In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de stichting 3B Wonen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Claassen, vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin de huurovereenkomst met 3B Wonen was ontbonden en ontruiming van de woning was bevolen. De eiser stelde dat er juridische misslagen waren gemaakt in de eerdere uitspraak, met name met betrekking tot de bewijslast en de toepassing van de algemene huurvoorwaarden. De kantonrechter had geoordeeld dat de algemene huurvoorwaarden aan de eiser waren verstrekt, maar de eiser betwistte dit en voerde aan dat hij niet in staat was om de woning te verlaten vanwege zijn kwetsbare gezondheid en de psychische problemen van zijn partner.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiser tot schorsing van de executie van het ontruimingsvonnis gegrond was. De rechter stelde vast dat de kantonrechter een juridische misslag had begaan door het bewijsaanbod van de eiser te passeren, wat had geleid tot een onterecht oordeel over de toepasselijkheid van de algemene huurvoorwaarden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de eiser, die in een kwetsbare positie verkeerde, zwaarder wogen dan de belangen van 3B Wonen bij de uitvoering van het ontruimingsvonnis. De voorzieningenrechter schorste daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter, met de voorwaarde dat de eiser binnen drie weken een appeldagvaarding zou indienen.
De proceskosten werden toegewezen aan de eiser, waarbij 3B Wonen werd veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijslevering en de bescherming van kwetsbare partijen in huurgeschillen.