ECLI:NL:RBROT:2022:2696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C/10/634252 / KG ZA 22-160
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over herontwikkeling Schiekadeblok en verplichtingen uit bevoegdhedenovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een kort geding tussen LSI Project Investment N.V. en de Gemeente Rotterdam over de herontwikkeling van het Schiekadeblok. LSI c.s. vorderen dat de Gemeente wordt verboden om nieuwe stedenbouwkundige documenten vast te stellen zonder hun instemming, en dat de Gemeente haar verplichtingen uit een eerder gesloten Vaststellingsovereenkomst nakomt. De procedure is gestart na een reeks onderhandelingen en overeenkomsten tussen LSI c.s. en de Gemeente, waarbij de Gemeente op 23 juli 2009 een Basisovereenkomst met LSI c.s. sloot. Deze overeenkomst leidde tot de verkoop van gronden en de vestiging van een recht van erfpacht. De onderhandelingen over de herontwikkeling hebben echter niet geleid tot concrete resultaten, wat heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst in 2015 waarin afspraken zijn gemaakt over de verkoop van de Parkeerstrook aan een derde partij.

De Gemeente heeft in 2020 een voorkeursrecht op de Parkeerstrook gevestigd en is voornemens een bestemmingsplan op te stellen. LSI c.s. zijn van mening dat de Gemeente in strijd handelt met de Vaststellingsovereenkomst door zonder hun instemming nieuwe plannen te ontwikkelen. De Gemeente betwist de ontvankelijkheid van LSI c.s. en stelt dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn omdat deze betrekking hebben op een bevoegdhedenovereenkomst die alleen door de bestuursrechter kan worden afgedwongen. De voorzieningenrechter oordeelt dat LSI c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen, maar dat hun belang onvoldoende is om de vorderingen toe te wijzen. De vorderingen worden afgewezen en LSI c.s. worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634252 / KG ZA 22-160
Vonnis in kort geding van 8 april 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEENA BOULEVARD BEHEER B.V.,
in haar hoedanigheid van beherend vennoot van Weena Boulevard C.V.,
2. de commanditaire vennootschap
WEENA BOULEVARD C.V.,
3. de naamloze vennootschap
LSI PROJECT INVESTMENT N.V.,
alle gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaten mr. R.J.G. Bäcker en mr. J.P. Pas te Den Haag,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mr. J.S. Procee en mr. L.A. Jager te Den Haag.
Partijen zullen hierna LSI c.s. en de Gemeente genoemd worden.
LSI c.s. zullen afzonderlijk worden aangeduid als Weena B.V., Weena C.V. en LSI.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 maart 2022, met 10 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 14 producties;
  • de productie 11 van LSI c.s.;
  • de mondelinge behandeling op 25 maart 2022;
  • de pleitnota van LSI c.s.;
  • de pleitnota van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Vanaf omstreeks 2007 zijn LSI c.s. betrokken geweest bij de (her)ontwikkeling van het gebied gelegen tussen de Delftsestraat, het Delftseplein/Poortstraat, het spoortalud en de Schiekade te Rotterdam (hierna: het Schiekadeblok). Verschillende tot het Schiekadeblok behorende gronden waren in eigendom van LSI c.s., waaronder de gronden gelegen tussen de Schiestraat en het achtergelegen spoor te Rotterdam, kadastraal bekend als gemeente Rotterdam, sectie [sectie], nummers [nummer 1] en [nummer 2] (hierna tezamen: de Parkeerstrook). Voor het Schiekadeblok geldt tot nu toe geen bestemmingsplan.
2.2.
Toen LSI c.s. begin 2009 in financiële problemen raakten, hebben LSI c.s. en de Gemeente op 23 juli 2009 een overeenkomst (hierna: de Basisovereenkomst) gesloten. Op grond van de Basisovereenkomst verkocht Weena C.V. verschillende gronden behorend tot het Schiekadeblok aan de Gemeente onder gelijktijdige vestiging van een recht van erfpacht ten behoeve van Weena C.V. De Parkeerstrook viel buiten deze constructie en bleef in eigendom van Weena C.V. althans LSI c.s. Vervolgens zijn LSI c.s. en de Gemeente (verder) in onderhandeling gegaan over de (her)ontwikkeling van het Schiekadeblok.
2.3.
