ECLI:NL:RBROT:2022:3654

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
9630228 / Z VERZ 22-308
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet en de totstandkoming van een beëindigingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en [bedrijf B] over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet en de totstandkoming van een beëindigingsovereenkomst. [persoon A] was sinds 1 november 2016 in dienst bij [bedrijf B] en werd op 30 november 2021 op staande voet ontslagen na meldingen van grensoverschrijdend gedrag. [persoon A] heeft verzocht om nakoming van een overeenkomst die volgens hem op 17 december 2021 tot stand was gekomen, waarin afspraken waren gemaakt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [bedrijf B] betwistte de totstandkoming van deze overeenkomst en voerde aan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de essentialia van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ondanks het verweer van [bedrijf B] dat er geen schriftelijke vastlegging was. De rechter oordeelde dat de e-mailwisseling tussen de gemachtigden van beide partijen voldoende bewijs bood voor de totstandkoming van de overeenkomst. Het beroep van [bedrijf B] op het schriftelijkheidsvereiste werd verworpen, omdat dit niet aan [persoon A] kon worden tegengeworpen. De kantonrechter heeft vervolgens het verzoek van [persoon A] toegewezen en [bedrijf B] veroordeeld tot nakoming van de beëindigingsovereenkomst, evenals tot betaling van de proceskosten. Het tegenverzoek van [bedrijf B] werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9630228 / VZ VERZ 22-308
uitspraak: 5 april 2022
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
verzoeker,
verweerder in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
tegen
[bedrijf B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
verweerster,
verzoekster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E. de Joode te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [bedrijf B] ’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bevat de volgende (proces)stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 januari 2022;
  • het verweerschrift tevens (voorwaardelijk) tegenverzoek met bijlagen;
  • het verweerschrift tegen het (voorwaardelijk) tegenverzoek;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022 en waarbij beide partijen, bijgestaan door hun hiervoor genoemde gemachtigden, zijn verschenen.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] , nu 28 jaar oud, is op 1 november 2016 in dienst getreden van [bedrijf B] .
2.2.
Op 15 november 2021 is [persoon A] op non actief gesteld. [bedrijf B] heeft naar aanleiding van twee meldingen van twee werknemers over grensoverschrijdend seksueel gedrag een onderzoek ingesteld. Op 30 november 2021 heeft [bedrijf B] [persoon A] op staande voet ontslagen.
2.3.
[persoon A] heeft een gemachtigde ingeschakeld om namens hem verweer te voeren tegen het ontslag. In december 2021 hebben de gemachtigden van partijen e-mailcontact gehad. De gemachtigde van [persoon A] heeft een voorstel gedaan voor een regeling tussen partijen. In reactie op dat voorstel schrijft de gemachtigde van [bedrijf B] in een e-mail van 15 december 2021 om 13:03 uur aan de gemachtigde van [persoon A] , voor zover nu relevant:
“(…)
Uw e-mail van 15 december jl. in bovengenoemde zaak heb ik met cliënte besproken. U somt hierin de bezwaren op tegen het ontslag op staande voet en concludeert dat dit ontslag geen stand zal houden. Cliënte deelt die mening niet en ziet een eventueel oordeel van de rechter met vertrouwen tegemoet. Mocht het ontslag op staande voet onverhoopt toch geen stand houden, dan zal dat hoogstwaarschijnlijk niet gelden voor de (voorwaardelijke) ontbinding die cliënte ter gelegenheid van haar verweer zal instellen.
Het pad hiernaartoe is echter voor beide partijen belastend en kostbaar, te meer als de rechter (en die kans is groot) getuigen wil horen voor de uiteindelijke toedracht. Om dergelijke procedures te voorkomen, is cliënte bereid akkoord te gaan met uw voorstel.
Concreet houdt dit in:
1. Einde arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2022 en vrijstelling van werk tot die datum onder doorbetaling van het gebruikelijke loon;
2. Deugdelijke eindafrekening inclusief opgebouwde verlofdagen per de Einddatum;
3. Beëindigingsvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. De berekening van cliënte komt uit op een bedrag van EUR 3.420,- bruto
4. De juridische kosten worden vergoed ter hoogte van EUR 3.500,- excl. BTW. Uw factuur wordt op naam gesteld van uw cliënt, maar kan rechtstreeks door cliënte worden betaald.
5. Op verzoek een positief geformuleerd getuigschrift;
6. Partijen leggen deze afspraken vast in een gebruikelijke vaststellingsovereenkomst;
7. Onder de opschortende voorwaarde dat uw cliënt geen gebruik heeft gemaakt van de bedenktermijn, trekt cliënte het ontslag op staande voet als dan in;
Het is goed dat partijen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Graag ontvang ik per omgaande bevestiging van bovenstaande weergave van de afspraken. Dan stel ik een vso op.
(…)”
2.4.
De gemachtigde van [persoon A] heeft daarop bij e-mail van 17 december 2021 om 14:21 uur als volgt gereageerd:
“(…)
Namens client kan ik mededelen dat u een vaststellingsovereenkomst kunt opstellen.
Ik zie uw concept met belangstelling tegemoet.
(…)”
2.5.
Op 20 december 2021 heeft de gemachtigde van [bedrijf B] in een e-mail voor zover nu relevant het volgende geschreven aan de gemachtigde van [persoon A] ,:
“(…)
In tegenstelling tot mijn bericht van afgelopen vrijdag jl. te 13.03 uur is er geen overeenstemming bereikt in deze kwestie. Het akkoord, zoals ik u dat vrijdag mailde, is als gevolg van een miscommunicatie niet bevestigd door de daartoe bevoegde personen binnen de organisatie van cliënte. Cliënte gaat dan ook niet akkoord met het voorstel van de zijde van uw client en blijft erbij dat er sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Indien uw client van mening is dat dat niet zo is, zal een rechter daarover moeten oordelen.
Indien en voor zover uw client zich erop zou beroepen dat er al een minnelijke regeling (overeenkomst) tot stand zou zijn gekomen, ontbind ik deze namens cliënte voor alsdan hierbij. Van een overeenkomst is mijns inziens echter geen sprake.
(…)”

