ECLI:NL:RBROT:2022:3399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9668851 / CV EXPL 22-3664
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en twee gedaagden, die beiden huurders zijn van een woning. Woonbron vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand. De gedaagden, die in persoon procedeerden, hebben de vordering betwist, maar hebben geen bewijs geleverd voor hun stellingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand substantieel is en dat de gedaagden niet hebben gereageerd op de mogelijkheid om betalingsbewijzen over te leggen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand van € 4.180,35, berekend tot en met maart 2022, rechtvaardigt dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat de gedaagden worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Daarnaast zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en bijkomende kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten. De ontruimingstermijn is vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9668851 / CV EXPL 22-3664
uitspraak: 22 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron(hierna: Woonbron),
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn B.V. te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1](hierna: [afkorting naam gedaagde 1]),

2. [gedaagde 2](hierna: [afkorting naam gedaagde 2]),
beiden wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagden,
procederend in persoon.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 25 januari 2022, met producties;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde 1], mede namens [gedaagde 2];
  • het tussenvonnis 8 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 28 februari 2022 aan de zijde van Woonbron, waarbij Woonbron haar eis heeft gewijzigd en aanvullende producties heeft overgelegd;
  • het proces-verbaal van de op 11 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn na afloop van de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om op de rolzitting van donderdag 24 maart 2022 op de door Woonbron tijdens de mondelinge behandeling overgelegde specificatie van de huurachterstand te reageren en zo nodig betalingsbewijzen over te leggen van de betalingen waar volgens hen door Woonbron geen rekening mee is gehouden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet meer gereageerd.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren van Woonbron de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde) tegen betaling van een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs ten bedrage van op dit moment € 594,85 per maand.
2.2.
Bij onder zaaknummer 7061676 \ CV EXPL 18-28944 gewezen vonnis van 17 augustus 2018 van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is [gedaagde 1] - onder meer - veroordeeld tot betaling aan Woonbron van een bedrag van € 2.410,55 aan huurachterstand berekend tot en met de maand juni 2018. De kantonrechter heeft [gedaagde 1] toegestaan om onder andere dit bedrag, naast de lopende huur, binnen één maand na het wijzen van het vonnis aan Woonbron te betalen, bij gebreke waarvan de tussen Woonbron en [gedaagde 1] gesloten huurovereenkomst is ontbonden.

3..Het geschil

3.1.
Woonbron vordert na wijziging van eis om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden;
II.
primair[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde,
subsidiairten aanzien van [gedaagde 1] voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst bij vonnis van 17 augustus 2018 is ontbonden en ontbonden is gebleven;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Woonbron van:
 € 4.179,50 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele betaling;
 een gebruiksvergoeding vanaf de maand maart 2022;
IV. [gedaagde 2] ook te veroordelen tot betaling aan Woonbron van:
 € 727,22 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele betaling;
 € 672,88 inclusief btw aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar gewijzigde vordering legt Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben na het vonnis van 17 augustus 2018 (zie 2.2.) meerdere betalingen verricht om de huurachterstand te voldoen. Na aftrek van die betalingen resteert nog een bedrag van € 727,22. Woonbron vordert dit bedrag in deze procedure enkel van [gedaagde 2], aangezien zij voor dat bedrag al een vonnis op [gedaagde 1] heeft verkregen. Woonbron maakt tegenover [gedaagde 2] ook aanspraak op de wettelijke rente over dit bedrag. Tot slot maakt Woonbron ten aanzien van [gedaagde 2] aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 672,88.
3.2.2.
Over de periode vanaf de maand april 2020 tot en met de maand februari 2022 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een huurachterstand ten bedrage van € 4.179,50 laten ontstaan. Woonbron vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van dit bedrag.
3.2.3.
De omvang van de huidige huurachterstand rechtvaardigt volgens Woonbron ontbinding van de tussen Woonbron enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds gesloten huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Het eerder tegen [gedaagde 1] verkregen vonnis stamt uit augustus 2018, zodat Woonbron ook ten aanzien van [gedaagde 1] ontbinding van de huurovereenkomst vordert. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat de huurovereenkomst ten aanzien van [gedaagde 1] nog steeds als ontbonden moet worden beschouwd, vordert Woonbron subsidiair een verklaring voor recht.

