ECLI:NL:RBROT:2022:35

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/1122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische situatie van eiser in het kader van de Ziektewet en de geschiktheid van geduide functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M.J. Iqbal, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanwege onvoldoende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij de eiser eerder ziek was geworden en in 2019 een WIA-beoordeling had ondergaan. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kon verrichten, maar dat hij in staat was om enkele andere functies te vervullen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de wijziging in zijn medische toestand en het beroep op het evenredigheidsbeginsel, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat eiser in staat was om de geduide functies te verrichten en dat er geen relevante veranderingen in zijn medische situatie waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser vanaf 14 juli 2020 weer in staat was tot arbeid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Woltman.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 13 juli 2020 geen recht heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 15 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker logistiek voor gemiddeld 38 uur per week en is voor dit werk uitgevallen op 21 januari 2016. In 2019 heeft de verzekeringsarts de mogelijkheden en beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) vanwege een WIA-beoordeling. De arbeidsdeskundige heeft met de FML geconstateerd dat eiser zijn eigen arbeid niet meer kan verrichten en heeft de volgende functies geduid: Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en Monteur printplaten (SBC-code 267051). Aanvullend zijn de functies Assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041) en Medewerker intern transport (SBC-code 111220) geduid. Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiser 0% minder kan verdienen dan het loon dat hij verdiende voor zijn arbeidsongeschiktheid, en dat eiser daarmee 0% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Verweerder heeft om die reden bij besluit van 23 juli 2019 bepaald dat eiser geen WIA-uitkering krijgt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 4 maart 2020 zijn eisers bezwaren ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknummer ROT 20/2002). Bij uitspraak van 26 november 2021 is het beroep door deze rechtbank ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft zich op 7 januari 2020 opnieuw ziekgemeld waarna de verzekeringsarts onderzoek heeft verricht voor de ZW. In de rapportage van 10 juli 2020 heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht en geconcludeerd dat eiser zijn eigen arbeid kan verrichten, waarmee wordt bedoeld ten minste één van de in 2019 door de arbeidsdeskundige geduide functies.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt waarna de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 23 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de geduide functies lichte functies zijn waarbij geen zwaar tillen en dragen voorkomt en dat er geen zware belasting voorkomt op de handen en polsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eisers aandoeningen geen aanleiding hebben gegeven voor de conclusie dat eiser niet minimaal een van de geduide functies kan verrichten.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. In beroep voert eiser aan dat verweerder in bezwaar niet inhoudelijk is ingegaan op de geschiktheid van de functies. Verder voert eiser aan dat zijn cardiologische toestand wel degelijk is veranderd omdat hij nu een spray gebruikt tegen het drukkende gevoel op zijn borst. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom eisers psychische toestand niet is veranderd. Eiser betoogt verder dat zijn hand- en polsbelastbaarheid is beperkt. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel.
4. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde recht op ziekengeld indien hij zijn arbeid niet meer kan verrichten vanwege een medisch objectieve beperking. In het geval dat de verzekerde zich na een WIA-aanvraag ziek meldt en niet in enig werk heeft hervat, geldt dat moet worden gekeken naar de gangbare arbeid die is vastgesteld bij die WIA-beoordeling. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. Dit blijkt uit vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6932. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
5.1.
De grond dat niet inhoudelijk is ingegaan op de geduide functies slaagt niet. Indien de belanghebbende niet in werk heeft hervat, dan is het uitgangspunt bij een ziekmelding na een WIA-beoordeling dat als “eigen arbeid” wordt aangemerkt de passende functies die voortvloeien uit die WIA-beoordeling. Zoals in de hiervoor onder 4 aangehaalde uitspraak van de CRvB is het voldoende dat de belanghebbende ten minste één van die functies kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 23 december 2020 uitvoerig toegelicht dat eiser de functie Medewerker intern transport kan verrichten omdat tillen slechts tot 3 kg voorkomt in een lage frequentie en dat daarmee zijn belastbaarheid op tillen en dragen niet wordt overschreden. De verzekeringsarts heeft verder toegelicht dat in de functies geen relevante psychische belasting plaatsvindt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee inhoudelijk duidelijk heeft toegelicht waarom deze functie geschikt is.
5.2.
De gronden dat eisers cardiologische toestand is veranderd, dat eisers psychische toestand relevant is veranderd en dat zijn hand- en polsbelastbaarheid is beperkt slagen niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 23 december 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat op basis van de aanwezige medische informatie geen relevante veranderingen hebben plaatsgevonden in eisers cardiologische en psychische situatie. Bij dit onderzoek heeft de verzekeringsarts zich gebaseerd op eigen onderzoek, anamnese en medische informatie afkomstig van eisers behandelend artsen, zoals onder meer de cardioloog.
Ten aanzien van de hand- en polsbelastbaarheid overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig en inzichtelijk heeft toegelicht dat en welke beperkingen zijn opgenomen in de FML en dat bij het selecteren van de functies rekening is gehouden met eisers verminderde hand- en polsbelastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich bij dit oordeel gebaseerd op de informatie van de huisarts en heeft aanvullende beperkingen opgenomen in de FML naar aanleiding van wat op de hoorzitting en aanvullend lichamelijk onderzoek naar voren is gekomen. Eiser heeft in beroep niet met (nadere) medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn medische situatie. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om die conclusie te trekken.
5.3.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder eiser vanaf 14 juli 2020 terecht weer in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde één van de eerder in het kader van de Wet WIA geduide functies.
5.4.
Eiser heeft op de zitting een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel zonder een verdere toelichting. Reeds door het gebrek aan toelichting kan deze grond niet slagen. Artikel 19 ZW biedt overigens geen ruimte voor een belangenafweging.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 januari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.