ECLI:NL:RBROT:2022:4001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/3183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens gebrek aan medische informatie en ernstig letsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het Schadefonds Geweldsmisdrijven op haar aanvraag voor een uitkering. De aanvraag werd afgewezen met het primaire besluit van 26 januari 2021, en het bezwaar werd ongegrond verklaard in het besluit van 7 juni 2021. Eiseres had aangevoerd dat zij op 26 of 27 juli 2020 in haar eigen huis was mishandeld door de ex-partner van haar dochter, wat leidde tot fysieke en psychische schade. De rechtbank heeft op 11 mei 2022 de zaak behandeld, maar beide partijen waren niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van ernstig letsel zoals bedoeld in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Verweerder had geen medische informatie kunnen opvragen omdat eiseres geen medische volmacht had overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag op basis van de beschikbare informatie mocht worden beoordeeld. Eiseres had niet aangetoond dat haar letsel ernstig was of dat er sprake was van stelselmatig huiselijk geweld, wat zou kunnen leiden tot de veronderstelling van ernstig psychisch letsel.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een uitkering uit het schadefonds. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

Schadefonds Geweldsmisdrijven (verweerder)

(gemachtigde: mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van verweerder op de aanvraag van eiseres voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 26 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 juni 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2022 op een zitting behandeld. Beide partijen zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 16 november 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend om haar op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) een uitkering uit het schadefonds toe te kennen. Zij heeft in de aanvraag vermeld dat zij op 26 of 27 juli 2020 in haar eigen huis in elkaar is geslagen door de ex-partner van haar dochter en dat hij op 31 oktober 2020 de ruiten van haar huis heeft ingegooid. Eiseres heeft als gevolg hiervan fysieke schade aan haar rug, haar voorhoofd en haar schouder en psychische schade opgelopen. In de aanvraag heeft eiseres vermeld dat zij van beide incidenten aangifte heeft gedaan bij de politie.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, waarin verweerder de aanvraag van eiseres heeft afgewezen, gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Verweerder kon geen medische informatie inwinnen om de aard en ernst van het fysieke letsel van eiseres te beoordelen, omdat eiseres geen medische volmacht aan verweerder heeft overgelegd. Daarnaast is in het geval van eiseres geen sprake van stelselmatig huiselijk geweld, zodat verweerder geen ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen.
3. Eiseres voert aan dat zij tezamen met haar dochter werd mishandeld in haar eigen woning en dat aan haar dochter wel een uitkering is verstrekt. Eiseres stelt nog steeds hinder te ervaren van de mishandeling. Ook stelt zij zich op het standpunt dat psychisch letsel wel voorondersteld mag worden. Zij wijst erop dat zij in haar eigen woning is mishandeld en dus geen vrije keuze had om weg te gaan, en dat het tegen haar gebruikte geweld ernstiger is dan huiselijk geweld. Eiseres stelt dat verweerder het geweld dat tegen haar is gepleegd dus had moeten erkennen en haar in letselschadecategorie 1 of 2 had moeten plaatsen.
4.1.
Op grond van artikel 3 van de Wsg kan, voor zover van belang, uitkering worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
Verweerder heeft beslissingsruimte bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteert verweerder beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2019 (Beleidsbundel) en de Letsellijst en is te raadplegen op de website van de verweerder (www.schadefonds.nl).
Volgens paragraaf 1.2. van de Beleidsbundel wordt de ernst van het letsel bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Het letsel is ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft. Volgens paragraaf 1.2.1. van de Beleidsbundel heeft verweerder medische informatie nodig om het letsel te kunnen beoordelen.
Volgens paragraaf 1.2.3. van de Beleidsbundel kan verweerder bij verschillende geweldsmisdrijven, waaronder stelselmatig huiselijk geweld, zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Dit doet verweerder dan op basis van de toedracht van het geweldsmisdrijf. Het gaat om geweldsmisdrijven die op zichzelf zo ernstig zijn, dat ze vrijwel altijd een grote impact zullen hebben op het slachtoffer. Stelselmatig huiselijk geweld houdt volgens de Beleidsbundel in dat in de relationele sfeer frequent en langdurig fysiek geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Bij stelselmatig huiselijk geweld wordt ernstig psychisch letsel altijd voorondersteld. Als het huiselijk geweld niet stelselmatig is, wordt ernstig psychisch letsel niet voorondersteld. Toch kan dit wel een geweldsmisdrijf opleveren. In dat geval onderzoekt verweerder of door het geweld ernstig letsel is opgelopen. Daarbij kan verweerder zijn medisch adviseur inschakelen. De medisch adviseur doet dan een (dossier)onderzoek, vraagt voor zover nodig met toestemming van het slachtoffer (extra) medische informatie op bij de hulpverlener en brengt vervolgens advies uit aan verweerder. Verweerder beoordeelt dan of het opgelopen letsel ernstig is in de zin van de Wsg en welke letselcategorie hierbij past.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1538), is het aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen (recente) medische informatie en geen medische volmacht heeft overgelegd. De medisch adviseur van verweerder heeft daarom geen medische informatie kunnen opvragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres daarom mogen beoordelen aan de hand van de informatie die wel beschikbaar was. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het letsel, voor zover dat uit die informatie blijkt, over het algemeen snel en zonder blijvende gevolgen herstelt. De stelling van eiseres dat zij nog steeds hinder ervaart, maakt dat niet anders, alleen al nu zij dit niet met medische stukken heeft onderbouwd.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen ernstig psychisch letsel kan worden voorondersteld. Uit de door eiseres verstrekte informatie valt niet af te leiden dat sprake was van stelselmatig huiselijk geweld. Met de enkele stelling dat er bij huiselijk geweld een vrije keuze is om weg te gaan en dat eiseres geen vrije keuze had om weg te gaan nu zij in haar eigen huis werd overvallen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het geweld gelijk moet worden gesteld met stelselmatig huiselijk geweld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van ernstiger geweld dan huiselijk geweld.
4.4.
Voor zover eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel beroept omdat haar dochter wel een uitkering heeft gekregen, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van vergelijkbare gevallen. Dat eiseres en haar dochter beiden slachtoffer zijn geweest van geweld in hetzelfde huis, is hiervoor onvoldoende. Het opgelopen letsel hoeft immers niet hetzelfde te zijn.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg, als gevolg waarvan zij recht zou kunnen hebben op een uitkering uit het schadefonds.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.