In augustus 2013 is in opdracht van LSI c.s. en in samenwerking met de Gemeente het Eindrapport Tafelsessies Stedenbouw Weenaboulevard (hierna: het Eindrapport) tot stand gekomen.
2.4.
De onderhandelingen tussen LSI c.s. en de Gemeente hebben niet tot concrete resultaten geleid. Op 31 juli 2015 hebben LSI c.s. met de Gemeente en FGH Bank N.V. (de financier van LSI c.s.) een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de vroegtijdige beëindiging en de financiële afwikkeling van de Basisovereenkomst en de erfpachtconstructie (hierna: de Vaststellingsovereenkomst).
Een van de afspraken is dat LSI c.s. de Parkeerstrook aan een derde verkopen. De bepalingen met betrekking tot die afspraak luiden als volgt:
“OVERWEGENDE:
(P) Het is bij de beëindiging van de Basisovereenkomst en de Erfpacht de bedoeling van de Gemeente dat het LSI-concern en aan haar verbonden personen geen rol meer zullen spelen bij de toekomstige ontwikkeling van het Schiekadeblok;
(Q) WB[noot vzr: Weena C.V.]
en LSI kunnen zich niet vinden in de bedoeling van de Gemeente als benoemd onder (P) en zijn enkel bereid overeen te komen dat het LSI-concern en aan haar verbonden natuurlijke personen geen zeggenschap zullen hebben over de partij die het Parkeerterrein zal kopen en ontwikkelen;
(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…)
“6.1 WB en LSI dragen zorg dat de eigendom van het terrein gelegen aan de Schiestraat/het Delftseplein te Rotterdam, kadastraal bekend gemeente Rotterdam 6e afdeling, sectie [sectie], nummers [nummer 1] en [nummer 2], zijnde het bestaande parkeerterrein langs het spoortalud (het "Parkeerterrein"), zal worden verkocht en geleverd voor een marktconforme koopsom aan een nader door LSI te bepalen koper (…).
(…)
6.3
WB, LSI en andere tot het LSI-concern behorende vennootschappen en daarvoor thans of voorheen werkzame natuurlijke personen zullen op geen enkele wijze via statuten, aandelenverhoudingen, overlap in (feitelijke) bestuurders, benoemingsrechten, zeggenschap kunnen uitoefenen over de in artikel 6.1 van de Overeenkomst bedoelde koper, althans haar rechtsopvolger(s).”
In het kader van de verkoop van de Parkeerstrook is een kettingbeding (artikelen 6.5 t/m 6.7) en een derdenbeding (artikel 6.10 en 6.11) overeengekomen. De desbetreffende artikelen luiden als volgt:
“6.5 WB en LSI dragen zorg dat de in artikel 6.1 van de Overeenkomst bedoelde koper, althans haar rechtsopvolger(s), op basis van alsdan door die koper of haar rechtsopvolger(s) te stellen marktconforme voorwaarden, afspraken met de Gemeente en/of de eigena(a)r(en) en/of erfpachter(s) van de Gronden zal maken betreffende de ontwikkeling van het Parkeerterrein in het kader van de integrale ontwikkeling en realisatie van de Gronden conform de stedenbouwkundige voorwaarden zoals neergelegd in het Eindrapport Tafelsessies Stedenbouw 2013 (Bijlage 6), teneinde te waarborgen dat zowel de Gronden als het Parkeerterrein worden ontwikkeld met inachtneming van de stedenbouwkundige voorwaarden uit het Eindrapport Tafelsessies Stedenbouw 2013.
6.6
WB en LSI dragen zorg dat de in artikel 6.1 van de Overeenkomst bedoelde koper, althans haar rechtsopvolger(s), regelmatig, minimaal eenmaal per half jaar, overleg met de Gemeente zullen voeren ter uitvoering van het bepaalde in artikel 6.5 van de Overeenkomst.
6.7
WB en LSI dragen zorg dat de verplichtingen van de in artikel 6.1 van de Overeenkomst bedoelde koper op grond van de artikelen 6.5, 6.6 en 6.9 van de Overeenkomst worden opgelegd aan en aangenomen door de in artikel 6.1 van de Overeenkomst bedoelde koper bij wege van kettingbeding ten behoeve van de Gemeente. Dit kettingbeding zal gelden ten aanzien van iedere gehele of gedeeltelijke overdracht of bezwaring met een beperkt recht – met uitzondering van een recht van hypotheek of erfdienstbaarheid – van (een deel van) het Parkeerterrein.
