In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een masseuse, aangeduid als verzoekster, en haar werkgever, aangeduid als [naam bedrijf]. Verzoekster was in dienst bij [naam bedrijf] en is op 25 november 2021 op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat [naam bedrijf] niet had voldaan aan de mededelingseis van artikel 7:677 BW. De ontslagbrief bevatte te algemene bewoordingen, waardoor verzoekster niet duidelijk was wat haar precies verweten werd. Bovendien was er geen sprake van hoor en wederhoor, wat de rechtsgeldigheid van het ontslag verder ondermijnt.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat verzoekster recht heeft op een transitievergoeding van € 738,-, een billijke vergoeding van € 6.500,- en een gefixeerde schadevergoeding van € 1.740,64. De billijke vergoeding is toegekend omdat [naam bedrijf] in strijd heeft gehandeld met artikel 7:671 BW door verzoekster zonder dringende reden op staande voet te ontslaan. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [naam bedrijf] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding, omdat het ontslag als ernstig verwijtbaar wordt beschouwd.
Daarnaast heeft de kantonrechter [naam bedrijf] veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening en gecorrigeerde jaaropgaves van 2020 en 2021. De proceskosten zijn voor rekening van [naam bedrijf]. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om duidelijke en specifieke redenen te geven voor een dergelijk ontslag.