Op 4 februari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van een jaar. Dit verzoek was gebaseerd op zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige], die in het verleden getuige was van huiselijk geweld tussen de ouders. De ouders, [naam moeder] en [naam vader], hebben sinds 8 december 2021 hun relatie hersteld en wonen weer samen. Tijdens de zitting is gebleken dat de ouders geen behoefte hebben aan de voorgestelde specialistische hulp van Enver en dat er geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar is om een vertrouwensband op te bouwen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er niet voldaan is aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, dat vereist dat er sprake moet zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige. De school van [voornaam minderjarige] heeft aangegeven dat het goed gaat met hem/haar en dat er geen grote zorgen meer zijn. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders stappen in de goede richting hebben gezet en dat er momenteel geen noodzaak is voor verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI dan ook afgewezen.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022 door mr. T. van den Akker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.