ECLI:NL:RBROT:2022:3490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
10/652011-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Ontvankelijkheid officier van justitie ondanks overschrijding redelijke termijn. Seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren bewezen. Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2022, is de verdachte beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van een minderjarige, met name iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren. De officier van justitie, mr. D. van Zetten, eiste een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand, maar de verdediging stelde dat de officier niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn van 16 maanden was overschreden, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastelegging, die onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer omvatte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en betrouwbaar waren, en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de seksuele handelingen. Ondanks de bewezenverklaring besloot de rechtbank geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten. De rechtbank kende wel een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, die het slachtoffer vertegenwoordigde, ter hoogte van € 2.000,--, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/652011-19
Datum uitspraak: 22 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
gemachtigd raadsman mr. R. Kuijer, advocaat te Berkel en Rodenrijs.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 8 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging en standpunt officier van justitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De officier van justitie heeft moeten onderkennen dat zij niet exact kan aangeven waarom het zo lang heeft geduurd voordat de zaken van de verdachte en medeverdachte konden worden behandeld en heeft zich daarvoor verontschuldigd. Het enkele tijdsverloop maakt echter volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet dat zij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, die begint te lopen vanaf het eerste moment dat een daad van vervolging kenbaar was voor verdachte, in dit geval vanaf zijn aanhouding en verhoor op 17 december 2018. De redelijke termijn bedraagt bij de vervolging van minderjarigen uiterlijk 16 maanden en is in deze zaak dus ruimschoots overschreden. Overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens de Hoge Raad echter niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderingsgevallen. De Hoge Raad heeft deze vuistregel ook nadrukkelijk gehanteerd in een zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast (zie: HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2465). Daarin heeft de Hoge Raad overwogen dat het grote belang van een voortvarende afdoening van zaken waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, niet meebrengt dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging het rechtsgevolg zou moeten kunnen zijn van de dadenloosheid van de justitiële autoriteiten. Dit rechtsgevolg is zelfs niet passend en geboden als sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
4.3.
Conclusie
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van het slachtoffer is authentiek en betrouwbaar. Zij verklaart heel concreet en specifiek over de handelingen en de plekken waar die handelingen hebben plaatsgevonden. Haar verklaring wordt ondersteund door de grotendeels bekennende verklaring van de verdachte en de getuigenverklaringen. Gelet op het leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer is er sprake van handelingen met een ontuchtig karakter.
De te bewezen verklaren periode waarin de handelingen hebben plaatsgevonden dient te worden beperkt tot de periode van 18 maart 2012 tot en met 1 september 2012. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte, het informatief gesprek zeden en het verhoor van de stiefmoeder van de verdachte.
5.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, nu geen sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam. De verdachte erkent weliswaar over de vagina van [naam slachtoffer] te hebben gewreven en aan haar vagina te hebben gelikt, maar hij stelt dat hij nooit met zijn vinger in de vagina van [naam slachtoffer] is geweest. Ook is er volgens de verdachte niet getongzoend. De raadsman heeft verder aangevoerd dat de ten laste gelegde periode beperkt zou moeten worden tot de periode van 1 juni 2012 tot 1 augustus 2012. In het dossier wordt steeds melding gemaakt van de zomervakantie in 2012 en dit sluit ook meer aan bij de aangifte.
5.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee getuigen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de verdachte. Wanneer de verdachte de seksuele handelingen ontkent, zal beoordeeld moeten worden of de verklaring van de aangeefster in voldoende mate steun vindt in ander bewijs dat afkomstig is van een andere bron. Ook in zedenzaken moet voor een bewezenverklaring voldaan zijn aan het zogeheten bewijsminimum. Hoewel uit de jurisprudentie van onder meer het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat in zedenzaken ook beperkt steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangeefster voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde kan opleveren, dient bij de waardering van het bewijsmateriaal behoedzaam te worden omgegaan met de beschikbare verklaringen.
