ECLI:NL:RBROT:2022:3906

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
10/625560 HA ZA 21-825
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil tussen broer en zus over beheer van nalatenschap en geestelijke gezondheid van de moeder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, staat de geestelijke gezondheid van de moeder centraal, evenals de vraag of de gedaagde, de broer van de eiseres, gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de financiën van de moeder. De eiseres, de zus, stelt dat de moeder door haar geestelijke toestand niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat de gedaagde misbruik heeft gemaakt van deze situatie. De rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de moeder wilsonbekwaam was of dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de gedaagde niet gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen, omdat hij slechts behulpzaam is geweest bij het regelen van de financiële zaken van de moeder. De vorderingen van de eiseres worden afgewezen, en de kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 11 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer/rolnummer: C/10/625560/ HA ZA 21-825
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat: mr. P.M. Boiten, Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen:
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat: mr. F.C. Frederiks, Zwijndrecht.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 september 2021;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte d.d. 22 februari 2022 van de zijde van [naam gedaagde];
  • het B16-formulier d.d. 23 februari 2022 van de zijde van [naam eiseres];
  • de aantekening dat de mondelinge behandeling is gehouden op 4 maart 2022;
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2
De uitspraak van het vonnis is bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1
Op 21 juni 2008 is overleden [naam vader], geboren te [geboorteplaats vader] op [geboortedatum vader] (hierna: vader). Vader was ten tijde van zijn overlijden in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [naam moeder], geboren te [geboorteplaats moeder] op [geboortedatum moeder], overleden te [plaatsnaam] op 13 juni 2017 (hierna: moeder).
2.2
Uit het huwelijk tussen vader en moeder zijn drie kinderen geboren: [naam 1] ([naam 1]), [naam gedaagde] en [naam eiseres].
Tijdens het huwelijk heeft vader twee kinderen van moeder uit eerdere relaties, [naam 2] ([naam 2]) en [naam 3] ([naam 3]), erkend.
2.3
Vader en moeder hebben bij uiterste wilsbeschikkingen van 29 januari 2003 over hun nalatenschap beschikt en hun echtgenote/echtgenoot en de kinderen [naam 1], [naam gedaagde] en [naam eiseres] ieder voor een gelijk deel tot erfgenamen benoemd. [naam 3] en [naam 2] (en hun afstammelingen) zijn uitgesloten als erfgenamen.
2.4
Uit de aangifte en aanslagen erfbelasting van vader blijkt dat het fiscale saldo van zijn nalatenschap € 132.620,- bedraagt. Moeder heeft in de periode juni 2009 tot en met december 2015 diverse betalingen verricht die in mindering strekken op de vaderlijke erfdelen.
2.5
Op 20 oktober 2014 is [naam 1] overleden met achterlating van zijn zoon [naam 4] ([naam 4]).
2.6
Moeder verbleef de laatste periode van haar leven in zorgcentrum ‘[naam zorgcentrum]’ in [plaatsnaam].
2.7
Uit de verklaring van erfrecht d.d. 5 oktober 2017 blijkt dat alle erfgenamen de nalatenschap van moeder beneficiair hebben aanvaard.
2.8
[naam gedaagde] heeft bij brief van 16 november 2017 namens de erfgenamen van moeder een boedelbeschrijving van haar nalatenschap bij de griffie van de rechtbank gedeponeerd. Van dit depot heeft [naam gedaagde] bij brief van 24 februari 2018 (met als bijlage een financieel overzicht) de erfgenamen en legitimarissen op de hoogte gesteld. Per datum depot bedraagt het saldo van de nalatenschap € 8.046,-.
2.9
[naam 3] heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie inzake de nalatenschap van vader. Op 17 december 2020 heeft hij met de gezamenlijke erfgenamen van moeder een schikking getroffen waarbij is overeengekomen dat zijn legitieme portie € 3.350,- bedraagt.
