ECLI:NL:RBROT:2022:3617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
C/10/622805 / HA ZA 21-668
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en Beklamel-norm in civiele procedure

In deze civiele procedure, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2022, staat de aansprakelijkheid van de bestuurder van Detec Engineering B.V., [naam gedaagde], centraal. De eiser, [naam eiser], vordert een schadevergoeding van € 341.833,00, die voortvloeit uit onbetaalde facturen voor geleverde diensten. De rechtbank onderzoekt of [naam gedaagde] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld door een overeenkomst aan te gaan met [naam eiser] terwijl hij wist of behoorde te weten dat Detec niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. Dit betreft de toepassing van de Beklamel-norm, die stelt dat een bestuurder aansprakelijk kan zijn als hij een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van verplichtingen door de vennootschap. De rechtbank oordeelt dat de stelplicht en bewijslast bij [naam eiser] ligt, die moet aantonen dat [naam gedaagde] wist dat Detec niet kon betalen. De rechtbank laat [naam gedaagde] toe tot het tegenbewijs, waarbij hij moet aantonen dat [naam eiser] op de hoogte was van de financiële situatie van Detec. De zaak is complex, met verschillende bewijsstukken en getuigenverklaringen die de uitkomst kunnen beïnvloeden. De rechtbank houdt alle overige beslissingen aan en bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord in de rechtbank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622805 / HA ZA 21-668
Vonnis van 4 mei 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[naam eiser] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.J.W. Pijls te Nijmegen,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H.M. Spanjaard te Aalsmeer.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte van [naam eiser], met aanvullende producties;
  • de brief van 21 maart 2022 namens [naam gedaagde] met aanvullende producties;
  • de spreekaantekeningen van [naam eiser];
  • de mondelinge behandeling op 4 april 2022, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • beslagstukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..Vaststaande feiten

2.1.
[naam eiser] heeft een eenmanszaak die zich bezighoudt met het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software, advisering op het gebied van informatietechnologie en het beheer van computerfaciliteiten, IT consultancy, beheer en onderhoud.
2.2.
[naam gedaagde] was en is de bestuurder van Detec Engineering B.V. (hierna: Detec). Detec is een ingenieursbureau dat zich in hoofdzaak toelegt op en bezighoudt met advisering op het gebied van infrastructuur (water- en werktuigbouwkundige en civieltechnische projecten) en duurzame/groene energie. Eind 2007, begin 2008 is door [naam gedaagde] het project ACE gestart met als doel om een inventarisatie te maken van de waterloopkundige problematiek en infrastructurele situatie van Groot Jakarta in Indonesië.
2.3.
Op 22 juli 2015 heeft [naam eiser] aan “Projectbureau ACE/DETEC” een aanbieding gedaan naar aanleiding van een offerte aanvraag voor het opstarten en begeleiden van de ICT / IV-structuur van de ACE organisatie. Behalve een uitgebreide omschrijving van de te verrichten werkzaamheden en de op te leveren producten houdt deze offerte onder meer in:
“De uurtarieven zijn, omdat deze momenteel punt van onderhandeling zijn, nog niet exact bekend.
Facturering vindt plaats in twee delen: 50% bij oplevering van de bij het deelproject behorende op te leveren producten en 50% na acceptatie en eventueel uitvoeren van de restantwerkzaamheden.”
2.4.
Bij brief van 13 augustus 2015, ondertekend door [naam gedaagde] namens Detec, is het project aan [naam eiser] gegund. In de brief staat voorts onder meer:
“Algemeen
Tezamen met de bepalingen in deze gunningsbrief zijn de met uw eerder afgesproken en in uw aanbiedingsbrief met bovenstaand kenmerk verwoorde werkzaamheden, beschrijvingen, op te leveren producten etc. op te vatten als één geheel en als zodanig op te vatten als een overeenkomst.
Opdrachtomschríjving
Naast de in de aanbieding omschreven werkzaamheden kunnen op aangeven van de directie u ook hiervan afwijkende werkzaamheden worden opgedragen.
