ECLI:NL:RBROT:2022:3227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
635764 / HA RK 22-315
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure tegen UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. V. van Dorst, de rechter die de bestuursrechtelijke procedure behandelde. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om zijn WIA-uitkering te weigeren. De verzoeker had herhaaldelijk om uitstel van de zitting gevraagd, maar deze verzoeken waren door de rechter afgewezen. De verzoeker stelde dat hij onvoldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden op de zitting, omdat hij de stukken van het UWV pas kort voor de zitting had ontvangen. De rechter oordeelde echter dat de verzoeker voldoende tijd had om de stukken te bestuderen en dat de afwijzing van het uitstel niet onbegrijpelijk was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve redenen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter vooringenomen was. De beslissing van de rechter om het wrakingsverzoek af te wijzen werd als terecht beschouwd, en het verzoek werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 635764 / HA RK 22-315
Beslissing van 20 april 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. V. van Dorst, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Bij de rechter is in behandeling het door verzoeker ingestelde bestuursrechtelijke beroep tegen de beslissing van 10 augustus 2021 van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV). In die beslissing is het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van het UWV tot weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaard.
Die bestuursrechtelijke procedure draagt als kenmerk ROT 21 / 5001 WIA GVZ.
1.2.
Bij brieven van 14 februari 2022 zijn aan de gemachtigde van verzoeker en aan het UWV vooraankondigingen gestuurd voor de behandeling van het beroep op 7 april 2022.
1.3.
Bij brieven van 7 maart 2022 zijn verzoeker en het UWV uitgenodigd voor de behandeling door de rechter van het beroep op de zitting van 7 april 2022.
1.4.
Per e-mailbericht van 16 maart 2022 heeft de gemachtigde verzocht om uitstel van de zitting van 7 april 2022. Per e-mail van 17 maart 2022 heeft de gemachtigde ten aanzien van dat verzoek gerappelleerd.
1.5.
Per brief van de griffier van 18 maart 2022 is aan de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat het verzoek om uitstel van de behandeling is afgewezen.
1.6.
Per e-mailbericht van 21 maart 2022 heeft de gemachtigde van verzoeker andermaal verzocht om uitstel van de zitting van 7 april 2022.
1.7.
Het UWV heeft bij brief van 21 maart 2022 aanvullende stukken toegezonden aan de rechtbank en de gemachtigde van verzoeker. Bij brief van de griffier van 22 maart 2022 is een afschrift van die brief doorgezonden aan de gemachtigde van verzoeker.
1.8.
Per brief van de griffier van 23 maart 2022 is aan de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat de rechtbank geen reden ziet terug te komen op de eerdere beslissing tot afwijzing van het verzoek om uitstel.
1.9.
Per brief van 24 maart 2022 heeft de gemachtigde van verzoeker voor de derde maal verzocht om uitstel van de zitting van 7 april 2022.
1.10.
Per brief van de griffier van 25 maart 2022 is aan de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat de rechtbank geen redenen ziet terug te komen op de beslissingen van
18 maart 2022 en 23 maart 2022.
1.11.
Bij brief van 25 maart 2022 heeft de gemachtigde van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
1.12.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven bestuursrechtelijke procedure, waarin zich onder meer bevindt alle hiervoor genoemde correspondentie.
1.13.
Verzoeker, zijn gemachtigde en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Aan het UWV is een kennisgeving gezonden met daarin mededeling van het wrakingsverzoek en de zitting van de wrakingskamer.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 5 april 2022.
1.14.
Ter zitting van 13 april 2022, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker met zijn gemachtigde, de rechter, alsmede mevrouw [naam] , medewerker beroep van het UWV. Verzoeker, zijn gemachtigde en de rechter hebben ieder hun standpunt nader toegelicht, waarbij de gemachtigde het woord heeft gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen, die hij ter zitting heeft overgelegd.
1.15.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de brief met bijlagen van de gemachtigde van verzoeker, gedateerd 8 april 2022.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker de gronden van het wrakingsverzoek beperkt. Ter adstructie van het aldus gewijzigde en beperkte wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende - verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd.
2.1.1.
De reden van het wrakingsverzoek is nog slechts gelegen in de reactie van de rechter in de brief van 25 maart 2022 op het herhaalde uitstelverzoek.