3..Het verzoek

3.1.
[persoon A] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. nakoming van de overeenkomst inhoudende:
1. einde arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2022 en vrijstelling van werk tot die datum onder doorbetaling van het gebruikelijke loon;
2. deugdelijke eindafrekening inclusief opgebouwde verlofdagen per de einddatum;
3. beëindigingsvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding; de berekening van cliënte komt uit op een bedrag van € 3.420,00 bruto;
4. de juridische kosten worden vergoed ter hoogte van € 3.500,00 exclusief btw. Uw factuur wordt op naam gesteld van uw cliënt, maar kan rechtstreeks door cliënte worden betaald;
5. op verzoek een positief geformuleerd getuigschrift;
6. partijen leggen deze afspraken vast in een gebruikelijke vaststellingsovereenkomst;
7. onder de opschortende voorwaarde dat [persoon A] geen gebruik heeft gemaakt van de bedenktermijn, trekt [bedrijf B] het ontslag op staande voet als dan in;
subsidiair
II. vernietiging van het ontslag op staande voet;
III. [bedrijf B] te verplichten [persoon A] binnen 24 uur na betekening van het vonnis (de kantonrechter leest: beschikking) toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden nadat hij arbeidsgeschikt is geraakt, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag of dagdeel dat [bedrijf B] in gebreke blijkt;
IV. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van het salaris van [persoon A] , vanaf 30 november 2021 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
meer subsidiair
V. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan [persoon A] zoals vermeld onder randnummer 72 van het verzoekschrift (€ 28.316,00 bruto) of een ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding zoals vermeld onder randnummer 73 van het verzoekschrift (€ 3.998,28 bruto), of een ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
VII. Aan [persoon A] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen zoals vermeld onder randnummer 74 van het verzoekschrift (€ 4.104,00 bruto), of een ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
primair en (meer) subsidiair
VIII. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. [bedrijf B] te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure.
3.2.
[persoon A] baseert zijn verzoeken samengevat op het volgende.
3.2.1.
Partijen hebben op 17 december 2021 een overeenkomst gesloten. De inhoud van die overeenkomst is omschreven in de e-mail van 17 december 2021 van de gemachtigde van [bedrijf B] (zoals geciteerd in r.o. 2.3). De gemachtigde van [persoon A] heeft immers op 15 december 2021 per e-mail een voorstel gedaan aan [bedrijf B] via diens gemachtigde en de gemachtigde van [bedrijf B] heeft dat voorstel op 17 december 2021 per e-mail geaccepteerd. De gemachtigde van [bedrijf B] heeft dan wel op 20 december 2021 per e-mail aan de gemachtigde van [persoon A] medegedeeld dat er vanwege een miscommunicatie akkoord is gegeven door een persoon die binnen [bedrijf B] niet daartoe bevoegd is, maar dat doet de al tot stand gekomen overeenkomst niet teniet. [persoon A] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de gemachtigde van [bedrijf B] bevoegd was om het aanbod van [persoon A] te aanvaarden. [bedrijf B] moet op grond van artikel 3:296 BW de overeenkomst nakomen.
3.2.2.