(…)
6.1
De Gemeente draagt – op voorwaarde dat is voldaan aan het in artikel 6.5, 6.6 en 6. 7 van de Overeenkomst bepaalde – zorg dat (i) de omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo en (ii) de ontheffing van de Bouwverordening Rotterdam voor de bouw van een gebouwde parkeervoorziening op het Parkeerterrein zo spoedig mogelijk na ontvangst van een ontvankelijke aanvraag daartoe, in te dienen door de in artikel 6.1 van de Overeenkomst bedoelde koper, althans haar rechtsopvolger(s), door (het bevoegde orgaan van) de Gemeente zal worden verleend indien het bouwplan voor de gebouwde parkeervoorziening (i) past binnen de kaders van de stedenbouwkundige voorwaarden zoals neergelegd in het Eindrapport Tafelsessies Stedenbouw 2013 (Bijlage 6) en (ii) voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit.
6.11
Bij de uitvoering van het bepaalde in artikel 6.10 van de Overeenkomst zal (het bevoegde orgaan van) de Gemeente haar publiekrechtelijke bevoegdheden en verplichtingen in acht nemen, alsmede de gerechtvaardigde belangen van derden. Handelen van (het bevoegde orgaan van) de Gemeente in overeenstemming met het in de vorige volzin bepaalde zal geen tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de Gemeente uit hoofde van de Overeenkomst opleveren, noch tot schadeplichtigheid in welke vorm dan ook leiden, mits (het bevoegde orgaan van) de Gemeente alle mogelijkheden heeft beproefd en benut die tot haar beschikking staan.”
2.5.
Op 25 november 2015 heeft Schiestraat Ontwikkeling B.V. (hierna: Schiestraat Ontwikkeling), een aan LSI c.s. gelieerde vennootschap, de Parkeerstrook verkocht en geleverd aan Remise010 B.V. (hierna: Remise010). De rechten en verplichtingen uit het kettingbeding en het derdenbeding zijn in die leveringsakte doorgelegd. [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]) is enig aandeelhouder/bestuurder van Remise010. Na de overdracht van de Parkeerstrook is [naam bedrijf] opgetreden als ontwikkelaar. [naam bedrijf] en Remise010 hebben gesprekken gevoerd met de Gemeente over de (her)ontwikkeling van het Schiekadeblok, maar dat heeft niet tot overeenstemming geleid. In 2018 heeft [naam bedrijf] de ontwikkeling stopgezet en heeft Remise010 G&S Vastgoed B.V. (hierna: G&S) als nieuwe ontwikkelaar aangewezen. Ook gesprekken tussen G&S en de Gemeente over de herontwikkeling van het Schiekadeblok hebben niet geleid tot overeenstemming, waarna G&S zich op 11 september 2020 heeft teruggetrokken als ontwikkelaar.
2.6.
In februari 2020 heeft de gemeenteraad (hierna: de raad) op grond van artikel 5 Wvg een voorkeursrecht op de Parkeerstrook gevestigd. Op 28 mei 2020 is door de raad de Nota van Uitgangspunten (hierna: de NvU) vastgesteld. De NvU is nader uitgewerkt en verfijnd in het Stedenbouwkundig Plan dat op 18 januari 2022 is vastgesteld door het college van B&W (hierna: het college). Dit plan vormt de basis voor een door de Gemeente opgesteld ontwerp bestemmingsplan ten behoeve van het Schiekadeblok. De Gemeente is voornemens het ontwerp bestemmingsplan op korte termijn ter inzage te leggen.
2.7.
Op 4 januari 2021 heeft Remise010 de Parkeerstrook op de voet van artikel 11 Wvg aan de Gemeente te koop aangeboden. Aangezien er geen overeenstemming over de prijs kon worden bereikt, heeft de Gemeente op 9 augustus 2021 bij deze rechtbank een verzoek ex artikel 13 Wvg ingediend om een oordeel over de prijs te geven. Deze procedure loopt nog.
2.8.
Op 8 februari 2022 heeft Remise010 een nieuw plan voor de ontwikkeling van de Parkeerstrook, het zogenaamde Plan de Bruijn, aan de Gemeente voorgelegd en voor dat plan vooroverleg met de Gemeente aangevraagd.
2.9.