Dat geldt in deze zaak des te meer, omdat het gaat om een beperkt aantal verklaringen van aangeefster over seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden toen zij 8 of 9 jaar oud was, welke verklaringen zij zes jaar na dato heeft afgelegd en waarbij uit het procesdossier duidelijk wordt dat zij ruim daarvoor al meermalen met anderen heeft gesproken over deze gebeurtenissen. De rechtbank stelt daarbij vast dat van die eerdere momenten van ‘disclosure’ geen objectieve, gedetailleerde verslaglegging beschikbaar is.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster toen zij nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Seksueel binnendringen
Tijdens het informatief gesprek zeden heeft aangeefster onder meer verklaard dat verdachte meerdere keren met zijn vingers in haar vagina is gegaan en dat dit pijn deed. Vervolgens heeft zij in haar aangifte uitgebreid over één van de keren verklaard dat dit is gebeurd en haar beleving hierbij. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte eerst met zijn vingers bij haar vagina ging voelen en daarna drukken. Dit voelde als prikken en deed pijn. Zij heeft vervolgens verklaard dat het voelde alsof er nagels in werden gezet, maar zij merkte daarbij op dat dat haar bevreemdde omdat de verdachte geen (de rechtbank begrijpt: lange) nagels heeft. Zij heeft verklaard dat het voelde alsof hij in haar vagina ging met zijn vingers en dat dit een scherp gevoel was. Op het moment dat de verdachte meer naar beneden ging, ging de pijn over van een scherpe pijn naar een andere pijn. Aangeefster beschrijft dat als ‘echt pijn pijn’. Zij heeft verklaard dat de verdachte toen met zijn hand bij de ingang van haar vagina zat. De verklaringen van aangeefster over het vingeren acht de rechtbank consistent, concreet en specifiek, waaraan de rechtbank ontleend dat de aangeefster duidelijke herinneringen heeft aan hetgeen gebeurd is.
Haar verklaringen vinden bevestiging in de verklaringen van de verdachte. Hij heeft bekend de aangeefster meerdere keren met zijn vingers op haar vagina te hebben aangeraakt. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster dat verdachte daarbij ook met zijn vinger in haar vagina is geweest. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster en derhalve voor de bewezenverklaring van het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster. Anders dan de officier van justitie en de verdediging hebben aangevoerd is daarbij niet van belang of de seksuele handelingen een ontuchtig karakter hebben. Het seksueel binnendringen van het lichaam is, in lijn met vaste rechtspraak van de Hoge Raad, namelijk per definitie ontuchtig zodat de rechtbank niet aan de beoordeling van het ontuchtig karakter van de handelingen toekomt.
De pleegperiode
Op basis van de verklaringen van de ouders van aangeefster en de stiefmoeder van de verdachte kan worden vastgesteld dat begin september 2012 uitgebreid is gesproken over de handelingen die de verdachte voor die tijd met aangeefster heeft gepleegd. Aangeefster geeft zelf in het informatieve gesprek zeden aan dat de handelingen zouden zijn gepleegd in mei en juni 2012. In de aangifte is mei 2012 als uitgangspunt genomen en ook niet meer ter discussie gesteld. De rechtbank zal daarom aansluiten bij deze periode en zal het ten laste gelegde bewezen verklaren, met als pleegperiode mei 2012 tot en met 1 september 2012. De verdachte was toen vijftien/zestien jaar oud en aangeefster was negen jaar oud.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met als pleegperiode mei 2012 tot en met 1 september 2012.
5.1.4.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met als pleegperiode mei 2012 tot en met september 2012.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van
mei 2012tot en met
1 september 2012te Rotterdam
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren,
te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]),
handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- betasten van de vagina van die [naam slachtoffer] en
- brengen van een vinger in de vagina van die [naam slachtoffer]
en
- likken aan de vagina van die [naam slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan
uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren zonder reclasseringstoezicht. Daarmee wordt volgens de officier van justitie enerzijds recht gedaan aan de ernst van de feiten en worden de gevolgen voor het slachtoffer erkend en anderzijds rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop.
De raadsman van de verdachte heeft uiterst subsidiair aangegeven zich te kunnen vinden in de door de officier van justitie voorgestelde strafmaat en -modaliteit.
8.2.
Algemene overweging
Gelet is op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.3.