Het ontslag op staande voet is niet gebaseerd op een dringende reden. Er zijn redenen om te twijfelen aan de gestelde gang van zaken uit het onderzoek waarop het ontslag is gebaseerd. De verslaglegging van de gang van zaken tijdens het onderzoek door [bedrijf B] is zeer gebrekkig en aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de twee melders kan worden getwijfeld, gelet op de inhoud van die verklaring en op de inhoud van de verklaringen van andere werknemers. [persoon A] ontkent en betwist de verweten gedragingen. Daarnaast is het ontslag niet onverwijld gegeven. [bedrijf B] heeft zeer ruim (15 dagen) de tijd genomen voor het horen van vier werknemers en het opstellen van hun korte verklaringen. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig en moet daarom worden vernietigd.
3.2.3.
[bedrijf B] heeft [persoon A] ten onrechte op staande voet ontslagen en daardoor ernstig verwijtbaar gehandeld. Ter compensatie daarvan maakt [persoon A] subsidiair aanspraak op een billijke vergoeding, terwijl hij tevens verzoekt om toekenning van de wettelijke transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.

4..Het verweer

4.1.
[bedrijf B] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de verzoeken en tot veroordeling van [persoon A] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
[bedrijf B] brengt samengevat het volgende naar voren.
4.2.1.
Uit de e-mailwisseling tussen de gemachtigden over een regeling tussen partijen blijkt dat het schriftelijk vastleggen van de afspraken in een vaststellingsovereenkomst een voorwaarde is voor het tot stand komen van die afspraken. Bovendien is een overeenkomst tot beëindiging van een arbeidsovereenkomst op grond van de wet (artikel 7:670b lid 1 BW) slechts rechtsgeldig als deze schriftelijk is aangegaan en is in een andere zaak geoordeeld dat pas aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan als de vaststellingsovereenkomst is ondertekend (zie rechtbank Rotterdam 10 februari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:99). Zonder schriftelijke vastlegging van de afspraken in een vaststellingsovereenkomst die is ondertekend, is dus niet voldaan aan de voorwaarden voor rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Vaststaat dat er geen vaststellingsovereenkomst is opgesteld, laat staan geaccordeerd en/of ondertekend. Daarnaast was nog geen overeenstemming bereikt over andere cruciale punten gerelateerd aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De eenzijdige terugtred van [bedrijf B] stond haar dus volledig vrij. Tussen partijen is geen overeenkomst tot stand gekomen.
4.2.2.
[bedrijf B] heeft een onderzoek gestart, direct nadat zij de twee meldingen van de twee werknemers over grensoverschrijdend seksueel gedrag heeft ontvangen. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de twee melders. Zij hebben onafhankelijk van elkaar hun eigen verklaring afgelegd over hun eigen ervaringen en waarnemingen. Uit het onderzoek is gebleken dat de twee werknemers onafhankelijk van elkaar en op andere tijdstippen een onzedelijke handeling van [persoon A] hebben waargenomen. Die gedraging is een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Het onderzoek is deugdelijk en voortvarend uitgevoerd. [bedrijf B] heeft sommige werknemers meerdere keren moeten horen om bepaalde onduidelijkheden te verifiëren. Nadat [persoon A] ook tijdens het laatste gesprek bleef ontkennen, wist [bedrijf B] dat meer onderzoek niets meer zou opleveren. Zij heeft het onderzoek afgesloten en [persoon A] op staande voet ontslagen. Het ontslag is dan ook onverwijld en dus rechtsgeldig gegeven.
4.2.3.
Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig. [persoon A] heeft daarom geen aanspraak op de verzochte vergoedingen.