Bij brief van 10 februari 2022 aan de Gemeente heeft de advocaat van LSI c.s. erop gewezen dat LSI c.s., in het licht van het overeengekomen derdenbeding bij de verkoop aan Remise010, recht en belang hebben bij onverkorte naleving door de Gemeente van haar verplichtingen uit hoofde van de Vaststellingsovereenkomst en het derdenbeding. In die brief wordt de Gemeente gesommeerd om schriftelijk te bevestigen:
  • dat geen nieuwe stedenbouwkundige documenten voor de Parkeerstrook en het Schiekadeblok worden vastgesteld zonder voorafgaande instemming van LSI c.s. en Remise010;
  • dat geen ontwerp bestemmingsplan voor de Parkeerstrook en het Schiekadeblok ter inzage zal worden gelegd in de zin van artikel 3.8 Wro zonder (i) voorafgaande instemming van LSI c.s. en Remise010 en (ii) zonder gelijktijdig een ontwerp milieueffectrapportage voor de diverse ontwikkelingen aan de noordkant van het centrum van Rotterdam ter inzage te leggen;
  • dat de integrale ontwikkelingsmogelijkheden (met bovengrondse parkeergarage) conform het bepaalde in het Eindrapport minimaal behouden zullen blijven.
2.10.
Bij brief van 14 februari 2022 aan de advocaat van LSI c.s. heeft de Gemeente te kennen gegeven geen gehoor te geven aan de sommatie.

3..Het geschil

3.1.
LSI c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
  • de Gemeente te verbieden nieuwe stedenbouwkundige documenten voor de Parkeerstrook en het Schiekadeblok vast te stellen of door haar organen te laten vaststellen zonder voorafgaande instemming van Remise010 of haar rechtsopvolger(s);
  • de Gemeente te verbieden een ontwerp bestemmingsplan voor de Parkeerstrook en het Schiekadeblok ter inzage te leggen of door haar organen te laten leggen in de zin van artikel 3.8 Wro zonder voorafgaande instemming van Remise010 of haar rechtsopvolger(s);
  • de Gemeente te gebieden de verplichtingen uit het Derdenbeding na te komen door het bepaalde in het Eindrapport Tafelsessies als uitgangspunt voor de integrale ontwikkelingsmogelijkheden (met bovengrondse gebouwde parkeervoorziening) van de Parkeerstrook te nemen en te houden;
subsidiair
  • de Gemeente te verbieden totdat een vonnis in de bodemprocedure is gewezen nieuwe stedenbouwkundige documenten voor de Parkeerstrook en het Schiekadeblok vast te stellen of door haar organen te laten vaststellen zonder voorafgaande instemming van Remise010 of haar rechtsopvolger(s ), waarbij de dagvaarding in die bodemprocedure binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn zal dienen te worden betekend aan de Gemeente;
  • de Gemeente te verbieden totdat een vonnis in de bodemprocedure is gewezen een ontwerp bestemmingsplan voor de Parkeerstrook en het Schiekadeblok ter inzage te leggen zonder voorafgaande instemming van Remise010 of haar rechtsopvolger(s), waarbij de dagvaarding in die bodemprocedure binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn zal dienen te worden betekend aan de Gemeente;
primair en subsidiair
- de Gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De Gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van LSI c.s. in de vorderingen althans tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van LSI c.s. in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De Gemeente stelt zich, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
8 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP3057), in de eerste plaats op het standpunt dat LSI c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De Vaststellingsovereenkomst is te kwalificeren als een bevoegdhedenovereenkomst en nakoming van een bevoegdhedenovereenkomst kan volgens de Gemeente alleen bij de bestuursrechter worden gevorderd.
Daartegenover hebben LSI c.s. aangevoerd dat de vorderingen niet zien op het nemen van een appellabel besluit door de Gemeente. De vorderingen hebben betrekking op het door de Gemeente te voeren beleid en op feitelijke handelingen, waartegen LSI c.s. niet kunnen opkomen in de bestuursrechtelijke rechtsgang, zodat de burgerlijke rechter hierover een oordeel kan vormen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de civiele voorzieningenrechter als restrechter fungeert in alle zaken met een spoedeisend karakter. Indien in een andere rechtsgang is voorzien, zal de civiele voorzieningenrechter de eiser niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen, als die andere rechtsgang met voldoende waarborgen is omkleed en de eiser daarin een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken.
