ECLI:NL:RBROT:2022:2912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
83/177969-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en gewoontewitwassen met betrekking tot leningsovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het valselijk opmaken van zeven leningsovereenkomsten en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door in de leningsovereenkomsten onjuiste informatie op te nemen over de herkomst van de geleende bedragen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het witwassen van een geldbedrag van € 167.025,-, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat dit bedrag een criminele herkomst had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de cautie had moeten krijgen tijdens het fiscale onderzoek, wat leidde tot een vormverzuim. De verdachte had geen verifieerbare verklaring voor de herkomst van de geldbedragen en de rechtbank concludeerde dat er sprake was van gewoontewitwassen, gezien de lange periode waarin de verdachte onroerend goed had aangekocht met een totale waarde van € 1.364.260,-. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van de vals opgemaakte administratie toegewezen, maar de verbeurdverklaring van de onroerende goederen werd afgewezen, omdat dit onevenredig zwaar zou zijn voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/177969-20
Datum uitspraak: 21 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
[postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D.A. Evertsz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar;
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag ad. € 167.025,-, de vals opgemaakte administratie en de panden [straatnaam 1] [huisnummer A] en [huisnummer B] te Bleiswijk, [straatnaam 2] [huisnummer C] en [huisnummer D] te ’s-Gravenhage en [adres 1] te De Meern.

4..Verweren met betrekking tot vormverzuimen

4.1.
Schending van de verplichting de cautie te geven
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bij wijze van preliminair verweer en herhaald bij pleidooi betoogd dat alle afgelegde verklaringen van verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs wegens schending van de verplichting de cautie te geven. Daartoe heeft hij, verkort en samengevat weergegeven, aangevoerd dat er ten aanzien van de verdachte per 5 juni 2018 reeds het vermoeden was van enig strafbaar feit, te weten witwassen. Per 12 april 2019 hadden de controlemedewerkers van de Belastingdienst het redelijk vermoeden dat tevens sprake was van verdenking van valsheid in geschrift. Ondanks de verdenking is verdachte uitgenodigd om op het concept rapport van het fiscale boekenonderzoek te reageren, zonder dat de Belastingdienst hem daarbij heeft gewezen op diens zwijgrecht of recht op rechtsbijstand.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het moment van de sfeerovergang van het fiscale voortraject naar het strafrechtelijk onderzoek duidelijk dient te worden gemarkeerd. In deze zaak is er op 5 juni 2018 door de Belastingdienst een aankondiging gedaan van een boekenonderzoek. Naar aanleiding van die aankondiging heeft er op 11 april 2019 een inleidend gesprek plaatsgevonden waarin verdachte gevraagd is naar de herkomst van zijn vermogen. Verdachte heeft toen kortgezegd verklaard dat hij geld geleend heeft van zijn schoonouders, waarna door de Belastingdienst de betreffende leningsovereenkomsten bij de verdachte zijn opgevraagd.
Op 12 april 2019 is op Schiphol tussen het groente en fruit bestemd voor [naam bedrijf] een ongetekende leningsovereenkomst aangetroffen, opgemaakt op 10 januari 2017, met een stempel van een notaris uit Paramaribo (Suriname). Bij controle van dit document door de Douane is toen het vermoeden ontstaan dat deze leningsovereenkomst vals is. Van de boekhouder van verdachte zijn vervolgens op 24 juni 2019 zeven leningsovereenkomsten ontvangen, waaronder een getekende versie van de op 12 april 2019 op Schiphol aangetroffen leningsovereenkomst.
Verdachte is vervolgens op 22 augustus 2019 in het kader van het boekenonderzoek gehoord over de ontvangen leningsovereenkomsten.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden zijn er naar het oordeel van de rechtbank bij aanvang van het horen van de verdachte door de Belastingdienst op 22 augustus 2019 serieuze aanwijzingen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift ten aanzien van een leningsovereenkomst. De ondervraging door de Belastingdienst op 22 augustus 2019 is ook, zo blijkt uit het daarvan opgemaakte verslag, expliciet gericht op de namens de verdachte toegezonden leningsovereenkomsten.
Onder deze omstandigheden ligt bij dit gesprek het moment van sfeerovergang tussen het fiscale voortraject en het strafrechtelijk onderzoek en had verdachte de cautie gegeven moeten worden. Door dit niet te doen is er sprake van een vormverzuim.
De rechtbank zal gelet hierop het gespreksverslag van het gesprek van 22 augustus 2019 uitsluiten van het bewijs. Nadien heeft de verdachte geen verklaring meer afgelegd en een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
De rechtbank ziet geen aanleiding na pleidooi anders te oordelen.