5..Het (voorwaardelijk) tegenverzoek

5.1.
[bedrijf B] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst per 30 november 2021 is geëindigd door een rechtsgeldige opzegging door [bedrijf B] ;
II. [persoon A] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van € 4.369,70 aan [bedrijf B] ;
subsidiair
III. in het geval de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd door opzegging door [bedrijf B] , de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn, subsidiair te ontbinden met inachtneming van de geldende opzegtermijn;
IV. te bepalen dat [persoon A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en als gevolg daarvan geen recht heeft op de transitievergoeding ten laste van [bedrijf B] dan wel, als de kantonrechter meent dat van ernstig verwijtbaar handelen geen sprake is, aan [persoon A] ten hoogste de transitievergoeding toe te kennen zoals vermeld in randnummer 8.9 van het verweerschrift;
primair en subsidiair
V. [persoon A] te veroordelen in de proceskosten.
5.2.
[bedrijf B] baseert de (voorwaardelijke) tegenverzoeken samengevat op het volgende.
5.2.1.
[bedrijf B] heeft [persoon A] rechtsgeldig op staande voet ontslagen. De arbeidsovereenkomst is per 30 november 2021 geëindigd. [persoon A] is vanwege het ontslag schadeplichtig jegens [bedrijf B] . Als bij de opzegging rekening was gehouden met de geldende opzegtermijn, dan zou de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zijn geëindigd op 1 februari 2022. De schadevergoeding die [persoon A] aan [bedrijf B] moet betalen bestaat uit het bedrag aan salaris over de periode 1 december 2021 tot 1 februari 2021 (de kantonrechter begrijpt: 1 februari 2022).
5.2.2.
Als de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst niet op 30 november 2021 is geëindigd door rechtsgeldige opzegging door [bedrijf B] , moet de arbeidsovereenkomst worden ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen door [persoon A] dan wel wegens een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen (artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 jo. lid 3 sub e dan wel g BW). De gedragingen van [persoon A] zijn dermate verwijtbaar, dat in redelijkheid niet van [bedrijf B] gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor zover dat standpunt niet wordt gevolgd door de kantonrechter, beroept [bedrijf B] zich op het ontbreken van het noodzakelijke vertrouwen voor uitoefening van de functie. Door de gedragingen van [persoon A] is er binnen de organisatie geen draagvlak meer voor voortzetting van het dienstverband. Herplaatsing is in beide gevallen niet mogelijk, althans ligt niet in de rede. Vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van [persoon A] moet de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn worden ontbonden (artikel 7:671b lid 9 sub b BW) en heeft [persoon A] geen recht op een transitievergoeding. Als [persoon A] wel recht heeft op een transitievergoeding, bedraagt die vergoeding € 4.131,52 bruto. Daarbij is uitgegaan van beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2022.

