ECLI:NL:RBROT:2022:3396

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9641055 / CV EXPL 22-1793
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning door Stichting Woonbron

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een gedaagde die sinds 21 november 2017 een woning huurt van Woonbron. Woonbron vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de gedaagde het gehuurde niet als hoofdverblijf gebruikt en het aan derden in gebruik heeft gegeven. Dit zou in strijd zijn met de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden. Daarnaast is er sprake van een huurachterstand van € 5.150,30, waarvoor de gedaagde in een andere procedure is gedagvaard.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er al een andere procedure loopt tussen dezelfde partijen, waarin de huurovereenkomst ook is ontbonden en de gedaagde is veroordeeld tot ontruiming. De kantonrechter vraagt zich af welk belang Woonbron nog heeft bij de onderhavige procedure, nu de ontbinding al is uitgesproken in de andere procedure. De zaak is verwezen naar een rolzitting, zodat Woonbron zich kan uitlaten over de vragen die zijn gerezen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden, waarbij de kantonrechter opmerkt dat Woonbron mogelijk de kosten van deze procedure voor eigen rekening moet nemen, gezien de omstandigheden.

De uitspraak is gedaan door mr. W.J.J. Wetzels en is openbaar uitgesproken. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de vraag oproept hoe om te gaan met meerdere procedures die gelijktijdig lopen en de noodzaak van het aanhouden van verdere beslissingen in het licht van reeds genomen uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9641055 / CV EXPL 22-1793
uitspraak: 25 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron(hierna: Woonbron),
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.E. van Ligten te Amsterdam,
tegen
[gedaagde](hierna: [afkorting naam gedaagde]),
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 10 januari 2021, met producties 1 tot en met 9;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde] op de rolzitting van 19 januari 2022.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[gedaagde] huurt sinds 21 november 2017 van Woonbron de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde).

3..Het geschil

3.1.
Woonbron vordert dat:
de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde wordt ontbonden;
[gedaagde] wordt veroordeeld om het gehuurde binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, met een maximum van € 15.000,00;
[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 619,57 per maand vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de datum van ontruiming van het gehuurde;
[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling aan Woonbron van de kosten voor het herstel van eventueel aan het gehuurde aangebrachte schade, nader op te maken bij staat;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vorderingen legt Woonbron - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag. [gedaagde] gebruikt het gehuurde niet zelf als hoofdverblijf en geeft het gehuurde aan derden in gebruik. Dit is in strijd met de artikelen 5.2 en 5.8 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en artikel 10.1 van de daarop van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden. Bovendien is in punt 9 van de considerans van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst opgenomen dat de huurovereenkomst eindigt als de woonbegeleidingsovereenkomst tussen [gedaagde] en het Leger des Heils (waar [gedaagde] cliënt was) eindigt. De woonbegeleidingsovereenkomst is begin 2020 geëindigd, zodat de huurovereenkomst ook is beëindigd. Tot slot is sprake van een huurachterstand ten bedrage van € 5.150,30, waarvoor [gedaagde] in een afzonderlijke procedure is gedagvaard. Al het voorgaande levert een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst aan de zijde van [gedaagde] op, die rechtvaardigt dat die huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het gehuurde te ontruimen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van Woonbron.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover dat voor de beoordeling van belang is - ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat vandaag ook vonnis wordt gewezen in de tussen dezelfde partijen onder zaaknummer 9617653 / CV EXPL 22-139 bij de kantonrechter van deze rechtbank aanhangige procedure. In die procedure wordt Woonbron bijgestaan door Flanderijn Gerechtsdeurwaarders. De dagvaarding waarmee die procedure is ingeleid, is op 21 december 2021 aan [gedaagde] betekend. In het vonnis dat in die zaak gewezen is, is de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde ontbonden, is [gedaagde] veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis te ontruimen en is [gedaagde] tevens veroordeeld om een gebruiksvergoeding aan Woonbron te betalen.
4.2.
Niet duidelijk is met welke bedoeling Woonbron min of meer op hetzelfde moment twee procedures tegen [gedaagde] aanhangig heeft gemaakt beide strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, zij het dat de grondslag in beide procedures wel verschilt, nu in eerstgenoemde procedure de ontbinding gegrond is op huurachterstand en in de onderhavige procedure gesteld wordt dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf houdt in het gehuurde. Evenmin is duidelijk welk belang Woonbron thans nog heeft bij de onderhavige procedure, nu in de andere procedure de ontbinding van de huurovereenkomst immers al is uitgesproken en Woonbron tevens een titel heeft gekregen om de ontruiming van het gehuurde ten uitvoer te leggen.
4.3.
De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de hierna te noemen rolzitting, opdat Woonbron zich over beide vragen bij akte kan uitlaten. Tevens ligt het op de weg van Woonbron om zich uit te laten over de vraag wie de kosten van het geding dient te dragen. Voorshands komt het de kantonrechter voor dat - ongeacht de uitkomst van de onderhavige procedure - Woonbron die kosten voor eigen rekening dient te nemen, nu de kosten van de onderhavige - tweede - procedure nodeloos gemaakt lijken te zijn en [gedaagde] bovendien in de andere procedure al veroordeeld is in de kosten van het geding.
4.4.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 21 april 2022opdat Woonbron zich bij akte kan uitlaten omtrent het gestelde in rechtsoverweging 4.2. en 4.3.;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671