In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan op een verzoek van de verzoekster, die in voorlopige hechtenis verkeert. De verzoekster, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] en had een verzoek ingediend om de strafzaak tegen haar te beëindigen op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering. Dit verzoek volgde op een internationaal arrestatiebevel dat op 14 maart 2016 tegen haar was uitgevaardigd in verband met een terroristisch misdrijf. De verzoekster was in februari 2022 gerepatrieerd naar Nederland en werd op 4 februari 2022 aangehouden.
De rechtbank heeft eerder in de procedure besloten dat de verzoekster recht heeft op aanwezigheid bij haar berechting in Nederland. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat het onderzoek ter terechtzitting inmiddels was aangevangen. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en geoordeeld dat, nu het onderzoek ter terechtzitting was begonnen, de procedure voortgezet moest worden totdat er een einduitspraak was gedaan. De rechtbank heeft daarom de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
De beslissing van de rechtbank is in overeenstemming met de systematiek van het Wetboek van Strafvordering, waarin is vastgelegd dat de dagvaarding niet kan worden ingetrokken zodra het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek om beëindiging van de strafzaak niet meer ontvankelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting al was gestart. De rechtbank heeft de verzoekster dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.