4.2.
Misbruik van bevoegdheden (détournement de pouvoir)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bij wijze van preliminair verweer en herhaald bij pleidooi betoogd dat ook ten aanzien van AMB-001 bewijsuitsluiting dient plaats te vinden. Daartoe heeft hij, verkort en samengevat weergegeven, aangevoerd dat het in ontvangst nemen van de ongetekende leningsovereenkomst door de douaneambtenaar, het maken van een kopie en het doorsturen daarvan naar de controlemedewerker niets van doen heeft met nalevingstoezicht, zodat de douaneambtenaar onbevoegdelijk heeft gehandeld.
4.2.2.
Beoordeling
Het verbod op détournement de pouvoir houdt in dat een bevoegdheid niet mag worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Van misbruik van bevoegdheden is dus alleen dan sprake indien de Douane haar bevoegdheden heeft toegepast met het oog op een ander doel dan de controle op naleving van de douanevoorschriften. Voor die conclusie biedt het dossier geen aanknopingspunten. Op 12 april 2019 vond er een controle plaats door de Douane in samenwerking met de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Daarbij werd een zending met groente en fruit bestemd voor [naam bedrijf] gecontroleerd door de NVWA, die daarbij een document (ongetekende leningsovereenkomst) aantrof. Dit document is door de NVWA overgedragen aan een douanemedewerker, die het document vervolgens heeft onderzocht en doorgestuurd. Niet valt in te zien dat deze gang van zaken noopt tot de conclusie dat sprake is van misbruik van enige bevoegdheid.
4.3.
Conclusie
Het verweer van de verdediging wordt op al haar onderdelen verworpen.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 1
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het witwassen van het geldbedrag van € 167.025,-. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het geldbedrag in de kluis in de woning van verdachte is aangetroffen. De echtgenote van verdachte was niet op de hoogte van de aanwezigheid van het geld in haar woning. Uit onderzoek is gebleken dat het geld geen kasgeld is uit de bedrijfskas van [naam bedrijf] . Verdachte heeft geen verklaring afgelegd voor het aangetroffen geldbedrag.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er in een kluis in de woning van verdachte onder meer een geldbedrag van € 167.025,- is aangetroffen. Hoewel onderzoek naar het kasgeld van de onderneming van de verdachte geen verklaring heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van het geld, zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat er sprake is van een vermoeden van witwassen ten aanzien van dit geldbedrag.
Uit het controlerapport van het boekenonderzoek bij [naam bedrijf] blijkt immers dat er jaarlijks grote bedragen via de kas binnenkomen en uitgaan. In 2016 en 2017 gaat het om ongeveer € 2.000.000,- per jaar. Tevens blijkt dat een goede vastlegging van het kasverkeer ontbreekt en de administratie niet volledig is, wat wordt bevestigd door de boekhouder, die meldt dat geen deugdelijke administratie van de onderneming is bijgehouden. Derhalve kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering feit 2
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is kort gezegd betoogd dat de verklaring van mevrouw [persoon A] , de schoonmoeder van verdachte, als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en derhalve niet zonder meer voor het bewijs kan worden gebezigd.
Verder is aangevoerd dat pas bij ondertekening aan de bewijsbestemming is voldaan en de leningsovereenkomsten DOC-002 en DOC-003 ondertekend zijn te Paramaribo, terwijl in de tenlastelegging als pleegplaats Den Haag of elders in Nederland is opgenomen.
Tot slot is een alternatief scenario aangedragen dat de leningen niet vals, maar hoogstens als onzakelijk kunnen worden beschouwd.
5.2.2.
Beoordeling
Verdachte wordt er onder feit 2 van beschuldigd dat hij een zevental leningsovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt.
5.2.2.1.
Aantreffen en ontvangst leningsovereenkomsten
Tijdens het inleidend gesprek op 11 april 2019 met de Belastingdienst in het kader van een ingesteld boekenonderzoek verklaart de verdachte dat zijn vermogen afkomstig is uit leningen van zijn schoonouders, de heer [persoon B] en mevrouw [persoon A] . Bij verdachte worden vervolgens de tussen hem en zijn schoonouders afgesloten leningsovereenkomsten opgevraagd. Een dag na dit gesprek wordt tussen een lading groente en fruit bestemd voor [naam bedrijf] een niet ondertekende leningsovereenkomst aangetroffen met een stempel van een notaris in Suriname en gedateerd 10 januari 2017.
