In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, huurder van een woning, en de burgemeester van Rotterdam, die de woning had gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was het gevolg van de aangetroffen voorraad van een coffeeshop in de woning. De burgemeester had op 26 mei 2020 een last onder bestuursdwang opgelegd, die later in bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij betoogde dat de sluiting onterecht was en dat er geen concrete aanleiding was voor de sluiting. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid softdrugs die de handelshoeveelheid overschreed. De rechtbank oordeelde dat de sluiting noodzakelijk en evenredig was, ondanks het feit dat eiser was vrijgesproken in een strafrechtelijke procedure. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard.