ECLI:NL:CRVB:2019:3601
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens niet vervulde wachttijd van 104 weken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante had in het verleden meerdere keren een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvragen waren steeds afgewezen omdat zij niet verzekerd was voor de WIA. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat de wettelijke wachttijd van 104 weken niet was vervuld.
Appellante had tussen 2006 en 2012 geen aaneengesloten periode van 104 weken arbeidsongeschiktheid kunnen aantonen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar standpunt dat zij in de genoemde periode arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de arts van het Uwv overtuigend had gemotiveerd dat er geen concrete aanwijzingen waren dat appellante in de relevante periode 104 weken aaneengesloten arbeidsongeschikt was geweest.
De Raad benadrukte dat medicijngebruik op zich niet leidt tot arbeidsongeschiktheid en dat de door appellante ingediende medische gegevens niet voldoende waren om haar standpunt te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.