De Belastingdienst ontvangt op 24 juni 2019 de volgende zeven leningsovereenkomsten:
Leningsovereenkomst d.d. 19 januari 2009 voor een bedrag van € 60.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 15 november 2009 voor een bedrag van € 150.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 13 maart 2015 voor een bedrag van € 250.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 1 april 2015 voor een bedrag van € 125.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 15 december 2015 voor een bedrag van € 175.000,-
Leningsovereenkomst (niet gedateerd) voor een bedrag van € 45.000,-
Leningsovereenkomst d.d. 10 januari 2017 voor een bedrag van € 167.000,-
5.2.2.2.
Verklaring [persoon A]
Mevrouw [persoon A] , de schoonmoeder van verdachte, verklaart dat zij geen leningen heeft verstrekt aan verdachte. Zij weet niets van bovenstaande leningsovereenkomsten en verklaart dat de handtekeningen niet van haar en van haar man, de heer [persoon B] , zijn.
Anders dan bepleit acht de rechtbank de door mevrouw [persoon A] afgelegde verklaring betrouwbaar. Haar verklaring vindt op diverse onderdelen steun in andere, objectieve bewijsmiddelen. Zo bevestigt een opsporingsambtenaar van de FIOD dat de handtekeningen van de geldgevers op de leningsovereenkomsten niet overeenkomen met de handtekeningen in hun paspoorten, en staat mevrouw [persoon A] afwisselend als ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ vermeld, waar zij haar paspoort tekent met ‘ [naam 2] ’. Daarnaast bevestigt de notaris [naam notaris] dat zij de schoonouders van verdachte niet kent, zij nooit leningsovereenkomsten voor de verdachte heeft opgemaakt, zij de leningsovereenkomsten waarop haar stempel zou staan niet kent en de stempel en handtekening niet van haar zijn.
Bovendien is de leningsovereenkomst die gevonden is in de voor de verdachte bestemde lading fruit exact dezelfde als de door de verdachte ingebrachte leningsovereenkomst d.d. 10 januari 2017, voorzien van een stempel van notaris [naam notaris] , echter zonder de handtekeningen van de verdachte, diens schoonouders en de notaris.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de onder feit 2 genoemde leningsovereenkomsten vals zijn.
5.2.2.3.
Bewijsbestemming en oogmerk
De rechtbank stelt vast dat de geschriften een bewijsbestemming hebben. De leningsovereenkomsten hebben naar hun aard een bewijsbestemming in het maatschappelijk verkeer. Dat blijkt reeds uit het feit dat verdachte de leningsovereenkomsten heeft gebruikt om naar de Belastingdienst de herkomst van zijn vermogen te onderbouwen. De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse geschriften, als ware deze echt en onvervalst.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor de leningsovereenkomsten DOC-002 en DOC-003, omdat pas aan de bewijsbestemming is voldaan nadat de overeenkomsten ondertekend zijn en deze overeenkomsten ondertekend zijn in Paramaribo. De rechtbank verwerpt dit verweer. Nu vastgesteld is dat de leningsovereenkomsten vals zijn, kan niet vastgesteld worden dat deze leningsovereenkomsten in Paramaribo zijn opgemaakt.
5.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valselijk opmaken van een zevental leningsovereenkomsten.
5.3.
Bewijswaardering feit 3
5.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is kort gezegd betoogd dat er geen enkel onderzoek is gedaan naar het gronddelict. De valse leningsovereenkomsten kunnen het gronddelict in ieder geval niet vormen, aangezien de leningsovereenkomsten als zodanig geen geldstroom generen.
5.3.2.
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een bedrag van € 972.000,-, alsmede van een vijftal panden. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
5.3.3.
Vermoeden van witwassen
Verdachte heeft tussen 2007 en 2018 negen onroerende goederen aangeschaft met een gezamenlijke aankoopwaarde van € 1.364.260,-. Gedurende het boekenonderzoek heeft hij verklaard dat hij zijn vastgoedportefeuille heeft aangekocht met leningen van zijn schoonouders. Ten aanzien van de betreffende leningsovereenkomsten is eerder in dit vonnis echter vastgesteld dat deze vals zijn. De leningsovereenkomsten kunnen derhalve de aanwezigheid van dit grote geldbedrag niet verklaren. Ook de (bruto)winst van de onderneming van verdachte, [naam bedrijf] , is onvoldoende om de herkomst van dit geldbedrag te kunnen verklaren.
Bij de aanschaf van onroerend goed is gebruik gemaakt van (onder andere) drie bankrekeningen op naam van de schoonouders van verdachte. Verdachte is gemachtigd op die bankrekeningen. Mevrouw [persoon A] heeft verklaard na het openen van een rekening en de eerste storting geen transacties meer te hebben verricht. Zij heeft wel papieren van de bank getekend, maar heeft maar één rekening in Nederland. Ondanks dat zij geen transacties verricht, vinden er veelvuldig overboekingen plaats tussen de bankrekeningen van [naam bedrijf] , de verdachte, zijn vrouw en deze bankrekeningen.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Dat betekent dat van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld mag worden verwacht.