2.1
Bij brief van 9 februari 2021 heeft mr. Boiten aan [naam gedaagde] onder meer het volgende bericht:
(…) Het is cliënte gebleken dat u bij leven het beheer heeft gevoerd over de financiën van erflaatster. U was gemachtigd om over de bankrekeningen van erflaatster te beschikken en in het bezit van een pinpas van de bankrekening van erflaatster. U heeft daarnaast aangiftes namens erflaatster ingediend en betalingen verricht. Gebleken is ook dat u de financiële administratie van erflaatster heeft beheerd. De bankafschriften werden naar uw huisadres opgestuurd. Cliënte heeft als deelgenoot in de nalatenschappen van haar ouders recht op inzage en afschrift van deze financiële administratie. Daaruit is gebleken dat u een divers aantal rechtshandelingen ten behoeve van uzelf heeft verricht. Zo is gebleken dat er veelvuldig contant geld is opgenomen van de bankrekeningen van erflaatster. Deze pinopnames omslaan totaal een bedrag van € 49.090,- Erflaatster was fysiek en geestelijk niet in staat geldbedragen te pinnen. Daarnaast heeft erflaatster deze contante gelden niet nodig gehad en cliënte stelt dan ook dat deze gelden nimmer aan erflaatster ter beschikking zijn gesteld. (…)
Verder is cliënte gebleken dat er in de periode van 2009 tot en met 2016 een bedrag van € 10.112,658 op uw rekening is overgemaakt, terwijl u in diezelfde periode slechts € 5.130,- aan erflaatster heeft terugbetaald. (…)
2.11
Bij e-mailbericht van 11 maart 2021 heeft mr. Frederiks namens [naam gedaagde] gereageerd:
(…) Cliënt stelt zich op het standpunt dat moeder geestelijk volledig in staat was haar bankzaken zelf te regelen en dat er geen reden is hem rekening en verantwoording te vragen voor de betalingen genoemd in de bijlage bij uw brief.
Niet cliënt maar uw cliënte was op de door de weekse dagen veelal bij moeder en deed met/voor haar boodschappen waarbij zij kon beschikken over de bankpasjes van moeder met volgnummers 007 en 008, die in de woning van moeder lagen en die cliënt nooit in zijn bezit heeft gehad. Uit de bankafschriften die cliënt bezit blijkt dat op doordeweekse dagen – wanneer cliënt op zijn werk was – veel pinbetalingen en kasopnames zijn gedaan met deze pasjes. Daar was cliënt niet bij.
Pas in 2016 kreeg cliënt als gemachtigde op de bankrekening van moeder een bankpasje met volnummer 009, waarmee hij samen met moeder in de weekends wel eens kleine bedragen voor boodschappen pinde.
Er is bij het bezien van de totale uitgaves van moeder op jaarbasis bovendien totaal niet gebleken van buitensporige uitgaves in de context van de behoefte en het uitgavenpatroon van moeder.(…)
2.12
Hierop heeft mr. Boiten bij e-mailbericht van dezelfde datum aan mr. Frederiks het volgende bericht:
(…) Cliënte heeft geen betalingen verricht zonder dat erflaatster daarbij was. Dat geldt niet voor uw cliënt. Bovendien deed uw client al betaling toen erflater nog in leven was (…)
2.13
Bij e-mailbericht van 15 maart 2021 heeft mr. Frederiks aan mr. Boiten onder meer het volgende bericht:
(…) Cliënt ziet werkelijk niet in waarom hij nu een discussie met uw cliënte zou moeten aangaan over het beheer van de financiën van de ouders van partijen tijdens hun leven, dat in handen van de ouders zelf was.
Uw cliënte heeft aangegeven niet akkoord te gaan met de door cliënt gestelde contante betalingen ad in totaal € 3.200,- aan moeder terzake zijn schuld aan haar. Als zij haar standpunt terzake hiervan handhaaft is cliënt van zijn kant ook niet bereid akkoord te gaan met het weglaten van de door uw cliënte enig aan de boedel terug te betalen bedrag van € 5.000,- terzake van het door haar in 2008 van haar ouders geleende bedrag.(…)

3..Het geschil

3.1
[naam eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [naam gedaagde] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan [naam eiseres] te verstrekken de rekening en verantwoording van het door [naam gedaagde] gevoerde beheer over het vermogen van vader en/of moeder over de periode 1 januari 2009 tot en met 1 januari 2019 met de daaraan ten grondslag liggende verificatoire bescheiden waaronder de bankafschriften, facturen, bonnen, overeenkomsten alsmede de verificatoire bescheiden met betrekking tot de aandelen en/of obligaties van vader en/of moeder;
- een en ander op straffe van een dwangsom aan [naam eiseres] van € 500,- per dag of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 100.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [naam gedaagde] daarmee in gebreke is;
- met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[naam eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat op basis van het ongeschreven recht een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording door [naam gedaagde] moet worden aangenomen. [naam eiseres] baseert haar vordering subsidiair op artikel 3:44 lid 4 BW.
Zij stelt dat [naam gedaagde] zonder medeweten en instemming van moeder het beheer heeft gevoerd over haar vermogen. Moeder was volgens [naam eiseres] wegens haar gesteldheid niet in staat haar wil te bepalen. Sinds het overlijden van vader, is moeder zowel lichamelijk als geestelijk hard achteruit gegaan. Zij was vanwege haar ernstige dementie afhankelijk van anderen en vanaf medio 2009 niet in staat om zelfstandig financiële handelingen te verrichten.
