ECLI:NL:RBROT:2022:3198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/5088
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over WIA-dagloon en referteperiode

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de vaststelling van het WIA-dagloon. Eiseres, die als (assistent)kok werkte, had een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd na een periode van ziekte. Het UWV had de referteperiode voor de vaststelling van het dagloon vastgesteld van 1 mei 2018 tot en met 30 april 2019, wat eiseres betwistte. Zij stelde dat er onterecht geen rekening was gehouden met haar eerdere werkuren en dat zij niet gehoord was in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelde dat het UWV de referteperiode correct had vastgesteld en dat er geen grond was om van de wettelijke regels af te wijken. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet onzorgvuldig had gehandeld, ondanks dat eiseres niet gehoord was, en dat dit gebrek geen nadelige gevolgen voor haar had gehad. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, maar het UWV werd wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 49,- aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5088

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 16 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 100%.
Bij besluit van 20 september 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 11 april 2022. Eiseres was aanwezig samen met [persoon A] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

1. Eiseres werkte als (assistent)kok. Op 31 maart 2019 is het dienstverband geëindigd. Het UWV heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiseres zich op 8 mei 2019 bij het UWV ziekgemeld, waarna eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiseres onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 5 mei 2021. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiseres geen theoretische verdiencapaciteit meer heeft. De mate van arbeidsongeschiktheid is 100%. Daarom krijgt eiseres per 5 mei 2021 een WIA-uitkering naar dit percentage.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Het UWV heeft het besluit heroverwogen.

Wat eiseres vindt

5. Eiseres is het niet met het UWV eens. Zij voert aan dat de referteperiode niet juist is vastgesteld, omdat er onterecht geen rekening mee is gehouden dat ze lange tijd veel meer uren gewerkt heeft. Bovendien vindt zij dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat zij niet gehoord is. Verder stelt eiseres dat de beslissing op bezwaar te laat genomen is.

Waarover het gaat in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat de referteperiode in geval van eiseres loopt van 1 mei 2018 tot en met 30 april 2019. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.

Wat de rechtbank vindt

7. De rechtbank vindt dat het UWV de referteperiode in geval van eiseres juist heeft vastgesteld. De rechtbank zal dat uitleggen.
8. Eiseres vindt dat het UWV in haar geval van een ander refertejaar had moeten uitgaan. Zij werkte 13 jaar lang 40 uur per week. Na de overname van het restaurant waar zij werkte, is zij onder druk en met terugwerkende kracht akkoord gegaan met een contract voor 20 uur per week. Deze periode heeft vijf maanden geduurd. Dat heeft nu gevolgen voor de hoogte van haar WIA-uitkering. Eiseres vraagt het UWV om, net als bij de vaststelling van de hoogte van haar WW- en ZW-uitkering, uit te gaan van een andere referteperiode. Dit zou meer recht doen aan haar arbeidsverleden.
9. Het UWV heeft de hoogte van de WIA-uitkering vastgesteld op basis van het gemiddelde dagloon dat eiseres in het jaar voorafgaand aan de aanvraag heeft verdiend (de referteperiode). In haar geval is dat van 1 mei 2018 tot en met 30 april 2019. De bepaling van de referteperiode volgt uit artikel 13 eerste lid van de Wet WIA en artikel 13 eerste lid van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
10. Het UWV stelt terecht dat er geen grondslag is om van deze regels af te wijken. Voor de ZW en de WW is een dagloongarantie geregeld in het Dagloonbesluit, maar deze bepaling is niet van toepassing op het WIA-dagloon. Hierdoor kan er in geval van de ZW en WW wel een afwijkende referteperiode worden genomen bij de bepaling van het dagloon. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om geen uitzonderingen toe te staan bij het vaststellen van het dagloon bij de WIA. Dat ook de rechtspraak deze keuze van de wetgever moet respecteren, is al meerdere keren geoordeeld door de Centrale Raad van Beroep. [1] Dat kan in specifieke situaties, zoals bij eiseres, tot gevolg hebben dat het WIA-dagloon lager is dan het ZW-dagloon. Naar het oordeel van de rechtbank kon het UWV dus niet afwijken van de referteperiode om aan de situatie van eiseres tegemoet te komen. De rechtbank begrijpt dat dit nadelig is voor haar, maar dat maakt de conclusie niet anders.
11. Eiseres vindt verder dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij in bezwaar niet gehoord is. Het UWV beroept zich er onterecht op dat zij heeft afgezien van haar recht om gehoord te worden. Zij is volgens haar niet geïnformeerd over de mogelijkheid en betekenis voor haar van een hoorzitting.
12. Het UWV verweert zich door te verwijzen naar een telefoonnotitie van 25 augustus 2021 waarin staat dat eiseres gebeld is en dat zij in dat gesprek heeft afgezien van een hoorzitting.
13. De verplichting om te horen is opgenomen in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb staan situaties beschreven wanneer van het horen kan worden afgezien. Dat is onder andere het geval als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord. Volgens de rechtbank is niet voldoende komen vast te staan dat eiseres heeft afgezien van haar recht om in bezwaar gehoord te worden, aangezien eiseres de inhoud van de telefoonnotitie hierover betwist. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, aangezien aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Eiseres heeft in beroep, zowel in haar beroepschrift als tijdens de zitting, de gelegenheid gehad om haar standpunten naar voren te brengen. In het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding het UWV te veroordelen in het vergoeden van het betaalde griffierecht aan eiseres.
14. Tot slot vindt eiseres dat er te laat een beslissing op bezwaar genomen is. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het besluit is binnen de daarvoor geldende termijn van dertien weken genomen door het UWV. [2]

De conclusie van de rechtbank

15. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt.
16. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het griffierecht van € 49,- aan eiseres het vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 bepaalt het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid met mr. J.B.C. Hoeksel, griffier, op 25 april 2022.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op:
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak .nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRvB van 28 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5121.
2.Zie hiervoor artikel 111 van de Wet WIA.