Projectduur
De projectduur, afgezien van de tijdsduur genoemd voor het opstarttraject, in principe voor onbepaalde tijd. Gezien de eis tot voortvarendheid zijn in overleg met u werkzaamheden reeds gestart. De verwachting is dat voor beide onderdelen de werkzaamheden in ieder geval langer dan 5 jaar zullen bedragen. T.a.v. de door [handelsnaam] te leveren inspanning verwacht de projectorganisatie dat deze minimaal 4 dagen per week bedragen, dit als waarborg voor de te leveren continuïteit. Aan het einde van ieder kalenderjaar zal een evaluatie van de uitgevoerde werkzaamheden plaatsvinden.
Tariefstructuur
De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd op basis van nacalculatie tegen een tarief van € 83,00 exclusief BTW per uur. Dit geldt zowel voor de uit te voeren projecten als de algemene werkzaamheden.”
2.5.
Vanaf juli 2015 heeft [naam eiser] werkzaamheden voor Detec verricht waarvoor hij in de periode van januari tot en met december 2016 facturen heeft gestuurd tot een totaalbedrag van € 222.803,96 inclusief btw.
2.6.
Bij brief van 31 mei 2016, welke door [naam eiser] voor akkoord is ondertekend, schreef [naam gedaagde] aan [naam eiser] het volgende:
“Op jouw verzoek heb ik namens Detec Engineering een brief gemaakt aan [handelsnaam]. Kenmerk WS/LA 2016/8 d.d. 31 mei 2016.
Die brief had jij nodig voor het verdere overleg met jouw bank.
Wanneer echter door welke oorzaak dan ook ACE niet performt naar DETEC Engineering kan aan bovengenoemde brief geen rechten en/of verplichtingen van DETEC-E aan [naam eiser] worden ontleend.”
2.7.
De door [naam gedaagde] aan [handelsnaam] gezonden brief (Kenmerk WS/LA 2016/8 d.d. 31 mei 2016) houdt het volgende in:
“Geachte [naam eiser],
Naar aanleiding van het met u in het kader van bovengenoemd project gevoerde overleg delen wij u het volgende mede:
De afgelopen maanden heeft u regelmatig je verontrusting uitgesproken over het uitblijven van factuurbetalingen. Zoals toegelicht is dat te wijten aan betalingsonmacht onzerzijds. De buitenlandse stakeholders hebben niet tijdig de beschikbare fondsen beschikbaar kunnen stellen. Daardoor zijn ook bij Detec Engineering B.V. betalingsproblemen ontstaan.
Het vrijkomende van de fondsen loopt via procedures en protocollen van het internationale betalingsverkeer.
Het zit in een afrondende fase en we zijn er van overtuigd, dat de fondsen binnen afzienbare tijd beschikbaar komen. Naar verwachting zal dat in de loop van juli zijn na de Ramadan.
Wij betreuren de voor u vervelende situatie. Omdat deze voor een groot deel te wijten is aan een overmachtsituatie en zeker niet aan onwil of aan de andere kant willen we desondanks een beroep doen op uw begrip hiervoor, in ieder geval voor de bovengenoemde tijdspanne.
Wij zeggen u hierbij toe, dat mochten de gerezen problemen voortduren tot na bovengenoemd tijdsbestek, wij met u z.s.m. in overleg zullen treden voor een voor u aanvaardbare oplossing, zoals een betalingsregeling en/of zekerheid/borgstelling of een hiermee vergelijkbare regeling.
Wij bedanken u voor het door u getoonde begrip gedurende de periode tot heden evenals de prettige en professionele samenwerking.”
2.8.
Ondanks sommatie daartoe heeft Detec de facturen van [naam eiser] onbetaald gelaten.
2.9.