5.3.4.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft zich in het kader van zijn strafzaak zowel bij zijn verhoren bij de FIOD als ter terechtzitting beroepen op zijn zwijgrecht. Derhalve is er geen voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het geld en kan derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.
5.3.5.
Verhulling van de herkomst en omzetting
Door het gebruik van de bankrekeningen op naam van zijn schoonouders en het opstellen van valse leningsovereenkomsten zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft verdachte getracht de herkomst van het geldbedrag te verhullen. Daarnaast heeft verdachte door de aanschaf van negen onroerende goederen € 1.364.260,- overgedragen en omgezet.
De rechtbank zal overeenkomstig de vordering van de officier van justitie het witwassen ten aanzien van een geldbedrag bewezen verklaren en vrijspreken van het witwassen van de onroerende goederen. De onroerende goederen zijn immers aangeschaft met het bewezen verklaarde geldbedrag.
5.3.6.
Gewoonte
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een “gewoonte”, zoals ten laste gelegd onder artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld (HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702).
De verdachte heeft gedurende een periode van 11 jaar negen onroerende goederen aangeschaft met een gezamenlijke aankoopwaarde van € 1.364.260,-. Ter verhulling is een zevental leningsovereenkomsten opgesteld en zijn de Nederlandse bankrekeningen van de schoonouders van de verdachte gebruikt.
Gelet op de aard, omvang en duur van de gedragingen acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
5.3.7.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde gewoontewitwassen.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij,
in de periode van 19 januari 2009 tot en
met l oktober 2020, in Nederland,
meermalen, telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig
feit te dienen, te weten
- Leningsovereenkomst d.d. 19 januari 2009 en
- Lening overeenkomst d.d. 15 november 2009 en- Lening overeenkomst d.d. 13 maart 2015 en
- Leningsovereenkomst d.d. 1 april 2015 en
- Leningsovereenkomst d.d. 15 december 2015 en
- Leningsovereenkomst niet gedateerd en
- Lening overeenkomst d.d. 10 januari 2017
valselijk heeft opgemaakt door in die leningsovereenkomsten
telkens in strijd met de waarheid op te nemen dat
verdachte enige geldbedragen heeft geleend van schoonouders
[persoon B] en [persoon A]
terwijl die gebeurtenissen in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden
waarbij het valselijk opmaken - door verdachte - is gebeurd met het oogmerk om deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken ;
3
hij,
in de periode van 14 november 2007 tot heden, in Nederland,
a. a)
van
- geldbedragen
de herkomst heeft verhuld,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een
gewoonte heeft gemaakt,
en
b)
geldbedragen heeft overgedragen en omgezet,
terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

2..valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

3. gewoontewitwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van zeven leningsovereenkomsten, waarbij hij de namen van zijn schoonouders en die van een notaris heeft gebruikt als betrokkenen. De valse leningsovereenkomsten zijn gebruikt jegens de Belastingdienst. De integriteit van het financiële en economische verkeer staat of valt met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot enig bewijs dienen. Door zo te handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat anderen in de juistheid van geschriften moeten kunnen stellen ernstig beschaamd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen. Het gewoontewitwassen strekt zich uit over een periode van bijna 15 jaren. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
In matigende zin overweegt de rechtbank dat de bewezen feiten deels oude feiten betreffen, reeds beginnend in 2009, en de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie. Daarnaast zijn er forse fiscale boetes opgelegd aan de eenmanszaak van de verdachte en heeft hij schulden waarvan hij de hoogte niet kent en waarvan hij de gevolgen niet kan overzien. De continuïteit van zijn bedrijf, waarin ook zijn echtgenote en zoon actief zijn, vormt de basis om de boetes te kunnen betalen en om de schulden te kunnen wegwerken.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het de feiten en de hoogte van de bedragen kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag ad. € 167.025,-, de vals opgemaakte administratie en de panden [straatnaam 1] [huisnummer A] en [huisnummer B] te Bleiswijk, [straatnaam 2] [huisnummer C] en [huisnummer D] te ’s-Gravenhage en [adres 1] te De Meern verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het witwassen van het bedrag van
€ 167.025,-. Ten aanzien van dit bedrag zal derhalve een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, waarbij de rechtbank opmerkt dat op de beslaglijst een bedrag ad.