4..Het verweer

4.1.
Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] strekt tot gedeeltelijke afwijzing van de vordering van Woonbron.
4.2.
Daartoe voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aan.
De door Woonbron gestelde omvang van de huurachterstand is te hoog. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden bij betalingen steeds hun dossiernummer moeten vermelden, maar zij hebben de bedragen zonder dat dossiernummer overgemaakt. Met die betalingen heeft Woonbron naar de mening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten onrechte geen rekening gehouden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hulp nodig om de door hen verrichte betalingen uit te zoeken.

5..De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. De omstandigheid dat [gedaagde 1] het bedrag waartoe zij bij vonnis van 17 augustus 2018 is veroordeeld niet binnen één maand na dat vonnis aan Woonbron heeft betaald, vormde voor Woonbron kennelijk geen aanleiding om de toegewezen ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde ten uitvoer te leggen. De kantonrechter gaat er in deze procedure daarom vanuit dat feitelijk (stilzwijgend) voortzetting van de huurovereenkomst tussen Woonbron en [gedaagde 1] heeft plaatsgevonden. Op dit moment is dan ook sprake van een huurovereenkomst tussen enerzijds Woonbron en anderzijds [gedaagde 1] én [gedaagde 2].
Ter beoordeling ligt voor het antwoord op de vraag of al dan niet sprake is van een huurachterstand en, zo dit het geval is, of de omvang van die huurachterstand ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Woonbron aangevoerd dat de huurachterstand € 4.180,35 bedraagt berekend over de maanden april 2020 tot en met de maand maart 2022. Woonbron heeft ook een specificatie overgelegd waaruit die huurachterstand blijkt. [gedaagde 1] heeft de omvang van de door Woonbron gestelde huurovereenkomst tijdens de mondelinge behandeling weliswaar betwist, maar zij heeft vervolgens - hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld - geen betalingsbewijzen overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de huurachterstand lager is dan Woonbron heeft gesteld. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de door Woonbron gestelde huurachterstand ten bedrage van € 4.180,35 berekend tot en met de maand maart 2022. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag aan Woonbron te betalen.
5.3.
De omvang van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Dit gedeelte van de vordering van Woonbron wordt dan ook toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde gebruiksvergoeding van € 594,85 per maand wordt toegewezen vanaf de maand april 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt.
5.4.
De door Woonbron gestelde huurachterstand ten bedrage van € 727,22 berekend tot en met de maand juni 2018 is als niet weersproken toewijsbaar tegenover [gedaagde 2].
5.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat die - als op de wet gegrond - wordt toegewezen zoals onder de beslissing staat vermeld.
5.6.
Woonbron maakt tegenover [gedaagde 2] aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Woonbron, althans haar gemachtigde heeft aan [gedaagde 2] een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gestelde eisen. Aangezien [gedaagde 2] hieromtrent geen verweer heeft gevoerd, zal van de ontvangst van deze aanmaning door hem worden uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde 2] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het gevorderde bedrag van € 672,88 inclusief btw aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten stemt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt dan ook toegewezen.
5.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Woonbron, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 614,43 aan verschotten (bestaande uit € 487,00 aan griffierecht en € 127,43 aan explootkosten) en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde van Woonbron (bestaande uit twee punten à € 249,00).
5.8.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander tot de hoogte van die betaling is bevrijd, om aan Woonbron te betalen € 4.180,35 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand maart 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 25 januari 2022 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag van de algehele betaling;
veroordeelt [gedaagde 2] daarenboven om aan Woonbron te betalen € 727,22 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juni 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 25 januari 2022 tot aan de dag van de algehele betaling en € 672,88 inclusief btw aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hen daar bevinden en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander tot de hoogte van die betaling is bevrijd, om aan Woonbron te betalen € 594,85 met ingang van de maand april 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron begroot op € 614,43 aan verschotten en € 498,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671