In december 2017 heeft [naam eiser] Detec gedagvaard bij deze rechtbank. Die procedure heeft het zaak- en rolnummer 542215 / HA ZA 18-19 gekregen. Nadat in die procedure in een tussenvonnis van 19 december 2018 diverse bewijsopdrachten zijn gegeven, is Detec bij eindvonnis van 7 augustus 2019 veroordeeld tot betaling van € 222.803,96 (zijnde de openstaande facturen), vermeerderd met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten. Beide vonnissen zijn inmiddels onherroepelijk. Detec heeft aan deze veroordeling niet voldaan en Detec biedt geen verhaal voor de schade.
2.10.
Voorafgaand aan deze procedure heeft [naam eiser] beslag gelegd ten laste van [naam gedaagde].

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert in deze procedure een schadevergoeding van € 341.833,00, vermeerderd met rente vanaf 3 juni 2021 en proces- en nakosten. De schadevergoeding betreft de openstaande factuurbedragen, de wettelijke handelsrente daarover tot 3 juni 2021 en de proces- en buitengerechtelijke incassokosten zoals vastgesteld in het eindvonnis in de procedure [naam eiser] – Detec. [naam eiser] stelt dat [naam gedaagde] als bestuurder van Detec onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat [naam gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst wist of behoorde te weten dat Detec niet in staat zou zijn om de facturen van [naam eiser] te voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade die [naam eiser] als gevolg daarvan zou lijden.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer. Op zich erkent hij dat Detec in augustus 2015 geen financiering had om [naam eiser] te betalen. Hij stelt echter dat hij in augustus 2015, toen de opdracht werd verstrekt, dacht en mocht denken dat Detec financiering zou verkrijgen. Daarnaast stelt hij dat Detec met [naam eiser] heeft afgesproken dat er pas betaald zou worden wanneer Detec erin geslaagd was om financiering aan te trekken. [naam eiser] wist volgens [naam gedaagde] vanaf het eerste contact in 2013 al dat er geen betalingen konden plaatsvinden als er geen financiering werd aangetrokken. Van persoonlijke aansprakelijkheid van [naam gedaagde] kan daarom volgens hem geen sprake zijn.
Subsidiair voert [naam gedaagde] aan dat [naam eiser] in ieder geval sinds 31 mei 2016, toen [naam gedaagde] [naam eiser] over de betalingsonmacht informeerde, wist dat er geen geld was om enige vordering te voldoen. Op dat moment had [naam eiser] zijn werkzaamheden kunnen en moeten staken, mede om zijn schade te beperken. De factuur van 30 december 2016 komt daarom volgens [naam gedaagde] in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking.
[naam gedaagde] betwist verder dat Detec voor de werkzaamheden na 31 mei 2016 opdracht had gegeven. Ook stelt hij dat [naam eiser] steken heeft laten vallen bij de uitvoering van de werkzaamheden en dat de facturen van [naam eiser] onvoldoende zijn onderbouwd.
3.3.
Het geschil in reconventie gaat om de door [naam gedaagde] gevorderde opheffing van de door [naam eiser] gelegde beslagen.

4..Beoordeling

Inleiding en juridisch kader
4.1.
Het gaat in deze zaak erom of [naam gedaagde] als bestuurder van Detec in persoon aansprakelijk is voor het feit dat Detec [naam eiser] niet heeft betaald en geen verhaal biedt voor de schade die [naam eiser] daardoor lijdt. Het uitgangspunt daarbij is dat alleen de vennootschap Detec, en niet haar bestuurder [naam gedaagde], aansprakelijk is voor aangegane verplichtingen. Dat is anders als de bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld jegens de schuldeiser, zoals [naam eiser] betoogt en [naam gedaagde] betwist.
4.2.
Om een onrechtmatige daad van de bestuurder aan te nemen, is vereist dat de bestuurder ([naam gedaagde]) een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden van het feit dat de vennootschap (Detec) niet aan haar verplichtingen jegens de schuldeiser ([naam eiser]) heeft voldaan en geen verhaal biedt voor de schade van de schuldeiser. In de rechtspraak is – voor zover in deze zaak van belang – aanvaard dat dit verwijt in beginsel gemaakt kan worden wanneer een bestuurder een verplichting namens een vennootschap aangaat, terwijl hij wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de schade van de teleurgestelde schuldeiser, de zogeheten Beklamel-norm.
