ECLI:NL:RBROT:2022:2847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/2970
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag woningtoewijzing wegens huisvestingsprobleem door drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing. Eiser, die in zijn voormalige woning een handelshoeveelheid drugs had, verzocht om een urgentieverklaring, maar deze werd afgewezen door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat het huisvestingsprobleem was ontstaan door verwijtbaar handelen van eiser. De huurovereenkomst was ontbonden op basis van een gerechtvaardigde tekortkoming, en eiser was verantwoordelijk voor de situatie in zijn woning. De rechtbank volgde niet de stelling van eiser dat de afwijzing onterecht was, en oordeelde dat verweerder bevoegd was om de aanvraag te weigeren.

Daarnaast betoogde eiser dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen, gezien zijn noodsituatie. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bijzondere feiten en omstandigheden had aangetoond die een schrijnende situatie zouden opleveren. De strikte uitleg van de hardheidsclausule door verweerder was volgens de rechtbank gerechtvaardigd. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag om een urgentieverklaring in redelijkheid was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak,
en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, verweerder,

gemachtigde: mr. J.C. Avedissian.

Procesverloop

In het procesverloop worden alleen de voor deze procedure van belang zijnde proceshandelingen genoemd.
Met het besluit van 9 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. A. Dogan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het bestreden besluit
1. Eiser heeft een aanvraag om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen, omdat het huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van verwijtbaar doen of nalaten van eiser. [1] In zijn voormalige woning is immers een handelshoeveelheid drugs gevonden, waarna de huurovereenkomst is ontbonden op grond van een gerechtvaardigde tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. In het bestreden besluit is deze afwijzing gehandhaafd.
Het geschil
2. In geschil is of verweerder de aanvraag om een urgentieverklaring terecht heeft afgewezen.
Wet- en regelgeving
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
Weigeringsgrond urgentieverklaring
4.1.
Eiser betoogt dat het huisvestingsprobleem niet is ontstaan als gevolg van verwijtbaar handelen door hem. De aanvraag voor de urgentieverklaring had verweerder dan ook niet om die reden mogen afwijzen.
4.2.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Het huisvestingsprobleem is ontstaan doordat er in de voormalige woning van eiser een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, waarna de kantonrechter de huurovereenkomst heeft ontbonden. Dit is aan eiser te wijten. Eiser is als huurder verantwoordelijk voor wat zich in de woning afspeelt en het ligt op zijn weg om de huurovereenkomst na te komen. Dat eiser te goeder trouw de sleutels van de woning aan een vriend had gegeven, dat hij niet wist van de aanwezigheid van drugs in zijn woning, dat de drugs niet voor zijn gebruik bestemd waren en dat eiser niet strafrechtelijk is veroordeeld, wat daar verder ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder was dan ook bevoegd de aanvraag om een urgentieverklaring af te wijzen. Daar komt bij dat verweerder ter zitting onweersproken heeft verklaard dat de aanvraag ook afgewezen had kunnen worden op grond van andere weigeringsgronden, zoals het zich niet voordoen van een urgentiegrond.
Hardheidsclausule
5.1.
Volgens eiser had verweerder zijn aanvraag moeten toekennen op grond van de hardheidsclausule. Eiser bevindt zich in een noodsituatie, omdat hij geen vaste woon- en/of verblijfplaats heeft, problemen heeft ten aanzien van zijn geestelijke gezondheid en financieel beperkt is. De strikte uitleg van de hardheidsclausule die verweerder hanteert strookt niet met de Huisvestingswet 2014. De noodzaak voor het invoeren van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (Verordening) heeft verweerder daarnaast onvoldoende onderbouwd en verweerder is zelf niet actief aan de slag gegaan om de schaarste op de woningmarkt te verhelpen. De Verordening is daarom in strijd is met de Huisvestingswet 2014 en de bedoeling van de wetgever.
5.2.
Voor het toepassen van de hardheidsclausule moet volgens Bijlage I bij de Verordening sprake zijn van een situatie die schrijnend is en die bij het vaststellen van de Verordening onvoorzien was. Uit vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), volgt dat verweerder bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule beoordelingsruimte heeft. [2] Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat zich bijzondere feiten en omstandigheden voordoen die maken dat de weigering van de urgentieverklaring in zijn of haar geval leidt tot een schrijnende situatie die bij het vaststellen van de Verordening onvoorzien was.
5.3.
Eiser heeft deze omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. Dat eiser geen vaste woon- en/of verblijfplaats heeft, problemen heeft ten aanzien van zijn geestelijke gezondheid en financieel beperkt is, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding bestond om op grond van de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring te verlenen.
5.4.
De stelling dat de urgentieregeling in de Verordening in strijd is met de Huisvestingswet en de bedoeling van de wetgever volgt de rechtbank niet. In de Memorie van Toelichting op de Huisvestingswet is het volgende vermeld: [3]
“(…) Urgentie onder woningzoekenden zal er altijd zijn of er nu wel of geen directe schaarste op de woningmarkt bestaat. Ook in gevallen zonder directe schaarste hoeft nog geen sprake te zijn van daadwerkelijke leegstand en kan het noodzakelijk zijn om een urgentieregeling te hebben. Dit is vrij algemeen aanvaard voor noodsituaties zoals na woningbrand of echtscheiding. Maar ook voor groepen woningzoekenden die niet altijd
even makkelijk onder dak te brengen zijn, zoals verblijfsgerechtigden, kan urgentieverlening aangewezen zijn. ”
Hieruit blijkt dat de gemeenteraad altijd gebruik kan maken van haar bevoegdheid om een urgentieregeling in te voeren, ook zonder aangetoonde onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste of leefbaarheidsproblematiek.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande had verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing mogen afwijzen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 april 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE Wettelijk kader

Huisvestingswet 2014

Artikel 12
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
(…)

Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020

Artikel 2.3.8. Voorrang voor bezitters van een urgentie- of herhuisvestingsverklaring
1. Een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie of wegens sloop of ingrijpende verbetering van zijn woonruimte een (andere) woonruimte nodig heeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring, dan wel een herhuisvestingsverklaring.
2. In Bijlage I bij deze verordening is aangegeven:
a. door wie, bij wie en de wijze waarop de in het vorige lid bedoelde verklaringen kunnen worden aangevraagd,
b. door wie en de gronden waarop deze verklaringen worden verstrekt,
c. de inhoud van deze verklaringen en
d. de gevolgen die deze verklaringen hebben voor de positie op de woningmarkt van de bezitter ervan.

Bijlage 1 Urgentie- en herhuisvestingssysteem

Artikel 2.3. Weigeringsgronden urgentieverklaring
(…)
2. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring, kan de urgentieverklaring weigeren indien sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
f. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van naar het oordeel van het bestuursorgaan verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van het huishouden voor zover dit verwijtbare doen of nalaten niet langer dan twee jaar voor het indienen van aanvraag plaatsvond;
(…)
3. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring weigert het aangevraagde indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 van deze Bijlage genoemde urgentiegronden zich voordoet.
Artikel 2.5. Hardheidsclausule
Het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring is, indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
(…)

Voetnoten

1.Deze weigeringsgrond is vermeld in artikel 2.3, tweede lid, aanhef en onder f, van Bijlage 1 van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (Verordening).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:231.
3.Kamerstukken II 2009/10, 32 271, nr. 3, pagina 6.