2.3Verweerder heeft op 9 december 2021 gesproken met [naam 5] over de afhandeling van de aanvraag. Hij heeft aangegeven dat verzoekster die dag nog een uitnodiging zou krijgen voor een gesprek op 15 december 2021. In dit gesprek kan verzoekster haar besluit doorgeven. Verweerder heeft de uitnodiging voor dit gesprek op 9 december 2021 bij verzoekster in de brievenbus gedaan. In die uitnodiging staat dat als verzoekster niet naar het gesprek komt en zich niet afmeldt, verweerder ervan uitgaat dat zij geen uitkering meer nodig heeft.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat verzoekster niet is verschenen op het gesprek van 15 december 2021 en zich ook niet heeft afgemeld. Verweerder gaat er daarom van uit dat verzoekster de uitkering niet meer nodig heeft. Verzoekster is het er niet mee eens dat verweerder de aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Zij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat er aan haar voorschotten worden verstrekt, in ieder geval totdat verweerder heeft beslist is op haar bezwaarschrift.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
4. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoekster kans van slagen heeft. Zij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
5. Verweerder kan besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen als de door verzoekster verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. In het besluit van 20 december 2021 staat weliswaar dat verweerder nog niet over voldoende gegevens beschikte, maar feitelijk wilde verweerder alleen nog maar weten of verzoekster haar aanvraag wilde doorzetten of niet. Enkel dat punt vergde nog een toelichting van verzoekster. Verweerder beschikte al over alle nodige feitelijke informatie. Verweerder was daarom niet bevoegd om de aanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen.
6. Hierdoor komt de vraag op of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, in afwachting van de beslissing op het bezwaarschrift.
7. Verweerder heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de keuze had tussen de aanvraag niet in behandeling nemen en de aanvraag afwijzen. Volgens verweerder is niet gekozen voor afwijzing van de aanvraag in het belang van verzoekster en [naam 4]. Verweerder heeft het idee dat verzoekster en [naam 4] hebben gekozen voor een constructie waarbij zij op papier niet samenwonen, met als doel om allebei een eigen inkomen te verkrijgen, zodat [naam 4] sneller uit de schulden kan komen met dit extra (gezins)inkomen. Verweerder heeft tijdens de zitting gezegd dat hij het gezin graag wil helpen om uit de schulden te komen, met hulp van het sociaal wijkteam. Als verzoekster deze aanvraag zou doorzetten, dan zag verweerder geen andere mogelijkheid dan de sociale recherche erbij te betrekken om de feitelijke woonsituatie van verzoekster nader te onderzoeken. Volgens verweerder heeft hij deze stap in het belang van verzoekster (nog) niet willen zetten en is er daarom gekozen voor de minst belastende, maar juridisch dus onjuiste optie. Verweerder heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld hij de aanvraag zal afwijzen als het besluit van 20 december 2021 geen stand houdt.
8. De voorzieningenrechter vindt dat er onduidelijkheid bestaat over de feitelijke woonsituatie van verzoekster.
Zo heeft verzoekster tijdens een ‘poortgesprek’ met verweerder op 29 november 2021 verklaard dat [naam 4] niet bij haar woont, dat hij slechts één keer per maand op bezoek komt voor de kinderen en dat hij nooit blijft slapen. Vervolgens heeft verzoekster verklaard dat zij hem niet wil zien en dat hij misschien de kinderen bezoekt bij haar moeder. Dit verhoudt zich niet met de waarnemingen die zijn verricht in de periode van 23 november 2021 tot en met 9 december 2021, waarbij op zeven dagen is gezien dat [naam 4] ’s ochtends vroeg de woning van verzoekster verlaat om naar zijn werk te gaan.
Verzoekster heeft aangevoerd dat dit poortgesprek heeft plaatsgevonden met behulp van iemand die in het Arabisch met haar sprak. Volgens verzoekster is zij het Arabisch niet goed machtig. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat er op die dag uitgebreid met verzoekster is gesproken. Weliswaar heeft verweerder aangegeven dat verzoekster niet direct antwoord geeft op de gestelde vragen en dat vragen meerdere keren herhaald moesten worden, maar uit de verslaglegging blijkt niet dat verzoekster onvoldoende in het Arabisch kan communiceren. Haar verklaringen zijn namelijk vrij uitgebreid en gedetailleerd. Voor zover verzoekster tijdens de zitting nog heeft geopperd dat sommige dingen door [naam 5] zijn gezegd, overweegt de voorzieningenrechter dat de opmerkingen vanuit het sociaal wijkteam apart zijn genoteerd. Dat verweerder dingen die [naam 5] heeft gezegd heeft genoteerd als verklaring van verzoekster, vindt de voorzieningenrechter niet aannemelijk.
Verzoekster heeft tijdens de zitting verklaard dat [naam 4] in ploegendienst werkt; in de ene week werkt hij in de ochtend van 6 tot 12 uur en in de andere week werkt hij in de avond van half 3 tot 12 uur. In de weken dat hij ochtenddienst heeft, komt hij vaak ’s ochtends voordat hij naar zijn werk gaat even bij de kinderen kijken, aldus verzoekster. Hij kondigt zijn bezoek dan van tevoren aan via een Whatsapp- of SMS-bericht. Dit betekent dat [naam 4] dus zijn kinderen zou bezoeken vóór 6 uur ’s ochtends. De voorzieningenrechter plaatst vraagtekens bij deze verklaring van verzoekster, omdat dit een tijdstip is waarop verzoekster en de kinderen waarschijnlijk liggen te slapen en een bezoekje aan de kinderen daarom niet voor de hand ligt. Bovendien komt deze verklaring ook niet overeen met wat zij eerder tijdens het poortgesprek heeft verklaard.
9. Omdat de woonsituatie van verzoekster op dit moment nog onduidelijk is, onder meer vanwege de wisselende verklaringen die verzoekster op dit punt heeft afgelegd, staat voor de voorzieningenrechter nog niet vast dat verzoekster recht heeft op een bijstandsuitkering. Er bestaat daarom geen aanleiding om aan verzoekster voorschotten te verstrekken in afwachting van de beslissing op haar bezwaarschrift.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.