5.2.2.Beoordeling
Verdachte wordt er onder feit 2 van beschuldigd dat hij een zevental leningsovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt.
5.2.2.1.
Aantreffen en ontvangst leningsovereenkomsten
Tijdens het inleidend gesprek op 11 april 2019 met de Belastingdienst in het kader van een ingesteld boekenonderzoek verklaart de verdachte dat zijn vermogen afkomstig is uit leningen van zijn schoonouders, de heer [persoon B] en mevrouw [persoon A] . Bij verdachte worden vervolgens de tussen hem en zijn schoonouders afgesloten leningsovereenkomsten opgevraagd. Een dag na dit gesprek wordt tussen een lading groente en fruit bestemd voor [naam bedrijf] een niet ondertekende leningsovereenkomst aangetroffen met een stempel van een notaris in Suriname en gedateerd 10 januari 2017.
De Belastingdienst ontvangt op 24 juni 2019 de volgende zeven leningsovereenkomsten:
Leningsovereenkomst d.d. 19 januari 2009 voor een bedrag van € 60.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 15 november 2009 voor een bedrag van € 150.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 13 maart 2015 voor een bedrag van € 250.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 1 april 2015 voor een bedrag van € 125.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 15 december 2015 voor een bedrag van € 175.000,-
Leningsovereenkomst (niet gedateerd) voor een bedrag van € 45.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 10 januari 2017 voor een bedrag van € 167.000,-
5.2.2.2.
Verklaring [persoon A]
Mevrouw [persoon A] , de schoonmoeder van verdachte, verklaart dat zij geen leningen heeft verstrekt aan verdachte. Zij weet niets van bovenstaande leningsovereenkomsten en verklaart dat de handtekeningen niet van haar en van haar man, de heer [persoon B] , zijn.
Anders dan bepleit acht de rechtbank de door mevrouw [persoon A] afgelegde verklaring betrouwbaar. Haar verklaring vindt op diverse onderdelen steun in andere, objectieve bewijsmiddelen. Zo bevestigt een opsporingsambtenaar van de FIOD dat de handtekeningen van de geldgevers op de leningsovereenkomsten niet overeenkomen met de handtekeningen in hun paspoorten, en staat mevrouw [persoon A] afwisselend als ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ vermeld, waar zij haar paspoort tekent met ‘ [naam 2] ’. Daarnaast bevestigt de notaris [naam notaris] dat zij de schoonouders van verdachte niet kent, zij nooit leningsovereenkomsten voor de verdachte heeft opgemaakt, zij de leningsovereenkomsten waarop haar stempel zou staan niet kent en de stempel en handtekening niet van haar zijn.
Bovendien is de leningsovereenkomst die gevonden is in de voor de verdachte bestemde lading fruit exact dezelfde als de door de verdachte ingebrachte leningsovereenkomst d.d. 10 januari 2017, voorzien van een stempel van notaris [naam notaris] , echter zonder de handtekeningen van de verdachte, diens schoonouders en de notaris.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de onder feit 2 genoemde leningsovereenkomsten vals zijn.
5.2.2.3.
Bewijsbestemming en oogmerk
De rechtbank stelt vast dat de geschriften een bewijsbestemming hebben. De leningsovereenkomsten hebben naar hun aard een bewijsbestemming in het maatschappelijk verkeer. Dat blijkt reeds uit het feit dat verdachte de leningsovereenkomsten heeft gebruikt om naar de Belastingdienst de herkomst van zijn vermogen te onderbouwen. De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse geschriften, als ware deze echt en onvervalst.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor de leningsovereenkomsten DOC-002 en DOC-003, omdat pas aan de bewijsbestemming is voldaan nadat de overeenkomsten ondertekend zijn en deze overeenkomsten ondertekend zijn in Paramaribo. De rechtbank verwerpt dit verweer. Nu vastgesteld is dat de leningsovereenkomsten vals zijn, kan niet vastgesteld worden dat deze leningsovereenkomsten in Paramaribo zijn opgemaakt.