4.3.
In de Vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat de Gemeente, indien aan de in de overeenkomst vermelde voorwaarden is voldaan, zorgdraagt voor kort gezegd het verlenen van de omgevingsvergunning en de goedkeuring van het bouwplan ten behoeve van de bouw van een gebouwde parkeervoorziening op de Parkeerstrook. Aldus brengt die overeenkomst een verplichting voor de Gemeente met zich om bepaalde publiekrechtelijke bevoegdheden op een bepaalde wijze uit te oefenen. De Vaststellingsovereenkomst is daarmee aan te merken als een bevoegdhedenovereenkomst.
Uit voormeld arrest van 8 juli 2011 volgt dat, indien de wederpartij van de gemeente nakoming van de uit een bevoegdhedenovereenkomst voortvloeiende verplichting tot het nemen van een besluit wenst, de wederpartij zich, na eventueel bezwaar, dient te wenden tot de bestuursrechter, als de rechter die bevoegd is ten aanzien van het besluit. Dat geldt zowel in het geval dat het toegezegde besluit niet (tijdig) wordt genomen als in het geval dat de wederpartij van oordeel is dat het door de gemeente genomen besluit niet beantwoordt aan de bevoegdhedenovereenkomst.
In het onderhavige geval zien de vorderingen echter, zoals LSI c.s. terecht stellen, op het door de Gemeente te voeren beleid en te verrichten (feitelijke) handelingen, die niet appellabel zijn en dus ook niet via de bestuursrechter kunnen worden afgedwongen, althans niet op korte termijn. Al om die reden valt niet in te zien dat LSI c.s. zich met hun vorderingen tot de bestuursrechter kunnen wenden of dat zij via de bestuursrechter een resultaat kunnen bereiken dat vergelijkbaar is met een toewijzende beslissing in de onderhavige procedure.
4.4.
Daarnaast hebben LSI c.s. gesteld dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Zij wensen te voorkomen dat nakoming van het derdenbeding en het kettingbeding door de Gemeente jegens Remise010 en haar rechtsopvolgers, waar LSI c.s. zich ook aan verbonden hebben, door toedoen van de Gemeente niet langer mogelijk zal zijn. De vraag of die stelling op juistheid berust, zal hierna aan de orde komen, maar doet op zichzelf niet af aan het spoedeisende karakter van de vorderingen. Dit tezamen met het overwogene in 4.3. brengt mee dat LSI c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
4.5.
LSI c.s. doen een beroep op artikel 6:256 BW. Dat artikel geeft hen een wettelijke grondslag om nakoming van het derdenbeding door de Gemeente jegens Remise010 te vorderen, tenzij Remise010 zich daartegen verzet. Volgens de Gemeente zijn partijen daarover een afwijkende regeling overeengekomen. Of dat zo is, vergt uitleg van de Vaststellingsovereenkomst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de door de Gemeente bepleite afwijkende regeling niet uit de Vaststellingsovereenkomst worden afgeleid. Een expliciete bepaling dat partijen van artikel 6:256 BW wensen af te wijken en op welke wijze ontbreekt. De enkele bedoeling van de Gemeente om de banden met LSI c.s. zoveel mogelijk te verbreken, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat LSI c.s. ermee hebben ingestemd om af te zien van hun uit artikel 6:256 BW voortvloeiende bevoegdheid. Op die instemming heeft de Gemeente dan ook niet gerechtvaardigd vertrouwd. Evenmin is gebleken dat Remise010 zich verzet tegen de door LSI c.s. ingestelde vorderingen.
4.6.
LSI c.s. kunnen op basis van artikel 6:256 BW dus op zichzelf nakoming van het derdenbeding jegens Remise010 vorderen. Daargelaten de vraag of hun vorderingen daadwerkelijk strekken tot die nakoming (waarover meer in 4.11.), neemt deze bevoegdheid niet weg dat beoordeeld moet worden of het belang van LSI c.s. vergeleken met het belang van de Gemeente zodanig zwaar(der) weegt dat het gerechtvaardigd is om, vooruitlopend op de bodemprocedure, de vorderingen toe te wijzen.
4.7.
