mei 2022, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de gemachtigde van verzoeker en de rechter. Van de zijde van Owners heeft mr. M. Wattel als toehoorder de zitting bijgewoond. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting zijn standpunt nader toegelicht. De rechter heeft daarop gereageerd.
2. Verzoek en reactie daarop
Volgens verzoeker geeft de inhoud van het tussenvonnis blijk van vooringenomenheid van
de rechter. Daartoe is namens verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk
weergegeven - :
2.1.
Oppervlakkige lezing van het vonnis lijkt wellicht erop te duiden dat dit gewoon wat slordig is. Dat bijvoorbeeld de te bewijzen datum van het ongeval 18 in plaats van
16 augustus 2019 is, is mogelijk niet meer dan een kennelijke schrijffout die zich voor
eenvoudig herstel zou lenen.
Maar het vonnis toont een patroon, en dat patroon bestaat hieruit dat van alles wat
van de zijde van verzoeker ter zitting is aangevoerd ter nadere onderbouwing van zijn
stellingen en vorderingen, niets is terug te vinden in het vonnis.
Daarbij komt dat zelfs op een punt waar verzoeker zich al op voorhand in detail over de
feiten heeft uitgelaten, nota bene onderbouwd met objectief bewijs, te weten het
zonder opgave van redenen afzeggen van de afspraak voor een medisch onderzoek,
waarvan Owners in de conclusie van antwoord beweren dat die in verband met covid
maatregelen werd afgezegd, de rechter de stelling, de onderbouwing en de
bewijsstukken van de zijde van verzoeker volkomen negeert en in plaats daarvan de niet onderbouwde stelling van Owners, waarvoor ieder bewijs ontbreekt, als onvoldoende
weersproken voor vaststaand aanneemt.
Samengevat:
I neemt de rechter een niet onderbouwde en onbewezen stelling van Owners voor
waar aan, daarbij het door verzoeker geleverde bewijs van het tegendeel
zonder motivering buiten beschouwing latend;
II stelt de rechter het voor alsof er één deskundigenrapport bewijs levert van
het ongeval terwijl één ander rapport bewijs van het tegendeel levert, terwijl in
werkelijkheid verzoeker twee onafhankelijke deskundigenrapporten in het geding
heeft gebracht die bewijs leveren van het ongeval, en laat de rechter de
door verzoeker aangevoerde bezwaren tegen het tegenbewijs zonder motivering
buiten beschouwing; en
III draagt de rechter verzoeker op bewijs te leveren van het ongeval, maar wijst
hij de vordering tot het verstrekken van de NAW-gegevens van collega-fitter [naam]
door Owners af, terwijl verzoeker specifiek heeft aangeboden die te horen als getuige
en op dit punt dus door verzoeker is voldaan aan de door de rechter zelf
aangelegde criteria voor toewijzing van de onderhavige vordering.
De motivering van het tussenvonnis kan in het licht van alle omstandigheden van het
geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders worden verstaan dan als blijk
van vooringenomenheid van de rechter. De rechter heeft klaarblijkelijk
alles dat ter zitting in het voordeel van verzoeker is aangevoerd, buiten beschouwing
gelaten. Hetzelfde geldt voor diverse bewijsstukken die bij de dagvaarding zijn
overgelegd. Bovendien wijst de rechter de vordering van verzoeker tot verstrekking
van gegevens betreffende de andere bemanningsleden volledig af, terwijl verzoeker in elk
geval voor één bemanningslid aan de door de rechter gehanteerde criteria voor
toewijzing heeft voldaan.
Bij verzoeker is de indruk ontstaan, en daar bestaat ook objectief gezien alle aanleiding
voor, dat ongeacht wat hij aanvoert de uitslag al vaststaat, namelijk dat Owners in het
gelijk worden gesteld, nu verzoekers stellingen en bewijsmiddelen ongemotiveerd worden
genegeerd dan wel terzijde worden geschoven. Daarmee is de schijn van partijdigheid
objectief gerechtvaardigd.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust, bestrijdt deels de feitelijke grondslag
van het verzoek en stelt dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Het betreft een (tussen)vonnis waarin de rechter, op basis van de stukken en hetgeen besproken is ter zitting, een oordeel heeft gegeven. Verzoeker is het kennelijk niet eens met de vastgestelde feiten, oordelen over bepaalde gebeurtenissen en veroordeling in de kosten van het incident, maar dat maakt niet dat de rechter vooringenomen is. Indien verzoeker het niet eens is met de inhoud en/of de motivering van het vonnis staat daartegen beroep open. De rechter gaat dan ook niet inhoudelijk in op zijn tussenvonnis. Dat verzoeker meent dat ongeacht hetgeen hij aanvoert de uitslag al vaststaat en dat zijn wederpartij in het gelijk zal worden gesteld komt voor zijn rekening en staat haaks op het feit dat aan verzoeker in het tussenvonnis een bewijsopdracht is verstrekt. Daaruit blijkt dat een eindbeslissing nog helemaal niet is, of kan worden, genomen. Uit de zittingsaantekeningen van 25 november 2021 van de griffier kwam naar voren dat verzoeker met een ander vanuit Oekraïne deelgenomen heeft aan de Skype-zitting. Er zijn geen vragen aan hem gesteld. Door de partijen is ter zitting verder ook niet gerept over het ontbreken van een tolk. Daaruit is afgeleid dat de onbekende aanwezige kennelijk de tolk was.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan,
namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan
verzoeker bekend waren geworden, zoals bepaald in artikel 37 lid 1 Rv. Het is vaste rechtspraak van deze wrakingskamer dat enige tijd voor beraad en overleg mag worden uitgetrokken, maar niet meer dan dat.