Dat [naam gedaagde] in de jaren voorafgaand aan haar overlijden het beheer heeft gevoerd over de financiën van moeder, blijkt volgens [naam eiseres] uit het volgende:
- [naam gedaagde] had de beschikking over de pinpas van moeder;
- de bankafschriften werden naar het adres van [naam gedaagde] gezonden;
- [naam gedaagde] verzorgde de aangiftes inkomstenbelasting (en de aangifte erfbelasting);
- [naam gedaagde] maakte van de bankrekening van moeder bedragen over naar zijn eigen bankrekening.
Ook blijkt volgens [naam eiseres] uit diverse transacties dat [naam gedaagde] die transacties heeft verricht, omdat moeder deze niet verricht kan hebben. Tenslotte stelt [naam eiseres] dat [naam gedaagde] ook na het overlijden van moeder betalingen vanaf de bankrekening van moeder verrichtte.
Aan de hand van de financiële gegevens zou moeder in de jaren 2012 tot en met 2016 een bedrag van € 230.295,- hebben uitgegeven, een bedrag dat gelet op de leeftijd van moeder, haar verblijf in ‘[naam zorgcentrum]’, haar dementie en haar lichamelijke gesteldheid in het geheel niet past bij de omstandigheden van moeder, aldus [naam eiseres]. Daarnaast stelt [naam eiseres] dat moeder een vordering had op [naam gedaagde]. Volgens [naam eiseres] heeft [naam gedaagde] zich geld van moeder toegeëigend, althans van haar geleend. Deze lening bedroeg in ieder geval € 5.700,-.
3.3
[naam gedaagde] voert verweer en heeft aangevoerd niet gehouden te zijn rekening en verantwoording af te leggen aan [naam eiseres]. Hij betwist dat er sprake was van beheer door hem van het vermogen van moeder. Ook is geen sprake van opnames van gelden en betalingen die niet aan moeder ten goede zijn gekomen. Hij heeft altijd in goed overleg en medeweten van moeder en de andere erfgenamen betalingen gedaan. Pas vanaf 2016 heeft [naam gedaagde] de beschikking gekregen over een gemachtigdenpas, en pas vanaf medio 2016 werden de bankafschriften naar zijn adres gestuurd. Tot die tijd werden de bankafschriften naar het huisadres van moeder gestuurd, door [naam eiseres] geopend en ter verwerking aan [naam gedaagde] overhandigd. [naam gedaagde] voert aan dat nooit door een arts een medische diagnose van dementie is gesteld. Moeder was volgens [naam gedaagde] over het algemeen helder van geest. Zij heeft geen aanleiding gezien rekening en verantwoording te vragen, zodat [naam eiseres] daartoe ook niet gerechtigd is.
3.4
Op de overige stellingen en de verweren van partijen gaat de rechtbank hierna, waar nodig, verder in.

4..De beoordeling

Geestelijke gezondheid moeder

4.1
De rechtbank zal eerst aandacht besteden aan de geestelijke gezondheid van moeder voor - en ten tijde - van haar overlijden, omdat het bestaan van een eventuele verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording daardoor wordt beïnvloed.
[naam eiseres] stelt zich op het standpunt dat moeder als gevolg van haar geestelijke toestand (moeder leed volgens [naam eiseres] aan dementie) niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. [naam gedaagde] is het hiermee oneens, volgens hem is nooit de diagnose van dementie gesteld. Moeder was over het algemeen helder van geest en daardoor in staat om haar financiële situatie te beoordelen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat moeder tijdens haar leven wilsonbekwaam was, onder bewind stond of op een andere manier beperkt was haar financiële belangen waar te nemen. [naam eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat moeder vanaf 2009 psychisch in een dusdanige toestand verkeerde dat zij niet in staat moet worden geacht de handelingen van [naam gedaagde] te overzien en haar eigen financiële belangen te behartigen. Aan de hand van het door [naam eiseres] overgelegde overzicht ‘Anamnese en onderzoek’ van de huisartsenpraktijk ‘Het Oranjepark’ kan niet worden vastgesteld dat de geestelijke vermogens van moeder zodanig achteruit gegaan waren dat zij niet meer compos mentis was.