2.1.2.
In die brief gaat de rechter niet in op de mededeling van verzoeker dat hij de vooraankondiging van 14 februari 2022 nooit heeft ontvangen.
2.1.3.
Evenmin gaat de rechter in die brief in op het argument van verzoeker dat hij de brief met aanvullende stukken van het UWV eerst op 23 maart 2022 heeft ontvangen en dat er daardoor onvoldoende tijd resteert voor de gemachtigde om die stukken met verzoeker te bespreken en vervolgens nog tijdig voor de zitting van 7 april 2022 aanvullende beroepsgronden te formuleren en in te dienen.
2.1.4.
Bij verzoeker ontstond hierdoor de gedachte dat de rechter het niet belangrijk vindt dat verzoeker op zorgvuldige wijze zijn beroepsgronden indient. De rechter heeft door deze handelwijze de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij heeft hij – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
De rechter heeft bij de griffie nagevraagd of de vooraankondiging gedateerd 14 februari 2022 naar de gemachtigde van verzoeker is verstuurd en kreeg daarop een bevestigend antwoord. Een afschrift trof de rechter aan in het dossier.
2.2.2.
De rechter heeft in het derde aanhoudingsverzoek van 24 maart 2022 geen aanleiding gezien om dat verzoek alsnog toe te wijzen. Het ingediende beroepschrift bevatte reeds summiere gronden. Zoals te doen gebruikelijk wordt in een dergelijk geval geen termijn gegeven voor het indienen van gronden. De gemachtigde van verzoeker is in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn aanvullende gronden in te dienen. Dat heeft hij dus vanaf oktober 2021 kunnen doen, maar van die mogelijkheid heeft hij tot aan 13 april 2022 geen gebruik gemaakt.
2.2.3.
Als verzoeker meent dat hij niet in staat is om adequaat op de aanvullende stukken van het UWV te reageren, dan kan hij dat schriftelijk of ter zitting aan de orde stellen. Op de zitting kan de rechter met partijen bezien hoe daaraan alsnog tegemoet kan worden gekomen. Hierin was dan ook geen reden gelegen om de zitting uit te stellen.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.3.
De beslissing van de rechter tot afwijzing van het (herhaalde) verzoek om uitstel van de zitting van 7 april 2022 is aan de gemachtigde van verzoeker medegedeeld bij brief van 25 maart 2022. In die brief is niet ingegaan op de door verzoeker bij brief van 24 maart 2022 voor uitstel van de zitting aangevoerde argumenten, maar is volstaan met een verwijzing naar de twee eerdere beslissingen van de rechter op verzoeken tot uitstel en de mededeling dat de rechtbank geen reden ziet om op deze beslissingen terug te komen.
3.4.
In die motivering ligt besloten dat hetgeen namens verzoeker in de brief van 24 maart 2022 als argumenten voor uitstel van de zitting is aangevoerd, inclusief het recentelijk ontvangen zijn van stukken van het UWV en het nog willen indienen van aanvullende gronden, geen reden vormt om alsnog te beslissen tot uitstel.
3.5.
De beslissing is niet onbegrijpelijk, gelet op het feit dat de gemachtigde van verzoeker de stukken van het UWV heeft ontvangen op 23 maart 2022 en er derhalve nog 15 dagen resteerden voor het bestuderen van die stukken, het bespreken ervan met zijn cliënt en het opstellen en indienen van op die stukken gebaseerde aanvullende beroepsgronden. Indien verzoeker van mening was dat hem onvoldoende tijd resteerde voor het nog indienen van op die stukken gebaseerde aanvullende beroepsgronden, had hij dit – zoals genoegzaam bekend mag zijn bij zijn gemachtigde – ter zitting naar voren kunnen brengen en had de rechter kunnen onderzoeken of aan verzoeker nog een nadere gelegenheid moest worden geboden om aanvullende beroepsgronden te formuleren Het indienen van het wrakingsverzoek heeft die mogelijkheid echter afgesneden.
3.6.
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. V. van Dorst.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op
20 april 2022 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. W.H. van Zundert
- mr. V. van Dorst
- Raad van Bestuur van het UWV