ECLI:NL:RBROT:2022:3986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
22 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/3954
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, werkzaam als schoonmaakster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, die per 20 augustus 2020 werd omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Dit besluit werd genomen na een bezwaar van de ex-werkgever van eiseres, die leidde tot een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar uitkering per 31 juli 2021 behandeld, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres centraal stond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts de medische situatie van eiseres correct heeft beoordeeld en dat de functionele mogelijkheden van eiseres juist zijn vastgesteld. Eiseres voerde aan dat zij nog niet in staat was om te werken, maar de rechtbank oordeelde dat er geen medische stukken waren die haar standpunt onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de WGA-uitkering per 31 juli 2021 terecht was, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op dat moment lager was dan 35%. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekende loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) per 20 augustus 2020 beëindigd en haar per die datum een loonaanvullingsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkgever van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de loonaanvullingsuitkering van eiseres per 31 juli 2021 ingetrokken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam geweest als schoonmaakster voor (gemiddeld) 12,13 uur per week. Op 22 augustus 2016 is zij met lichamelijke klachten uitgevallen voor dat werk. Na de voor eiseres geldende wachttijd is haar met ingang van 20 augustus 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, toegekend tot en met 19 augustus 2020.
2. Bij het primaire besluit is de uitkering van eiseres met ingang van 20 augustus 2020 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat de ex-werkgever van eiseres bezwaar tegen het primaire besluit had gemaakt, heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek laten verrichten. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts eiseres op 29 april 2021 via de telefoon gesproken en op 12 mei 2021 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, geldig vanaf 20 augustus 2020. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in het rapport van 19 mei 2021, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres zoals vastgelegd in de FML, een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 12,86% lager dan het zogeheten maatmaninkomen van eiseres.
3. Op grond daarvan heeft verweerder bij het bestreden besluit het primaire besluit herroepen en - rekening houdend met het bepaalde in artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA - de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiseres per 31 juli 2021 ingetrokken
4. Eiseres voert in beroep aan dat zij nog niet in staat is om te werken. Zij wijst erop dat zij nog een afspraak heeft met de plastisch chirurg.
5.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA eindigt het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
In het tweede lid is bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is eindigt, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering, indien de duur van de loongerelateerde uitkering van deze uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Op grond van artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA, voor zover van belang, vindt intrekking van het recht op een uitkering op grond van deze wet of verlaging van de hoogte ervan, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar, niet eerder plaats dan zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt.
5.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit terecht per 31 juli 2021 de WGA-uitkering van eiseres heeft ingetrokken. Daarbij is van belang of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 20 augustus 2020 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. In dit kader dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen van eiseres correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
7.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek en anamnese. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van de opmerking van eiseres ter zitting dat zij eerst had moeten worden onderzocht in plaats van dat haar uitkering in één keer per brief werd beëindigd, overweegt de rechtbank het volgende. Het behoort tot de expertise van een verzekeringsarts om de in een gegeven onderzoekssituatie juiste en noodzakelijke onderzoeksinstrumenten te kiezen en de onderzoeksresultaten te beoordelen en te vertalen in beperkingen van de betrokkene. De verzekeringsarts heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid en mag volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) (onder meer de uitspraak van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4310) in beginsel op zijn eigen oordeel afgaan. De verzekeringsarts heeft telefonisch gesproken met eiseres en in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn de door eiseres naar voren gebrachte klachten aan haar rechteronderarm/-pols meegenomen. De verzekeringsarts heeft geen aanleiding hoeven zien – om naast bestudering van de in het dossier aanwezige medische informatie – ook nader lichamelijk onderzoek te verrichten. Volgens het rapport van de verzekeringsarts van 10 mei 2021 heeft eiseres er overigens ook mee ingestemd dat de beoordeling telefonisch werd gedaan. Eiseres heeft dit niet betwist. Eiseres heeft in bezwaar evenmin aangevoerd dat er een lichamelijk onderzoek verricht moest worden. Ook wat in beroep door eiseres is aangevoerd geeft de rechtbank geen aanknopingspunten om van het standpunt van de verzekeringsarts dat voor de beoordeling geen lichamelijk onderzoek nodig was af te wijken.
7.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. De rechtbank is van oordeel dat uit de beschikbare medische gegevens niet kan worden afgeleid dat verweerders verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres per 20 augustus 2020. Verweerder heeft erkend dat eiseres klachten heeft in verband waarmee zij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiseres van mening over in welke mate eiseres beperkingen ondervindt. Eiseres heeft in beroep geen medische stukken naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat zij vanaf 20 augustus 2020 meer beperkingen ondervond dan in de FML zijn aangegeven en/of waardoor anderszins bij de rechtbank twijfel is ontstaan over de juistheid van het medisch oordeel. Niet geconcludeerd kan worden dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres onjuist heeft vastgesteld. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiseres als zodanig, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiseres ter zitting heeft verteld over de afweging die zij nu maakt om een operatie aan haar rechterpols te laten verrichten zonder dat er een garantie is op succes, begrijpt de rechtbank maar dat kan niet afdoen aan bovenstaande beoordeling.
7.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De geschiktheid van de geduide functies is voldoende gemotiveerd in het rapport van de arbeidsdeskundige en het daarbij behorende Resultaat functiebeoordeling. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de aan eiseres voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres geschikt moeten worden geacht.
7.4.
Uit de vergelijking van het inkomen dat eiseres in voor haar geschikt te achten functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, blijkt een verlies aan verdienvermogen van 12,86%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
7.5.
Hieruit volgt dat verweerder terecht en op goede gronden de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiseres per 31 juli 2021 heeft beëindigd.
8. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.