De enkele omstandigheid dat moeder de laatste periode van haar leven in zorgcentrum ‘[naam zorgcentrum]’ woonde is onvoldoende om aan te nemen dat zij niet meer in staat was haar financiële belangen te overzien. [naam gedaagde] heeft in dat verband onweersproken aangevoerd dat moeder nog jarenlang na het overlijden van vader goed functioneerde, dat ook wel kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat zij pas in 2016 is opgenomen op een verpleegafdeling van ‘[naam zorgcentrum]’. Volgens [naam gedaagde] was moeder over het algemeen helder. Omdat ook een medische diagnose van dementie ontbreekt, gaat de rechtbank ervan uit dat moeder haar wil kon bepalen.
Rekening en verantwoording vóór overlijden moeder
4.3
De vraag die beantwoord moet worden is of [naam gedaagde] gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over het al dan niet door hem gevoerde beheer over het vermogen van moeder.
[naam eiseres] stelt dat [naam gedaagde] het feitelijke beheer heeft gevoerd over het vermogen van moeder, maar dit wordt door [naam gedaagde] betwist. Hij is moeder alleen behulpzaam geweest bij het regelen van haar financiële en fiscale zaken. Vanaf 2016 beschikte [naam gedaagde] over een gemachtigdenpas, terwijl [naam eiseres] al eerder over een gemachtigdenpas beschikte. Omdat moeder [naam gedaagde] nooit heeft gevraagd om rekening en verantwoording af te leggen, is [naam eiseres] daar volgens [naam gedaagde] ook niet toe gerechtigd. Hij betwist ook dat hij uit hoofde van de algemene volmacht die moeder bij notariële akte d.d. 22 oktober 2009 aan [naam 1], [naam eiseres] en hem heeft gegeven, een rechtens afdwingbare verplichting heeft om aan [naam eiseres] rekening en verantwoording af te leggen van zijn tijdens het leven van moeder gedane bemoeienissen.
4.4
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [naam eiseres] haar stelling dat [naam gedaagde] het financieel beheer heeft gevoerd over de bankrekeningen van moeder, gelet op het verweer van [naam gedaagde], onvoldoende heeft onderbouwd. Van het voeren van beheer door [naam gedaagde] van de financiën van moeder is dan ook geen sprake. Door [naam gedaagde] (en ook door [naam eiseres]) op verzoek van moeder gepinde bedragen of gedane overboekingen vallen dan ook in het beheer van moeder. Hierover is [naam gedaagde] op basis van ongeschreven recht geen rekening en verantwoording verschuldigd aan [naam eiseres] en de andere erfgenamen.
De rechtbank merkt daarbij ten overvloede nog op dat zelfs áls [naam gedaagde] het financieel beheer zou hebben gevoerd over de bankrekeningen van moeder, hij niet gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen. Volgens vaste rechtspraak bestaat er alleen een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd. Daarnaast dient te worden gekeken naar de omstandigheden van het geval. Daarbij speelt een rol de reden van het beheer, de verhouding tussen de beheerder en de rechthebbende, wat er tussen hen gebruikelijk was en de mate waarin degene die het beheer voerde zelfstandig kon en mocht handelen. Daarbij is bovendien van belang de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen [1] .
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank was [naam gedaagde], als hij het financieel beheer had gevoerd over de bankrekeningen van moeder, gehouden rekening en verantwoording af te leggen aan moeder. [naam eiseres] kan echter geen rekening en verantwoording vorderen van [naam gedaagde]. Dat [naam eiseres] als erfgenaam van moeder rechtsopvolger onder algemene titel is, maakt dit niet anders. De familierechtelijke relatie tussen moeder en [naam gedaagde] bracht kennelijk mee dat in vertrouwen werd gehandeld. Aangenomen wordt daarom dat moeder zelf het beheer over haar vermogen voerde, waarbij [naam gedaagde] haar behulpzaam was. Onder deze omstandigheid bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voor [naam gedaagde] geen verplichting tot het doen van rekening en verantwoording. Evenmin heeft [naam eiseres] voldoende onderbouwd dat [naam gedaagde] op onrechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat hij als gevolmachtigde beschikte over een bankpas van de bankrekeningen en zich op deze wijze gelden heeft toegeëigend. Gesteld noch gebleken is dat moeder op enig moment om rekening en verantwoording heeft gevraagd met betrekking tot de bemoeienis van [naam gedaagde] met haar financiële zaken of bezwaar had tegen de wijze waarop met de volmacht/gemachtigdenpas is omgegaan [2] . De rechtbank oordeelt dan ook dat een rechtsverhouding als hiervoor bedoeld ontbreekt en [naam eiseres] geen rekening en verantwoording van [naam gedaagde] kan verlangen.