4.3.
De Beklamel-norm is niet absoluut. Voor zover in deze zaak van belang, is een bestuurder niet aansprakelijk jegens een (professioneel handelende) schuldeiser als niet alleen de bestuurder maar ook de schuldeiser bij het aangaan van de overeenkomst wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Het gaat er daarbij niet om of de bestuurder en de schuldeiser precies dezelfde kennis hadden, maar zij moeten wel over min of meer dezelfde informatie beschikken over de kredietwaardigheid van de vennootschap. In dat geval maakt de bestuurder immers geen misbruik van een kennisvoorsprong en wekt hij ook geen schijn van kredietwaardigheid als hij een overeenkomst namens de vennootschap met de schuldeiser sluit.
4.4.
De stelplicht en – als daaraan wordt toegekomen – bewijslast dat [naam eiser] een (opeisbare) vordering heeft op Detec en dat [naam gedaagde] bij het verstrekken van de opdracht aan [naam eiser] wist of behoorde te weten dat Detec niet zou kunnen betalen en geen verhaal zou bieden, rust op [naam eiser]. [1] Op [naam eiser] rust ook de stelplicht en bewijslast van zijn stelling dat hij zelf deze kennis niet had. [2] In de kern genomen verwijt [naam eiser] [naam gedaagde] immers dat deze hem onwetend heeft gelaten van het feit dat Detec nog geen financiering had. Het verweer van [naam gedaagde] dat [naam eiser] dit wist, is dus geen bevrijdend verweer, maar een gemotiveerde betwisting van de grondslag van de vordering van [naam eiser].
Zijn de vorderingen van [naam eiser] op Detec opeisbaar?
4.5.
Voordat vastgesteld kan worden of [naam gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is, moet in de verhouding tussen [naam eiser] en [naam gedaagde] vastgesteld worden wat Detec verschuldigd is aan [naam eiser] en of dat opeisbaar is. Weliswaar is er een vonnis gewezen tussen [naam eiser] en Detec, maar dat vonnis heeft geen gezag van gewijsde tussen [naam eiser] en [naam gedaagde]. [3] Bovendien is dat vonnis tot stand gekomen zonder dat de destijds beoogde getuigenverhoren hebben plaatsgevonden doordat Detec de kosten van de procedure niet langer kon dragen.
4.6.
Uitgangspunt is dat er een getekende opdracht van Detec aan [naam eiser] ligt en dat niet in geschil is dat [naam eiser] in ieder geval tot 31 mei 2016 werkzaamheden onder die opdracht heeft verricht. [4] De rechtbank gaat voorbij aan het niet nader uitgewerkte verweer van [naam gedaagde] dat
‘Detec het standpunt heeft ingenomen dat [naam eiser] bij zijn werkzaamheden steken heeft laten vallen en zijn facturen onvoldoende onderbouwd had’. Het gaat er niet om of Detec dat standpunt heeft ingenomen, maar of dat standpunt juist is. [naam gedaagde] stelt daar niets concreets over. Hij stelt niet welke steken [naam eiser] heeft laten vallen, welke gevolgen dit heeft gehad en waarom de facturen onvoldoende onderbouwd zijn. Ook geeft hij niet aan of alle facturen onvoldoende onderbouwd zijn of slechts een deel daarvan. Facturen voor verrichte werkzaamheden moeten dan ook worden betaald, mits zij opeisbaar zijn.
4.7.