Feit
De verdachte heeft op vijftienjarige leeftijd seksuele handelingen met zijn buurmeisje verricht, die toen slechts negen jaar oud was. De verdachte heeft daarbij haar vagina betast, zijn vinger in haar vagina gebracht en aan haar vagina gelikt. Deze handelingen vonden telkens plaats bij de verdachte thuis. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer het recht ontnomen om zich in haar eigen tempo lichamelijk en seksueel te ontwikkelen. Het slachtoffer ervaart tot op heden de gevolgen van het handelen van de verdachte. Uit haar slachtofferverklaring volgt dat zij wekelijks herbelevingen heeft van wat de verdachte heeft gedaan en dat zij zich nog steeds onveilig voelt. Het slachtoffer ondergaat langdurige therapie om haar eigenwaarde terug te krijgen. Verdachte is aan deze gevolgen kennelijk volledig voorbijgegaan. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
8.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.4.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een ongedateerd rapport over de verdachte opgemaakt, door de rechtbank ontvangen op 30 juni 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.5.
Conclusies van de rechtbank
8.5.1.
Overschrijding van de redelijk termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. De verdachte is in de onderhavige zaak op 17 december 2018 in verzekering gesteld en verhoord. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 17 december 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 40 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit te leiden tot strafvermindering.
8.5.2.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
De rechtbank ziet zich voor de moeilijke taak gesteld om enerzijds recht te doen aan de gevolgen van het bewezenverklaarde handelen voor het slachtoffer, haar ouders en nabije omgeving, terwijl er anderzijds ook in het licht van de grondbeginselen van het jeugdstrafrecht terdege rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de toentertijd minderjarige verdachte en zijn persoonlijke ontwikkeling.
Complicerende factor daarbij is dat over de persoon van de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten weinig tot niets bekend is. Er zijn echter in het dossier zeer duidelijke aanwijzingen dat er op dat moment sprake was van een verstoorde persoonlijke ontwikkeling en van problematiek. Nu – tien jaar nadien – is het gissen welke invloed dat heeft gehad op de strafwaardigheid van de verdachte. Daar komt bij dat het op dit moment goed lijkt te gaan met de verdachte: hij woont en werk in Denemarken, heeft een bestendige relatie en hij is uitgezonderd dit incident in de afgelopen tien jaar niet in aanraking gekomen met politie of justitie.
Hoewel het opleggen van jeugddetentie in beginsel recht doet aan de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, is alles afwegende het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf niet langer een passende sanctie. De vraag is vervolgens welk doel het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de officier van justitie gevorderd, op dit moment dient. Van de noodzaak om herhalingsgevaar te verminderen blijkt immers niet. Ook het opleggen van een taakstraf of geldboete draagt niet bij aan de doelen die het jeugdstrafrecht kent.
Daarom zal de rechtbank aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen.

9..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde], vertegenwoordigd door [naam]. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.345,-- aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij gevorderd dat betrekking heeft op het eigen risico. Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van de orthopedagoog dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat niet de benadeelde partij zelf maar haar ouders deze kosten hebben gedragen. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 5.000,--.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering in zijn geheel af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
9.3.
Beoordeling
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schade is onvoldoende onderbouwd en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Voldoende is onderbouwd dat het slachtoffer in haar lichamelijke integriteit is aangetast. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,--, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 september 2012.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de leeftijd van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen een bedrag van
€ 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het resterende deel van de vordering ten aanzien van de immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 2.000,-- (hoofdsom, zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.C.M. Persoon en K.T.F. Chocolaad-de Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 21 april 2011 tot en met 20 april 2013 te Rotterdam
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren,
te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]),
handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
-(tong) zoenen van die [naam slachtoffer] en/of
-betasten van de vagina, althans schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
-brengen van (een) vinger in de vagina/tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] en/of
-likken aan de vagina, althans in de schaamstreek van die [naam slachtoffer];
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 21 april 2011 tot en met 20 april 2013 te Rotterdam
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren,
te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]),
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
-(tong) zoenen van die [naam slachtoffer] en/of
-betasten van de vagina, althans schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
-likken aan de vagina, althans in de schaamstreek van die [naam slachtoffer].