4.6
[naam eiseres] heeft haar vordering subsidiair gebaseerd op artikel 3:44 lid 4 BW (misbruik van omstandigheden). [naam gedaagde] verkeerde volgens [naam eiseres] in een veel sterkere positie dan moeder. Bovendien was moeder op leeftijd en gingen haar geestelijke vermogens achteruit, aldus [naam eiseres]. [naam gedaagde] heeft misbruik gemaakt van deze situatie. [naam gedaagde] heeft dit betwist. Moeder ontving zorg van hem, maar er is nooit sprake geweest van misbruik van omstandigheden.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet komen vast te staan dat moeder wilsonbekwaam was of onvoldoende in staat was haar financiële belangen te overzien. Waarin het misbruik van omstandigheden anders zou (kunnen) zijn gelegen, stelt [naam eiseres] niet. [naam eiseres] heeft onvoldoende feiten gesteld om aan te nemen dat sprake is van misbruik van omstandigheden. De rechtbank passeert dan ook het bewijsaanbod van [naam eiseres].
Rekening en verantwoording ná overlijden moeder
4.7
Voor zover [naam eiseres] rekening en verantwoording van [naam gedaagde] vordert als deelgenoot in de nalatenschap van moeder voor de periode ná overlijden van moeder heeft [naam gedaagde] hiertegenover gesteld dat hij namens de erfgenamen van moeder een boedelbeschrijving van haar nalatenschap bij de griffie van de rechtbank heeft gedeponeerd. Van dit depot heeft [naam gedaagde] bij brief van 24 februari 2018 (met als bijlage een financieel overzicht) de erfgenamen en legitimarissen op de hoogte gesteld. [naam eiseres] heeft volgens [naam gedaagde] niet tegen de boedelbeschrijving geprotesteerd. [naam eiseres] stelt op haar beurt dat uit het aanhangig maken van deze procedure juist blijkt dat zij niet heeft ingestemd met de inhoud van de boedelbeschrijving. De vraag is of een na ruim drieënhalf jaar ingestelde vordering kan worden opgevat als een (tijdig) protest.
Daarnaast heeft [naam gedaagde], in het kader van deze procedure, de uitgaven toegelicht. Verdere verantwoording is naar het oordeel van de rechtbank niet nodig. De vordering van [naam eiseres] om [naam gedaagde] te veroordelen om rekening en verantwoording na het overlijden van moeder af te leggen zal ook worden afgewezen.
Vorderingen nalatenschap moeder op [naam gedaagde] en [naam eiseres]
4.8
Beide partijen zijn in deze procedure uitvoerig ingegaan op vermeende vorderingen van de nalatenschap op ieder van hen. Hoewel de rechtbank in deze procedure aan een beoordeling hiervan niet toekomt, wil de rechtbank partijen in het kader van de verdeling en een mogelijke minnelijke regeling meegeven dat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank [naam eiseres] de stelling dat niet zij maar [naam gedaagde] € 5.000,- van vader en moeder heeft geleend onvoldoende heeft onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de overeenkomst van lening weliswaar door [naam gedaagde] is opgesteld, maar bleef er het dispuut of de overeenkomst al dan niet door [naam eiseres] is ondertekend. [naam eiseres] heeft ter betwisting van de echtheid van haar handtekening onder meer verwezen naar een handgeschreven briefje ondertekend door [naam 5]. Opvallend is dat [naam eiseres] deze verklaring met alleen [naam 5] heeft ondertekend, terwijl zij elders aanvoert dat zij altijd met [naam eiseres] ondertekent.
Wat de vermeende vordering op [naam gedaagde] betreft heeft de rechtbank kennisgenomen van de erkenning van [naam gedaagde] dat hij nog een bedrag van € 150,- aan de nalatenschap verschuldigd is.
De rechtbank wil tot slot opmerken dat een erfrechtelijk geschil per definitie een pijnlijk geschil is. Waar partijen, zo de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling heeft begrepen, vroeger een goede relatie hadden en er over een weer waardering was voor de zorgen die zij aan moeder verleenden, zijn partijen elkaar op enig moment kwijtgeraakt. Met dit vonnis is nog geen definitieve streep onder deze kwestie gezet, het is aan [naam eiseres] en [naam gedaagde] samen om die streep alsnog te zetten.
Kosten van de procedure
4.9
[naam eiseres] en [naam gedaagde] zijn zus en broer van elkaar. Het uitgangspunt is dat kosten van procedures tussen bloedverwanten in beginsel voor eigen rekening blijven. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst de vorderingen af;
5.2
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter, en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 11 mei 2022.
3092

Voetnoten

1.HR 9 mei 2014 ECLI:NL:HR:2014:1089
2.HR 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167