€ 166.975,- vermeld staat. Ook ten aanzien van het in dezelfde kluis aangetroffen bedrag ad. € 4.511,22 (de tegenwaarde van de in de kluis aangetroffen buitenlandse valuta) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
De in beslag genomen administratie zal worden verbeurd verklaard, nu deze administratie valselijk opgemaakte stukken bevat.
Ten aanzien van de onroerende goederen waar conservatoir beslag op ligt is de rechtbank van oordeel dat verbeurdverklaring de verdachte onevenredig zwaar in zijn vermogen zou treffen en dit als bijkomende straf disproportioneel zou zijn.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot acht (8) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 2 en 3:
administratie (voorwerpen met nummer 22, 23, 25 tot en met 35 en 39 tot en met 61);
- gelast de teruggave aan verdachte van:
€ 166.975,- (voorwerp met nummer 37);
€ 4.511,22 (voorwerp met nummer 38).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
Primair
dat hij,
op of omstreeks 21 juli 2020 te 's-Gravenhage en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a)
van één of meerdere voorwerpen, te weten:
- ( een) geldbedrag(en) van 167.025 euro
althans een hoeveelheid gira(a)l(e) en/of een hoeveelheid contant(e)
geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing
heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen
en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl bij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
en/of
b)
van één of meerdere voorwerpen, te weten:
- ( een) geldbedrag(en) van 167.025 euro
althans een hoeveelheid gira(a)l(e) en/of een hoeveelheid contant(e)
geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten
vorengenoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/ of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
Subsidiair
dat hij,
op of omstreeks 21 juli 2020, te 's-Gravenhage en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van een voorwerp,
te weten
- een geldbedrag van 167.025 euro,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborg n n/of verhuld
wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen)
misdrijf;
2
hij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 januari 2009 tot en
met l oktober 2020, te 's-Gravenhage en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen, te weten
- Leningsovereenkomst d.d. 19 januari 2009 (DOC-001) en/of
- Lening overeenkomst d.d. 15 november 2009 (DOC-002) en/of
- Lening overeenkomst d.d. 13 maart 2015 (DOC-003) en/of
- Leningsovereenkomst d.d. 1 april 2015 (DOC-004) en/of
- Leningsovereenkomst d.d. 15 december 2015 (DOC-005) en/of
- Leningsovereenkomst niet gedateerd (DOC-006) en/of
- Lening overeenkomst d.d. 10 januari 2017 (DOC-007)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door in die leningsovereenkomst(en)
(telkens) in strijd met de waarheid op te nemen dat
verdachte een hoeveelheid gira(a)l(e) en/of een hoeveelheid contant(e)
geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en) heeft geleend van schoonouder(s)
[naam 2] en/of [persoon A]
terwijl die gebeurtenis(sen) in werkelijkheid niet heeft/hebben plaatsgevonden
en/of heeft/hebben plaats gevonden zoal omschreven in die
leningsovereenkomst(en)
waarbij het valselijk opmaken of vervalsen - door verdachte en/of zijn
mededader(s) - is gebeurd met het oogmerk om dit/deze geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
3
hij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 november 2007 tot
heden, te ’s-Gravenhage en/of De Meern (gemeente Utrecht) en/of Bleiswijk
(gemeente Lansingerland) en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. a)
van één of meerdere voorwerpen, te weten:
- ( een) geldbedrag(en) van 972.000 euro
althans een hoeveelheid gira(a)l(e) en/of een hoeveelheid contant(e)
geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en),
en/of een of meer (andere) voorwerpen, te weten:
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 2] te Bleiswijk) en/of;
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 3] te Bleiswijk) en/of;
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 4] te 's-Gravenhage) en/of;
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 5] en [adres 1] te De Meern) en/of;
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 6] te 's-Gravenhage)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing
heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende(n) op genoemd voorwerpen was/waren en/of heeft verborgen
en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een
gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b)
van één of meerdere voorwerpen, te weten:
- ( een) geldbedrag(en) van 972.000 euro
althans een hoeveelheid gira(a)l(e) en/of een hoeveelheid contant(e)
geldbedrag(en) althans enig(e) geldbedrag(en),
en/of/althans een of meer (andere) goederen/voorwerpen, te weten:
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 2] te Bleiswijk) en/of;
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 3] te Bleiswijk) en/of;
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 4] te 's-Gravenhage) en/of;
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 5] en [adres 1] te De Meern) en/of;
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 6] te 's-Gravenhage)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet,
althans van voornoemde geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) gebruik heeft
gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een
gewoonte heeft/hebben gemaakt;