ECLI:NL:RBROT:2022:3990

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
10/960096-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake verzoek tot beëindiging strafzaak ex artikel 29f Sv van IS-verdachte gerepatrieerd vanuit Syrië

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan op een verzoek van de verzoekster, die in voorlopige hechtenis verkeert. De verzoekster, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] en had een verzoek ingediend om de strafzaak tegen haar te beëindigen op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzoek volgde op een internationaal arrestatiebevel dat op 14 maart 2016 tegen haar was uitgevaardigd in verband met een terroristisch misdrijf. De verzoekster was in februari 2022 gerepatrieerd naar Nederland en werd op 4 februari 2022 aangehouden.

De rechtbank heeft eerder in de procedure besloten dat de verzoekster recht heeft op aanwezigheid bij haar berechting in Nederland. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat het onderzoek ter terechtzitting inmiddels was aangevangen. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en geoordeeld dat, nu het onderzoek ter terechtzitting was begonnen, de procedure voortgezet moest worden totdat er een einduitspraak was gedaan. De rechtbank heeft daarom de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

De beslissing van de rechtbank is in overeenstemming met de systematiek van het Wetboek van Strafvordering, waarin is vastgelegd dat de dagvaarding niet kan worden ingetrokken zodra het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek om beëindiging van de strafzaak niet meer ontvankelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting al was gestart. De rechtbank heeft de verzoekster dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960096-16
Raadkamernummer: 18/1863
Beslissingvan de rechtbank te Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het verzoek van
[verzoekster] , verzoekster,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] (Huis van Bewaring),
voor deze zaak domicilie kiezende te (3811 HP) Amersfoort aan de Stadsring 97, op het kantoor van haar raadsvrouw mr. E. Kolokatsi.

1..Procedure en feiten

Tegen de verzoekster is op 14 maart 2016 een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd ter zake van, kort gezegd, een terroristisch misdrijf.
Op 15 juni 2018 is namens de verzoekster een verzoekschrift op de voet van artikel 36 (oud), thans artikel 29f, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend. Het daarin opgenomen (primaire) verzoek strekt ertoe dat de rechtbank verklaart dat de strafzaak tegen de verzoekster is geëindigd.
Het verzoek is eerder op 27 september 2018, 8 januari 2019, 6 juli 2021, 11 oktober 2021 en 18 januari 2022 door de raadkamer met gesloten deuren behandeld.
In deze procedure heeft de raadsvrouw onder meer naar voren gebracht dat de verzoekster, die verbleef in een detentiekamp in Noord Syrië dat onder controle van de Koerdische volksbeschermingseenheden in Syrië (de YPG) staat, gebruik wenst te maken van haar recht om aanwezig te zijn bij haar berechting in Nederland.
De rechtbank heeft in verband hiermee op 8 januari 2019 de gevangenneming ter uitlevering (waaronder verstaan de feitelijke overdracht) van de verzoekster bevolen en het onderzoek in raadkamer voor onbepaalde tijd geschorst.
Op 6 juli 2021 heeft de rechtbank het onderzoek in raadkamer geschorst voor ten hoogste 3 maanden. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om verslag te doen welke daden van opsporing en/of vervolging sinds 8 januari 2019 in deze zaak zijn verricht en welke daden van opsporing en/of vervolging op de korte termijn zijn te verwachten, meer in het bijzonder met het oog op de feitelijke uitlevering van de verzoekster ter fine van haar vervolging en berechting.
Op 11 oktober 2021 heeft de rechtbank beslist:
  • De rechtbank schorst het onderzoek in de raadkamer voor ten hoogste 3 maanden;
  • De rechtbank verwacht over 3 maanden dat de verzoekster naar Nederland is gerepatrieerd dan wel dat een concrete toezegging is gedaan dat wordt gestreefd naar repatriëring.
  • De rechtbank draagt de officier van justitie op hiervan verslag te doen.
Op 8 januari 2022 heeft de rechtbank beslist:
  • De rechtbank schorst het onderzoek in de raadkamer voor ten hoogste 3 maanden;
  • De strafzaak tegen de verzoekster ligt dan gereed voor een ‘verklaring einde zaak’;
  • Behoudens bijzondere omstandigheden zal de rechtbank dan verklaren dat de zaak geëindigd is.
De verzoekster is in februari 2022 gerepatrieerd naar Nederland. Bij haar aankomst in Nederland op 4 februari 2022 is zij aangehouden voor de feiten waarvan zij in de zaak met opgemeld parketnummer wordt verdacht. Zij bevindt zich thans in voorlopige hechtenis en is inmiddels gedagvaard. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 22 april 2022.
De behandeling van het verzoek in besloten raadkamer is hervat op 11 mei 2022. De officier van justitie mr. C.D. Kardol, de verzoekster en haar raadsvrouw zijn gehoord.

2..Standpunten verzoekster en officier van justitie

De verzoekster en haar raadsvrouw hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
1 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1472) – primair op het standpunt gesteld dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek omdat het onderzoek ter terechtzitting inmiddels is aangevangen.
Subsidiair heeft zij geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat het belang dat de verzoekster had bij het geëindigd verklaren van de strafzaak – te weten beëindigen van de strafzaak als zij niet als verdachte aanwezig kon zijn bij de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting – niet langer aanwezig is.

3..Ontvankelijkheid

Met betrekking tot de ontvankelijkheid overweegt de rechtbank, mede gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2019, het volgende.
De verzoekster komt een beroep op artikel 29f Sv (artikel 36 (oud) Sv) toe, indien sprake is van een vervolging tegen haar. Een vervolging als bedoeld in artikel 29f, eerste lid, Sv vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verzoekster een handeling is verricht waaraan zij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De uitvaardiging van het eerder genoemde internationale arrestatiebevel kan als zodanige handeling worden aangemerkt. Op het moment dat het verzoek werd ingediend was dus sprake van een tegen de verzoekster ingestelde vervolging.
In de systematiek van het Wetboek van Strafvordering ligt echter besloten - zoals onder meer tot uitdrukking komt in het voorschrift van artikel 266, eerste lid, Sv dat ertoe strekt dat de officier van justitie de dagvaarding niet meer kan intrekken zodra het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen - dat, nadat het onderzoek ter terechtzitting is aanvangen, de procedure wordt voortgezet totdat een einduitspraak is gegeven door de zittingsrechter. Daarmee verhoudt zich niet dat wordt verzocht om een verklaring dat de zaak is geëindigd, noch dat op een dergelijk verzoek positief wordt beslist op het moment dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen en door de zittingsrechter nog niet onherroepelijk einduitspraak is gedaan. In die situatie dient de verzoekster in het verzoek als bedoeld in artikel 29f Sv niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat het verzoek is ingediend voordat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, doet hier niet aan af.

4..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is op 20 mei 2022 gegeven door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
mrs. A. van Luijck en P. Chr. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier.