ECLI:NL:RBROT:2022:2851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
635325 / HA RK 22-290
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 april 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door de advocaten mrs. J. Stikkelbroeck en S. Knottnerus. Verzoeker beschuldigde de rechter, mr. M. Witkamp, van vooringenomenheid, omdat deze beslissingen zou nemen die in het belang van een niet-procespartij, [naam vennootschap], zouden zijn, ten koste van de rechtmatige belangen van verzoeker. De rechter had eerder een online regiezitting gehouden en beslissingen genomen over de procespositie van [naam vennootschap], die volgens verzoeker in strijd waren met eerdere uitspraken van de rechtbank. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De rechter had zorgvuldig afgewogen en de beslissingen waren niet onbegrijpelijk. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing op zich geen grond voor wraking oplevert. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 635325 / HA RK 22-290
Beslissing van 5 april 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaten mrs. J. Stikkelbroeck en S. Knottnerus, gevestigd te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. M. Witkamp, rechter in de rechtbank Rotterdam, team Handel en Haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker heeft bij verzoekschrift van 30 april 2021 verzocht tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Die procedure draagt als zaaknummer C/10/617886 / HA RK 21-480.
Bij beschikking van 3 november 2021 is door mr. P. de Bruin het voorlopig getuigenverhoor tussen verzoeker en [verweerster] toegewezen en is bepaald dat de in de beschikking genoemde getuigen zullen worden gehoord, met inachtneming van in de beschikking uiteengezette bandbreedte, voor een nader te noemen rechter op een nader in overleg met partijen vast te stellen datum en tijdstip.
Tijdlijn periode november 2021 tot en met 17 maart 2022
  • Op 8 november 2021 vraagt het planningsbureau van de rechtbank bij verzoeker, [verweerster] en [naam vennootschap] verhinderdata op voor het kunnen inplannen van een voorlopig getuigenverhoor.
  • Begin december 2021 wordt de behandeling van het voorlopig getuigenverhoor aan de rechter toebedeeld.
  • Op 21 december 2021 bericht de rechter via de griffie verzoeker, [verweerster] en [naam vennootschap] welke data zijn gereserveerd voor het houden van het voorlopig getuigenverhoor en voorts dat de rechter ter voorbereiding op dat voorlopig getuigenverhoor een online regiezitting wenst te houden.
  • Op 21 december 2021 bericht verzoeker bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van [naam vennootschap] op de regiezitting.
  • Ook op 21 december 2021 bericht de rechter verzoeker, [verweerster] en [naam vennootschap] dat [naam vennootschap] niet als wederpartij van [naam verzoeker] wordt beschouwd in de voorlopig getuigenverhoorprocedure, maar dat de rechtbank het op dit moment geraden acht om [naam vennootschap] uit te nodigen voor de regiezitting.
  • Op 14 januari 2022 vindt de regiezitting plaats. Tijdens de (online) zitting wordt namens [naam vennootschap] aangegeven dat zij als procespartij wenst deel te nemen aan het voorlopig getuigenverhoor. De rechter wijst [naam vennootschap] op de beschikking van 3 november 2021 en geeft aan dat indien nodig, een nadere beslissing over de vertegenwoordiging van [naam vennootschap] op de eerste dag van het voorlopig getuigenverhoor, te weten op 17 maart 2022, kan worden genomen.
  • Op 2 februari 2022 verzoekt de advocaat van [naam vennootschap] aan de rechtbank om te bevestigen dat de advocaten van [naam vennootschap] tijdens de verhoren in staat worden gesteld de belangen van [naam vennootschap] te behartigen en ook namens haar het woord te voeren. De advocaat van [naam vennootschap] verzoekt in geval van afwijzing van dit verzoek om deze afwijzing in een voor beroep vatbare beschikking vast te leggen.
  • Op 7 februari 2022 bericht de rechter via de griffie de advocaten van verzoeker, [verweerster] en [naam vennootschap] dat [naam vennootschap] haar verzoek uiterlijk 14 februari 2022 schriftelijk dient toe te lichten en dat verzoeker en [verweerster] vervolgens tot 21 februari 2022 de gelegenheid krijgen om daarop te reageren. De rechter geeft aan dat de rechtbank voornemens is om vervolgens uiterlijk 28 februari 2022 een beschikking te geven.
  • Op 14 februari 2022 licht [naam vennootschap] bij akte haar verzoek toe; op 16 februari 2022 reageert [verweerster] bij antwoordakte op het verzoek van [naam vennootschap] en op 21 februari 2022 reageert verzoeker bij brief op het verzoek van [naam vennootschap] .
  • Op 23 februari 2022 stuurt [naam vennootschap] aanvullend een e-mail bericht. Verzoeker reageert daarop per e-mailbericht van 23 februari 2022.
  • Op 25 februari 2022 neemt de rechter een beslissing op het verzoek van [naam vennootschap] in de vorm van een beschikking, waarin zij het verzoek van [naam vennootschap] om als procespartij aan het voorlopig getuigenverhoor deel te nemen, afwijst.
  • Op 8 maart 2022 stuurt de advocaat van verzoeker een e-mailbericht aan de rechtbank en [verweerster] met daarin de planning van de door verzoeker opgeroepen getuigen alsmede de oproepingsbrieven.
  • Op 14 maart 2022 bericht de advocaat van [naam vennootschap] de rechter dat zij zich niet kan verenigen met de beschikking van 25 februari 2022 en daarom met spoed een beroepschrift heeft ingediend bij het gerechtshof Den Haag. Stellende dat het hoger beroep tegen de beschikking schorsende werking heeft, verzoekt de advocaat tot
aanhouding van de voorlopig getuigenverhoren totdat in rechte onherroepelijk is beslist op het hoger beroep.
  • Vervolgens doet de rechter op 14 maart 2022 via de griffie aan verzoeker, [verweerster] en [naam vennootschap] het verzoek om uiterlijk aan het einde van de dag een reactie te sturen op het verzoek van [naam vennootschap] ; het verzoek tot aanhouding van het voorlopig getuigenverhoor is als bijlage meegezonden.
  • Op 14 maart 2022 bericht de advocaat van verzoeker de rechter dat hij uiteraard bezwaar maakt tegen het verzoek, dat hij en zijn kantoorgenoot tot het einde van de dag in een spoed kort geding zitten en dat hij daarom niet kan toezeggen dat hij voor het einde van de dag reageert.
  • Op 14 maart 2022 bericht de rechter via de griffie dat zij uiterlijk de volgende dag een beslissing zal nemen ter zake van het verzoek van [naam vennootschap] tot aanhouding van het voorlopig getuigenverhoor.
  • Op 14 maart 2022 bericht [verweerster] dat zij zou kunnen leven met aanhouding van de getuigenverhoren.
  • Op 14 maart 2022 bericht de rechter via de griffe aan de verzoeker dat hij nog tot de volgende ochtend 12:00 uur heeft om zijn bezwaar tegen het door [naam vennootschap] gedane verzoek om aanhouding nader te motiveren, indien verzoeker daar behoefte aan heeft.
  • Op 15 maart 2022 (om 11:03 uur) licht verzoeker via een e-mailbericht zijn bezwaar nader toe.
  • Op 15 maart 2022 (om 15:09 uur) bericht [naam vennootschap] de rechtbank via een e-mailbericht over de voortgang van de hoger beroep procedure en verzoekt zij de rechtbank nogmaals de voorlopig getuigenverhoren aan te houden.
  • Op 15 maart 2022 (om 15:40 uur) informeert de rechter via de griffie de advocaten van verzoeker, [verweerster] en [naam vennootschap] over haar beslissing om het voorlopig getuigenverhoor aan te houden.
  • Op 16 maart 2022 doet verzoeker per e-mailbericht het verzoek om onverwijld een regiezitting te houden. Verzoeker schrijft groot belang te hebben bij het op korte termijn kunnen doen horen van de getuigen. Hij verzoekt de rechtbank met klem om de beslissing om de procedure aan te houden te heroverwegen en om alsnog te beslissen dat de getuigenverhoren binnen zes weken kunnen worden gehouden. Op de spoedregiezitting wenst verzoeker het verzoek nader toe te lichten, kan de gang van zaken worden besproken en kan worden bezien of het vertrouwen in de rechter kan worden hersteld; ook kunnen dan direct de getuigenverhoren opnieuw worden ingepland.
  • Op 17 maart 2022 bericht de rechter verzoeker via de griffie dat zij geen aanleiding ziet om een spoedregiezitting te gelasten.
Bij brief van 18 maart 2022 verzoekt de advocaat van verzoeker de wraking van de rechter.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hierboven omschreven procedure waarin zich onder meer bevindt:
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek;
- een e-mail met bijlages van de advocaat van verzoeker van 24 maart 2022.
Verzoeker, diens advocaten en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 23 maart 2022.
Ter zitting van 25 maart 2022, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de verzoeker en diens advocaten en de rechter. Van de zijde van [naam vennootschap] heeft een drietal vertegenwoordigers als toehoorder de zitting bijgewoond.
De advocaten van verzoeker hebben aan de hand van een pleitnota hun standpunt nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het e-mailbericht van mr. W.F. Hendriksen van 21 maart 2022 waarin staat dat [verweerster] zich aan het oordeel van de rechtbank refereert.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker een vijftiental wrakingsgronden aangevoerd, die er - verkort en zakelijk weergegeven – op neerkomen dat de hierboven beschreven opeenstapeling van beslissingen van de rechter in de ogen van verzoeker dermate onbegrijpelijk is dat ze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Tijdens de zitting hebben de advocaten van verzoeker het wrakingsverzoek als volgt mondeling nader toegelicht.
De rechter heeft via een hink-stap-sprong de onherroepelijke beschikking van 3 november 2021 de facto weer ongedaan gemaakt, door:
i. een partij over wie de rechtbank bij onherroepelijke eindbeslissing van 3 november 2021 al had beslist dat zij géén procespartij was, toch weer als procespartij toe te laten in de procedure;
ii. de onherroepelijke beslissing van de rechtbank van 3 november 2021 nogmaals over te doen en nogmaals te beslissen over de procespositie van [naam vennootschap] ;
iii. de uitvoerbaarheid bij voorraad aan die onherroepelijke beschikking te ontnemen door middel van een rolbeslissing.
Daarmee handelde de rechter niet alleen in strijd met de beschikking, maar ook in strijd met (de strekking van) het wettelijk appelverbod van artikel 188 lid 2 Rv.
Wat dit alles des te onbegrijpelijker maakt, is dat de rechter dit telkens doet in het belang van een niet-procespartij: [naam vennootschap] . Telkens weer blijkt voor deze rechter het belang van [naam vennootschap] allesbepalend. Ook de reactie op het wrakingsverzoek is doordrenkt van die vermeende belangen.
De rechtmatige procesbelangen van verzoeker, aan wie nota bene het recht van het voorlopig getuigenverhoor is toegewezen, worden daarbij telkens genegeerd of zonder pardon aan de kant geschoven. Zijn procesbelangen doen er voor deze rechter kennelijk niet toe. Dit alles is onbegrijpelijk en levert minst genomen de geobjectiveerde vrees van vooringenomenheid op.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat er geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De rechter heeft per aangevoerde wrakingsgrond haar reactie uiteengezet en is ook na bespreking van alle wrakingsgronden van verzoeker van mening dat zij zorgvuldig heeft gehandeld en goed verdedigbare beslissingen heeft genomen: beslissingen die de ene keer in het voordeel van verzoeker waren en de andere keer in het voordeel van [naam vennootschap] . Ook als de wrakingskamer zou oordelen dat de rechter onjuiste
beslissingen heeft genomen, dan geldt nog steeds dat deze beslissingen op niet vooringenomen wijze zijn genomen. De rechter is niet vooringenomen en heeft ook geen vooringenomenheid getoond, noch heeft zij de schijn ervan op zich geladen.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer stelt voorop dat een voor een partij onwelgevallige (tussen)beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.5
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.6
De kern van de aangevoerde wrakingsgronden betreft het verwijt van verzoeker dat de rechter telkenmale beslissingen neemt in het belang van een niet-procespartij – [naam vennootschap] – en daarmee aan de rechtmatige procesbelangen van verzoeker (die wel procespartij is) voorbijgaat.