Ten aanzien van de opeisbaarheid beroept [naam eiser] zich op de offerte en de gunningsbrief van Detec. [naam gedaagde] betwist de opeisbaarheid, stellende dat de afspraak was dat de facturen pas betaald zouden worden als er financiering was verkregen. De door [naam gedaagde] ondertekende gunningsbrief van 13 augustus 2015 levert dwingend bewijs op van de juistheid van de inhoud van die brief, behoudens tegenbewijs. Uit de inhoud van deze onder 2.4 weergegeven brief, die grotendeels verwijst naar de onder 2.3 weergeven offerte van [naam eiser], valt niet op te maken dat de te verzenden facturen pas opeisbaar zijn als een projectfinancier gevonden zou zijn. Integendeel, in de offerte staat dat facturering plaats vindt plaats in twee delen: 50% bij oplevering van de bij het deelproject behorende op te leveren producten en 50% na acceptatie en eventueel uitvoeren van de restantwerkzaamheden. Gelet op de in de procedure [naam eiser] – Detec overgelegde schriftelijke verklaringen van getuigen (waarop [naam gedaagde] zich beroept) zal [naam gedaagde] worden toegelaten tot bewijsvoering. Concreet wordt hij toegelaten tot het tegenbewijs van de voorshands bewezenverklaarde stelling dat de facturen van [naam eiser] opeisbaar zijn. Bij eventuele getuigenverhoren zal aan de orde komen hoe de inhoud van de opdrachtbevestiging zich verhoudt tot de volgens [naam gedaagde] gemaakte afspraken.
Persoonlijke aansprakelijkheid van [naam gedaagde]
4.8.
Indien geoordeeld zal worden dat de facturen van [naam eiser] inderdaad opeisbaar zijn, dan geldt het volgende voor de bestuurdersaansprakelijkheid van [naam gedaagde].
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat Detec in 2015, bij het geven van de opdracht aan [naam eiser], nog geen financiering had en er behalve dit project voor Indonesië geen andere projecten liepen. Het had op de weg van [naam gedaagde] gelegen om zijn verweer dat hij erop mocht vertrouwen dat de financiering op afzienbare termijn zou volgen, voldoende handen en voeten te geven. Dat heeft hij niet gedaan. Weliswaar heeft hij twee weken voor de zitting enkele stukken in het geding gebracht over een mogelijke financiering en heeft hij dit op zitting nog aangevuld, maar de gegeven uitleg en de onderbouwing daarvan is te beperkt. Het gaat hier om een project dat al circa zeven jaar liep en waarvoor nog steeds geen financiering was. Wat ontbreekt, is een duidelijke uitleg dat en waarom er in augustus 2015 alsnog concreet zicht was op een financiering. Die uitleg had het verloop van gesprekken met potentiële financiers moeten schetsen. De door [naam gedaagde] overgelegde stukken zijn ontoereikend. Zo is productie 6 van [naam gedaagde] een memo van [naam] van Constantius The Hague (kennelijk een partner in het project) uit april 2015 waarin staat dat er begin april 2015 een investeringscontract is gesloten en dat financiering binnen 10 werkdagen zou volgen. Dat contract is niet overgelegd en er ontbreekt een duidelijke uitleg wat er is gebeurd, in het bijzonder waarom de financiering kennelijk niet is verstrekt en wat [naam gedaagde] als bestuurder van Detec daaraan heeft gedaan. Op zitting is verder een niet eerder overgelegde brief van 30 december 2015 besproken, waarin kennelijk toezeggingen zijn gedaan voor financiering in 2016. Op 30 december 2015 was de opdracht aan [naam eiser] echter al verstrekt, terwijl bovendien ook ten aanzien van die brief niet duidelijk is geworden waarom die financiering niet doorgegaan is. Hier klemt verder dat de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie alleen melding maakt van een financier die in 2017 was gevonden (en die in 2018 alsnog afhaakte) en niet van relevante ontwikkelingen in 2015. Het verweer van [naam gedaagde] dat hij erop mocht vertrouwen dat er tijdig financiering zou komen, slaagt daarom niet.
4.10.
De volgende vraag is of niet alleen [naam gedaagde] maar ook [naam eiser] bij het aangaan van de overeenkomst wist dat er geen (concreet uitzicht op) financiering was en [naam eiser] dus niet betaald zou worden. De rechtbank acht [naam eiser] voorshands geslaagd in het bewijs dat hij dit niet wist. Het is immers moeilijk voor te stellen dat hij in dat geval de betalingsafspraak zou hebben gemaakt zoals is opgenomen in de offerte. Bovendien bepaalt de gunningsbrief dat van [naam eiser] verwacht wordt dat hij in ieder geval vier werkdagen per week aan het project zal werken en dat de werkzaamheden vermoedelijk in ieder geval vijf jaar gaan duren. Daarmee verhoudt zich niet goed dat [naam eiser] wist dat hij niet betaald zou worden zo lang als er geen financiering zou komen. Ook op dit punt zal [naam gedaagde], gelet op de overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen, worden toegelaten tot bewijsvoering. Concreet wordt hij toegelaten tot het tegenbewijs van de voorshands bewezenverklaarde stelling dat [naam eiser] bij het aangaan van de overeenkomst niet wist of behoorde te weten dat Detec niet in staat was hem te betalen.
4.11.
Indien de uitkomst van de bewijsvoering is dat
nietkomt vast te staan dat [naam gedaagde] in augustus 2015 wel en [naam eiser] niet wist of behoorde te weten dat Detec niet aan haar verplichtingen zou voldoen, dan wordt de vordering van [naam eiser] afgewezen. In dat geval staat immers niet vast dat [naam gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden.
4.12.
Indien de uitkomst van de bewijsvoering is dat
welvaststaat dat [naam gedaagde] in augustus 2015 wel en [naam eiser] niet wist of behoorde te weten dat Detec niet aan haar verplichtingen zou voldoen, dan is [naam gedaagde] aansprakelijk voor de schade die [naam eiser] hierdoor lijdt.
4.13.
Voor het geval dat de aansprakelijkheid van [naam gedaagde] komt vast te staan, wordt over de omvang van de schade het volgende overwogen. De schade omvat allereerst de factuurbedragen voor de door [naam eiser] voor Detec verrichtte werkzaamheden tot 31 mei 2016. Op die datum is [naam eiser] erover geïnformeerd dat Detec niet kon betalen (zie hiervoor onder 2.7). Hij had dus vanaf die datum daarmee rekening kunnen en moeten houden bij zijn beslissing om zijn werkzaamheden al dan niet voort te zetten. Over bedoelde factuurbedragen is vervolgens wettelijke rente verschuldigd en niet, zoals gevorderd, wettelijke handelsrente. Het gaat immers om een vordering tot schadevergoeding en niet om nakoming van een handelsovereenkomst. Daarbij zal uitgegaan worden van de vervaldata van de facturen. De schade omvat verder de proceskosten en de buitengerechtelijke incassokosten, zoals die in het eindvonnis in de procedure tussen [naam eiser] en Detec zijn vastgesteld. Die bedragen vormen gefixeerde schade die [naam eiser] niet had geleden als hij de overeenkomst met Detec niet had gesloten.
4.14.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
a. laat [naam gedaagde] toe tot het tegenbewijs zoals omschreven onder 4.7 en 4.10;
bepaalt dat indien een partij bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. N. Doorduijn;
bepaalt dat beide partijen, ieder voor zich, binnen 14 dagen na vonnisdatum per brief of per e-mail aan de rechtbank (
handel.planning.rb.rotterdam@rechtspraak.nl) opgave moeten doen van de getuigen en van de verhinderdata van de getuigen en partijen over de maanden mei tot en met oktober 2022;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van eventuele getuigenverhoren ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden;
houdt alle overige beslissingen aan;
in reconventie
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
1876/3268

Voetnoten

1.Artikel 150 Rv.
2.Vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2018:5125.
3.Artikel 236 Rv.
4.De opeisbaarheid van de factuur van december 2016 voor werkzaamheden na 31 mei 2016 kan, zoals hierna zal blijken, in het midden blijven.