3.2
Op 4 maart 2022 is het tussenvonnis gewezen. Op 25 maart 2022, is per e-mailbericht het wrakingsverzoek ingediend. Het wrakingsverzoek is tevens schriftelijk ingekomen op de griffie op 29 maart 2022. Daarmee zijn dus (ruim) drie weken verstreken tussen het moment waarop de gronden voor wraking aan verzoeker bekend werden en de indiening van het verzoek.
3.3
Verzoeker heeft het tijdsverloop als volgt toegelicht. Hij is Oekraïens en woont in
[woonplaats] . In Oekraïne wordt hij bijgestaan door een Oekraïense gemachtigde. De
gemachtigde van verzoeker heeft steeds contact met die Oekraïense
gemachtigde en niet met verzoeker zelf. De gemachtigde van verzoeker heeft het tussenvonnis op 7 maart 2022 ontvangen. Omdat verzoeker de Nederlandse taal niet machtig is, moest het vonnis eerst worden vertaald in het Engels. De vertaling was na twee dagen, op 9 maart 2022, gereed. Eind van die week is het vonnis vervolgens door de gemachtigde verstrekt aan de Oekraïense gemachtigde. Op 14 maart 2022 hebben beide gemachtigden de inhoud van het tussenvonnis besproken. De week daarna hebben zij gebruikt voor nadere toelichting en/of de beantwoording van aanvullende vragen over het tussenvonnis. De Oekraïense gemachtigde van verzoeker bevond zich op dat moment in Indonesië, hetgeen de (snelheid van de) communicatie – mede gelet op het tijdsverschil – heeft bemoeilijkt. Op 21 maart 2022 heeft de gemachtigde in Oekraïne akkoord gegeven voor indiening van het wrakingsverzoek.
3.4
Het indienen van het verzoek na drie weken kan in zijn algemeenheid niet worden
aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”. In dit specifieke
geval zijn de omstandigheden, geschetst in 3.3, mede in aanmerking genomen de algehele
situatie in de Oekraïne, echter tezamen bezien voldoende voor de conclusie dat het
wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Verzoeker wordt daarin dan ook ontvankelijk verklaard.
De inhoudelijke beoordeling
3.5.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de
beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde
van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke
omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat
een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker
geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren
gerechtvaardigd is.
3.6
De door verzoeker aangevoerde omstandigheden vormen geen aanwijzing dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zou zijn. Vervolgens is de vraag of deze wel een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.7
Een voor een partij onwelgevallige (tussen)beslissing van een rechter levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor zijn voor wraking als verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing. De beoordeling van het tussenvonnis is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.8
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten — bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen — niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.9
De kern van de aangevoerde wrakingsgronden betreft het verwijt van verzoeker dat
de rechter in het tussenvonnis van 4 maart 2022 telkens beslissingen heeft genomen in het
belang van Owners en daarmee aan de procesbelangen van verzoeker voorbijgaat. Het
tussenvonnis, met daarin de bewijsopdracht aan verzoeker, betreft echter een voorlopig
oordeel. In het vonnis staan weliswaar mogelijk enkele onjuistheden en/of kennelijke
verschrijvingen, maar die leveren geen grond op voor wraking van de rechter.
3.1
De wrakingskamer is van oordeel dat het tussenvonnis en de daaraan ten grondslag liggende motivering niet onbegrijpelijk is, laat staan zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De vraag welke belangen bij het tussenvonnis zwaarder hebben gewogen, is een inhoudelijke beslissing die op zichzelf geen grond voor wraking kan opleveren.
Daarbij komt dat niet is gebleken dat de rechter in het nemen het tussenvonnis, middels een eenzijdig patroon, reeds een oordeel heeft gevormd over de uitkomst van het (nog) te leveren bewijs en daarmee een eindoordeel heeft gevormd.
3.11
Het verzoek is mitsdien ongegrond en moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.J.M. van Breevoort.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mrs. M.C. Franken en M.G.L. de Vette, rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2022 in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. A.C. van der Bent
- mr. A.J.M. van Breevoort.
- mr. M. Wattel