3.7
De online regiezitting
De opeenstapeling van beslissingen die tot het wrakingsverzoek hebben geleid vangt volgens verzoeker aan met het e-mailbericht van het planbureau van 21 december 2021 waarin een online regiezitting wordt aangekondigd “
met de raadslieden van de drie betrokken partijen”.
In reactie op dit e-mailbericht schrijft de advocaat van verzoeker op 21 december 2021 de rechtbank het volgende:
In onderstaande email bericht u [naam verzoeker] dat een regiezitting in januari gaat plaatsvinden tussen de raadslieden van de 3 betrokken partijen, te weten [verweerster] , [naam vennootschap] en [naam verzoeker] . Echter in de beschikking van 3 november 2021 (in r.o. 3.3) is expliciet bepaald dat [naam vennootschap] , die zich wel als belanghebbende in de procedure had gesteld, nu juist géén (weder)partij is in dit geschil. In dat licht begrijpt [naam verzoeker] niet goed dat [naam vennootschap] nu wordt uitgenodigd om als betrokken partij deel te nemen aan de regiezitting.
Bij e-mailbericht van 21 december 2021 bericht de rechter aan de verzoeker:
Zoals in de beschikking van 3 november jl. is geoordeeld, wordt [naam vennootschap] niet als wederpartij van [naam verzoeker] beschouwd in de voorlopig getuigenverhoor procedure. De rechtbank heeft [naam vennootschap] echter in een eerder stadium wel als betrokken partij aangeduid. Op dit moment acht de rechtbank het ook geraden om [naam vennootschap] uit te nodigen voor de regiezitting omdat 11 van de 13 genoemde getuigen (oud) werknemers van [naam vennootschap] zijn. De rechtbank wenst tijdens de regiezitting praktische afspraken te maken over het horen van deze getuigen, zodat het wenselijk is dat [naam vennootschap] ook vertegenwoordigd is tijdens deze zitting. Tijdens de regiezitting zal ook aan de orde kunnen komen of [naam vennootschap] bij de getuigenverhoren vertegenwoordigd kan, danwel wenst te zijn. [naam verzoeker] en [verweerster] kunnen zich daarover tijdens deze regiezitting ook nader uitlaten.
3.7.1De wrakingskamer is van oordeel dat deze regiebeslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering niet onbegrijpelijk is, laat staan zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.8.1
De beschikking in incident van 25 februari 2022
Volgens verzoeker heeft de rechter de onherroepelijke beslissing van de rechtbank van 3 november 2021 de facto ongedaan gemaakt door nogmaals te beslissen over de procespositie van [naam vennootschap] .
Uit de beschikking in incident van 25 februari 2022 komt naar voren dat de vraag die in dit incident moet worden beantwoord is of [naam vennootschap] zich tijdens het te houden voorlopig getuigenverhoor door haar advocaten kan laten vertegenwoordigen en aan het voorlopig getuigenverhoor kan deelnemen als procespartij. De rechtbank beslist vervolgens dat [naam vennootschap] , nu zij geen wederpartij is van verzoeker, niet als procespartij kan optreden tijdens het voorlopig getuigenverhoor. Haar verzoek ter zake wordt dan ook afgewezen. De rechtbank bepaalt dat het voorlopig getuigenverhoor zal worden voortgezet.
3.8.2
De wrakingskamer is van oordeel dat ook deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering niet onbegrijpelijk is, laat staan zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dat verzoeker van mening is dat deze beslissing de onherroepelijkheid van de eindbeslissing van 3 november 2021 raakt, is geen grond tot wraking: ook dat is een inhoudelijke vraag en de beantwoording daarvan valt buiten de beoordeling van de wrakingskamer.
3.9.1
De beslissing van 15 maart 2022 om het voorlopig getuigenverhoor aan te houden.
Voor verzoeker is het meest onbegrijpelijk en de meest verstrekkende - beslissing van de rechter die van 15 maart 2022 waarbij de rechter alle getuigenverhoren voor onbepaalde tijd (ten minste zes maanden) heeft aangehouden.
Op 15 maart 2022 bericht de rechter verzoeker haar beslissing op het aanhoudingsverzoek van [naam vennootschap] van 11 maart 2022 als volgt.
[naam vennootschap] heeft de rechtbank geïnformeerd dat zij hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van deze rechtbank van 25 februari jl. (hierna: de beschikking). [naam vennootschap] verzoekt de rechtbank in voornoemd bericht om in afwachting van het hoger beroep het voorlopig getuigenverhoor aan te houden totdat onherroepelijk is beslist over de positie van [naam vennootschap] tijdens het voorlopig getuigenverhoor. [naam verzoeker] maakt bezwaar tegen aanhouding van het voorlopig getuigenverhoor en beroept zich op het belang van [naam verzoeker] bij voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor. [verweerster] zou kunnen leven met aanhouding van de getuigenverhoren vanwege de door [naam vennootschap] genoemde redenen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het hoger beroep van [naam vennootschap] tegen de beschikking schorsende werking van deze beschikking heeft. Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank dat [naam vennootschap] niet als procespartij kan deelnemen aan het voorlopig getuigenverhoor nog niet onherroepelijk vaststaat. De uitkomst van het hoger beroep over de positie van [naam vennootschap] bij het voorlopig getuigenverhoor is onlosmakelijk verbonden met de wijze waarop het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden. De goede procesorde brengt dan ook met zich mee dat het voorlopig getuigenverhoor wordt aangehouden. Het is immers onwenselijk om nu, vooruitlopend op een beslissing van het hof getuigen te horen zonder procesvertegenwoordiging van [naam vennootschap] , welke verhoren mogelijk later - indien het hof zou oordelen dat [naam vennootschap] toch als procespartij deel kan nemen aan het voorlopig getuigenverhoor - opnieuw moeten worden gehouden. Het belang van [naam verzoeker] om de getuigenverhoren als gepland vanaf 17 maart a.s. doorgang te laten vinden en niet op een later moment, nadat het hof geoordeeld heeft op het hoger beroep van [naam vennootschap] , weegt daar onvoldoende tegen op.
De rechtbank zal dan ook het verzoek van [naam vennootschap] honoreren en het voorlopig getuigenverhoor aanhouden. De geplande zittingsdagen (…) komen hiermee te vervallen. De rechtbank verzoekt [naam vennootschap] en/of [naam verzoeker] om haar te informeren zodra het hof een onherroepelijke beslissing heeft genomen op het hoger beroep van [naam vennootschap] , waarna nieuwe zittingsdagen zullen worden gepland.
3.9.2. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering niet onbegrijpelijk is, laat staan zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De rechter heeft met het oog op een goede procesorde een belangenafweging gemaakt. De vraag welke belangen bij de beoordeling van het aanhoudingsverzoek zwaarder wegen, is een inhoudelijke beslissing die op zichzelf geen grond voor wraking kan opleveren. De omstandigheid dat naar het oordeel van verzoeker aan de verkeerde belangen, te weten aan die van een niet-procespartij, zwaarder gewicht is toegekend, impliceert naar het oordeel van de wrakingskamer, gelet op de door de rechter gegeven motivering, niet dat de rechter vooringenomenheid koestert jegens verzoeker.
Dat het goed voorstelbaar is dat de feitelijke uitwerking van de beslissing tot toewijzing van het aanhoudingsverzoek van de reeds geplande voorlopig getuigenverhoren bij verzoeker tot grote frustratie heeft geleid, doet daar niet aan af.
3.1
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat de wijze waarop de rechter van haar bevoegdheden gebruik heeft gemaakt, niet zodanig is, dat daaraan een aanwijzing is te ontlenen voor het oordeel dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert. Evenmin leveren de door verzoeker aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing op dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.11
Gelet op het voorgaande kunnen de aangevoerde gronden noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, tot gegrondverklaring van het verzoek leiden. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Witkamp.
Deze beslissing is gegeven door mr. R. R. Roukema, voorzitter, mr. A.M.H. Geerars en mr. P. Joele, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022 in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-