ECLI:NL:RBROT:2022:2967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/3155
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en de beoordeling van de wachttijd door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de afwijzing van een WIA-uitkering. De eiser, die als magazijnmedewerker werkte, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar deze was door het UWV afgewezen op basis van het niet vervullen van de wachttijd van 104 weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering ten onrechte had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende eigen onderzoek had verricht naar de medische situatie van eiser en dat de hersteldverklaring van de werkgever niet als doorslaggevend bewijs mocht worden beschouwd. Eiser had zich op 2 november 2020 ziek gemeld, maar het UWV had geen medisch bewijs dat eiser gedurende 104 weken ziek was geweest. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en het UWV opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV de wachttijd opnieuw moet beoordelen op basis van een toereikend eigen onderzoek. Eiser heeft in beroep gelijk gekregen, en de rechtbank heeft de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3155

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. F. Kiliç-Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. W. Smith).

Procesverloop

Met het besluit van 26 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als magazijnmedewerker bij [naam bedrijf] te [plaatsnaam].
2. Met het besluit van 12 mei 2020 heeft verweerder aan eiser per 1 mei 2020 een WW [1] - uitkering toegekend.
3. Op 15 oktober 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
4. Met het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering afgewezen. Eiser kan vanaf 25 januari 2021 geen WIA-uitkering krijgen, omdat hij de wachttijd van 104 weken niet heeft vervuld. Eiser was voor het einde van de periode van 104 weken beter.
5. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op 25 januari 2021 nog geen 104 weken ziek is. Eiser heeft vanaf 1 mei 2020 een WW-uitkering en hij heeft zich op 2 november 2020 ziekgemeld. Eiser heeft daarom nog geen recht op een WIA-uitkering. Eiser heeft op de WIA-aanvraag van 15 oktober 2020 als eerste ziektedag 1 februari 2019 vermeld. Maar omdat hij vanaf 1 mei 2020 een WW-uitkering ontvangt, betekent dit dat hij vanaf 1 mei 2020 niet langer ziek is. Eiser is gerekend vanaf 1 februari 2019 dus nog geen 104 weken ziek. Bij verweerder is wel bekend dat eiser zich op 2 november 2020 heeft ziekgemeld. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat hij eerst moet beoordelen of eiser aan de juridische voorwaarden voldoet voor een WIA-uitkering. Pas daarna vindt een medische beoordeling plaats.

Het standpunt van eiser

6. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat hij voor het einde van zijn dienstverband op 1 mei 2020 ziek was. Eiser was ziek vanaf februari 2019 en hij heeft het UWV verzocht om hier bij de beoordeling van de WIA-aanvraag rekening mee te houden. Eiser voert verder aan dat hij zich genoodzaakt heeft gevoeld om te tekenen voor beëindiging van zijn dienstverband met de betermelding. Echter in feite was eiser niet hersteld en is het daarna veel slechter met hem gegaan. Zijn ziekte kent een moeizaam verloop van herstel. Voor een zorgvuldige beoordeling van de WIA-aanvraag, had verweerder dit inhoudelijk moeten toetsen. Eiser stelt dat hij als gevolg van de beslissing schade heeft geleden die op grond van artikel 8:73 van de Awb [2] voor vergoeding in aanmerking komt.

Waarover het gaat in deze zaak

7. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het UWV terecht de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering heeft afgewezen op de grond dat de wachttijd van 104 weken in de zin van de Wet WIA niet is volgemaakt.

Het juridisch kader

8. In artikel 23, eerste en tweede lid, van de Wet WIA is bepaald dat voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd van 104 weken geldt. Als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) vereist de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere hersteldverklaringen, die hebben plaatsgevonden tijdens de wachttijd, betrokken (kunnen) worden. [3]

Wat de rechtbank vindt

10. De rechtbank heeft het UWV schriftelijk vragen gesteld. Het UWV heeft geantwoord dat uit het eerstelijnsverslag van 30 december 2020 blijkt dat de (ex-)werkgever eiser vanaf 20 januari 2020 hersteld heeft gemeld. Eisers standpunt dat hij vanaf 1 februari 2019 doorlopend ziek is geweest, is niet onderbouwd met medische stukken. Er is alleen een medicatielijst aanwezig en een brief van de KNO-arts. Er is volgens het UWV dus geen medisch bewijs dat eiser 104 weken ziek is geweest en er is ook geen aanwijzing voor dat hij gedurende 104 weken ziek is geweest. Er was derhalve geen aanleiding voor het UWV om te onderzoeken of eiser de wachttijd heeft volbracht. Het UWV handhaaft zijn standpunt dat de WIA-uitkering op de juiste grond, zijnde dat de wachttijd niet is volbracht, is afgewezen.
11. Eiser heeft in reactie hierop aangevoerd dat het hem verbaasd dat het UWV stelt niet bekend te zijn met zijn ziekte voor november 2020. Voor de beëindiging van zijn dienstverband was eiser bekend bij het UWV door middel van de mededelingen van de arboarts en werkgever. Eiser verwijst verder naar bijgevoegde documentatie.
12. De rechtbank stelt vast dat eigen onderzoek door een verzekeringsarts en eventueel ook een arbeidsdeskundige van het UWV niet heeft plaatsgevonden. Daarmee is het UWV in gebreke gebleven ten aanzien van de op hem rustende plicht tot het verrichten van eigen onderzoek, zoals hiervoor omgeschreven in de genoemde rechtspraak van de Raad. Uit deze rechtspraak blijkt ook dat aan de hersteldverklaring op zichzelf geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend.
13. Het UWV zal alsnog op basis van een toereikend eigen verzekeringsgeneeskundig en eventueel ook arbeidskundig onderzoek zijn standpunt moeten bepalen over de vraag of eiser de wachttijd als bedoeld in artikel 23 van de Wet WIA heeft volbracht.
14. Eiser heeft tot slot verzocht om vergoeding van zijn schade. De rechtbank stelt vast dat dit verzoek niet is onderbouwd en gaat daarom aan dit verzoek voorbij.

De conclusie van de rechtbank

15. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het niet op een zorgvuldige wijze is voorbereid en omdat een deugdelijke en daadkrachtige motivering voor het in het bestreden besluit ingenomen standpunt ontbreekt.
16. De rechtbank zal geen bestuurlijke lus toepassen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het UWV zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. Omdat eiser in beroep gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht vergoed.
18. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.138,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschriften en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van eiser na beantwoording door het UWV van de vragen van de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.138,50,-.
Deze uitspraak is gedaan op 19 april 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier.
griffier rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.WW: Werkloosheidswet.
2.Awb: Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 1 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1878 en van 14 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3601.