6..Het verweer tegen het (voorwaardelijk) tegenverzoek

6.1.
[persoon A] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het (voorwaardelijk) tegenverzoek.
6.2.
Hij brengt samengevat het volgende naar voren.
6.2.1.
De arbeidsovereenkomst is niet geëindigd door een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Bovendien hebben partijen afspraken gemaakt over het einde van het dienstverband. Er is dus geen plaats voor een schadevergoeding die door [persoon A] verschuldigd zou zijn.
6.2.2.
De gedragingen die [bedrijf B] aanvoert als grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst hebben zich niet voorgedaan. Er is daarom geen sprake van verwijtbaar handelen van [persoon A] en ook niet van een verstoorde arbeidsverhouding. Niets staat eraan in de weg om [persoon A] binnen een bedrijf met 350 werknemers te herplaatsen. Er zijn geen redenen om af te wijken van de geldende opzegtermijn van twee maanden.

7..De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van [persoon A]
7.1.
Als eerst moet worden beoordeeld of partijen overeenstemming hebben bereikt over de punten 1 tot en met 7 met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zoals weergegeven in de e-mail van 17 december 2021 van de gemachtigde van [bedrijf B] (zie r.o. 2.3). Vooropgesteld wordt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW).
7.2.
In de e-mail van 17 december 2021 van de gemachtigde van [bedrijf B] is vermeld dat [bedrijf B] akkoord gaat met het voorstel van (de gemachtigde van) [persoon A] met betrekking tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De gemachtigde van [bedrijf B] somt in zijn e-mail in punten 1 tot en met 7 op wat dat voorstel volgens hem inhoudt. Het voorstel behelst afspraken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, de einddatum, vrijstelling van werkzaamheden, loondoorbetaling, het toekennen van een beëindigingsvergoeding en de hoogte daarvan, vergoeding van de juridische kosten van [persoon A] en de hoogte daarvan, een positief geformuleerd getuigschrift en intrekking van het gegeven ontslag op staande voet onder de opschortende voorwaarde dat [persoon A] geen gebruik maakt van de bedenktermijn. Vervolgens deelt de gemachtigde van [bedrijf B] mee dat [bedrijf B] akkoord is met voornoemd voorstel. De gemachtigde van [persoon A] bevestigt diezelfde dag per e-mail dat punten 1 tot en met 7 een juiste weergave zijn van de gemaakte afspraken en deelt mee dat de gemachtigde van [bedrijf B] een vaststellingsovereenkomst kan opstellen.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de overgelegde e-mailwisseling dat partijen overeenstemming hebben bereikt over punten 1 tot en met 7. Punten 1 tot en met 5 en 7 zijn aan te merken als essentialia van een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [bedrijf B] heeft weliswaar naar voren gebracht dat partijen nog niet alle cruciale punten hebben besproken en afgesproken, maar zij heeft niet toegelicht welke punten het betreft en waarom die punten dermate cruciaal zijn, dat zonder overeenstemming over die punten niet kan worden gesproken van overeenstemming over de essentialia van een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit verweer van [bedrijf B] faalt dan ook.
7.3.
Hoewel [bedrijf B] meent dat de afgesproken schriftelijke vastlegging van de afspraken in een vaststellingsovereenkomst (punt 6) een voorwaarde is voor de totstandkoming van de andere afspraken (punten 1 tot en met 5 en 7), blijkt nergens uit dat partijen een dergelijke voorwaarde hebben gesteld. In punt 6 wordt slechts vermeld dát partijen de afspraken vastleggen in een gebruikelijke vaststellingsovereenkomst. Dit verweer van [bedrijf B] slaagt dan ook niet. [bedrijf B] kan ook geen geslaagd beroep doen op het schriftelijkheidsvereiste zoals bedoeld in artikel 7:670b lid 1 BW. De strekking van dat vereiste is immers bescherming van de rechtspositie van de werknemer, die zich doorgaans in een zwakkere positie bevindt dan de werkgever. [bedrijf B] kan dan ook geen beroep doen op dit vereiste en kan het al dan niet voldoen aan dit vereiste niet aan [persoon A] tegenwerpen. Ook dit verweer van [bedrijf B] faalt. Overigens hebben partijen in punt 6 afgesproken dat zij de andere afspraken (punten 1 tot en met 5 en 7) in een vaststellingsovereenkomst zullen vastleggen.
7.4.
Voor zover de e-mail van 17 december 2021 van de gemachtigde van [bedrijf B] niet als een aanvaarding van het voorstel van de gemachtigde van [persoon A] , maar als een aanbod moet worden aangemerkt dat zij kan herroepen, wordt vooropgesteld dat herroeping van een aanbod niet meer mogelijk is nadat het aanbod eenmaal is aanvaard (artikel 6:219 lid 2 BW). Uit de e-mailwisseling kan worden afgeleid dat (ervan uitgaande dat [bedrijf B] een aanbod heeft gedaan) de gemachtigde van [persoon A] dat aanbod heeft aanvaard bij e-mail van 17 december 2021. De mededeling van de gemachtigde van [bedrijf B] bij e-mail van 20 december 2021 sorteert dan geen effect meer. Herroeping was na de aanvaarding van het aanbod op 17 december 2021 niet meer mogelijk.
7.5.
[persoon A] heeft terecht aangevoerd dat hij dan wel zijn gemachtigde namens hem er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de gemachtigde van [bedrijf B] bevoegd was om namens [bedrijf B] op te treden. Dat er binnen de organisatie van [bedrijf B] een miscommunicatie was, zoals ter zitting nader is uitgelegd door [bedrijf B] , komt voor risico van [bedrijf B] . Zij kan dat niet aan [persoon A] tegenwerpen.
7.6.
De conclusie is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over punten 1 tot en met 7 met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals weergegeven in de e-mail van 17 december 2021 van de gemachtigde van [bedrijf B] (zie r.o. 2.3). De kantonrechter zal het primaire verzoek onder I toewijzen zoals vermeld in het dictum van deze beschikking.
7.7.
Het primaire nevenverzoek onder VIII wordt afgewezen wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag. In de e-mailberichten van 15 en 17 december 2021 wordt immers niet gesproken over betaling van de wettelijke rente door [bedrijf B] over het achterstallig salaris.
7.8.
Nu het primaire verzoek wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet toe aan beoordeling van de (meer) subsidiaire verzoeken ter zake het ontslag op staande voet.
7.9.
[bedrijf B] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
in het (voorwaardelijk) tegenverzoek
7.10.
De (onvoorwaardelijke) tegenverzoeken van [bedrijf B] onder I en II zijn niet toewijsbaar, omdat hiervoor is geoordeeld dat partijen afspraken hebben gemaakt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en intrekking van het ontslag op staande voet (onder opschortende voorwaarde), welke afspraken door [bedrijf B] moeten worden nagekomen.
7.11.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om ten aanzien van de (onvoorwaardelijke) tegenverzoeken een kostenveroordeling uit te spreken.
7.12.
Aangezien de kantonrechter niet toekomt aan beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet, is de voorwaarde waaronder de voorwaardelijke tegenverzoeken zijn ingesteld niet ingetreden. Dat betekent dat niet wordt toegekomen aan beoordeling van dit deel van de tegenverzoeken.

8..De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
veroordeelt [bedrijf B] tot nakoming van de beëindigingsovereenkomst tussen partijen, zoals vastgelegd in de e-mail (van de gemachtigde van [bedrijf B] ) d.d. 17 december 2021 (zie r.o. 2.3);
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] begroot op € 244,00 aan griffierecht en € 747,00 aan gemachtigdensalaris;
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in het tegenverzoek
wijst het tegenverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en is in het openbaar uitgesproken.
34286