LSI c.s. voeren verschillende redenen aan ter onderbouwing van hun standpunt dat zij een (zelfstandig) belang hebben bij toewijzing van de vorderingen:
  • De aan LSI c.s. gerelateerde vennootschap, Schiestraat Ontwikkeling, heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Remise010. Op basis van deze samenwerkingsovereenkomst is de ontwikkeling van de Parkeerstrook (tevens) een verantwoordelijkheid van LSI c.s. en hebben LSI c.s. een zelfstandig financieel belang bij nakoming van het ketting- en derdenbeding door de Gemeente.
  • Uit artikelen 6.5 en 6.6 van de Vaststellingsovereenkomst volgt dat de verantwoordelijkheid tot nakoming van het kettingbeding uitdrukkelijk bij LSI c.s. is neergelegd. Nu de Gemeente dreigt de herontwikkeling van de Parkeerstrook conform het Eindrapport te dwarsbomen, is voor LSI c.s. een actieve rol weggelegd om te bewerkstelligen dat bedoelde afspraken alsnog tot stand zullen komen.
  • Indien de prijsbepalingsprocedure er niet toe leidt dat de Gemeente de Parkeerstrook in eigendom verwerft, zullen LSI c.s. en/of Schiestraat Ontwikkeling de Parkeerstrook verwerven en doorverkopen aan een ontwikkelaar.
4.8.
De Gemeente heeft het bestaan en de inhoud van de door LSI c.s. gestelde samenwerkingsovereenkomst met Remise010 bij gebrek aan wetenschap betwist en LSI c.s. hebben een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst niet in het geding gebracht. Daarmee maken LSI c.s. het de voorzieningenrechter onmogelijk om te beoordelen in hoeverre het gestelde belang van LSI c.s. op basis van die samenwerkingsovereenkomst daadwerkelijk aanwezig is. Dit komt voor hun risico. Voor deze procedure betekent dit dat niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, welke rechten en verplichtingen voor LSI c.s. uit de samenwerkingsovereenkomst voortvloeien. Om die reden wordt bij de beoordeling de gestelde samenwerkingsovereenkomst buiten beschouwing gelaten. Uit het eerste in 4.7. genoemde argument van LSI c.s. kan dus geen belang worden afgeleid.
4.9.
LSI c.s. voeren aan dat op grond van artikelen 6.5 en 6.6 van de Vaststellingsovereenkomst een voortdurende verplichting op hen rust om ervoor te zorgen dat het kettingbeding wordt nagekomen. Zij verwijzen daartoe naar de zinsnede
“WB en LSI dragen zorg dat…”in die artikelen (zie 2.4.).
Overwogen wordt als volgt. Blijkens de bepalingen (P) en (Q) in de considerans had de Gemeente bij het aangaan van de Vaststellingsovereenkomst de bedoeling te bewerkstelligen dat het LSI-concern en aan haar verbonden personen geen rol meer zouden spelen bij de herontwikkeling van het Schiekadeblok. LSI c.s. waren bereid tot op zekere hoogte daarin mee te gaan en dat heeft geleid tot het overeenkomen van artikel 6.3. Nu duidelijk is dat de Gemeente enige bemoeienis van LSI c.s. met de herontwikkeling van het Schiekadeblok zoveel mogelijk wilde beperken, ligt het niet voor de hand dat de Gemeente LSI c.s. verantwoordelijk zou blijven houden voor de nakoming van de in artikelen 6.5 en 6.6 vermelde verplichtingen van de koper. Zeker in combinatie met het kettingbeding in artikel 6.7, is het niet aannemelijk dat partijen hebben bedoeld op LSI c.s. een voortdurende verplichting op te leggen. Aangenomen wordt dat LSI c.s. met het doorleggen van de verplichtingen uit het kettingbeding aan de koper, hebben voldaan aan hun verplichtingen uit hoofde van artikelen 6.5 en 6.6. De Gemeente heeft LSI c.s. op dat punt ook op geen enkele wijze in gebreke gesteld of anderszins iets verweten. De voorzieningenrechter volgt LSI c.s. dus niet in hun uitleg van deze artikelen.
4.10.
Het gestelde belang van LSI c.s. bij de vorderingen omdat zij voornemens zijn om, indien de Gemeente na de prijsbepalingsprocedure ex artikel 13 Wvg besluit geen gebruik te maken van haar voorkeursrecht, de Parkeerstrook (via Schiestraat Ontwikkeling) terug te kopen van Remise010 is, althans op dit moment, onvoldoende concreet om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
De prijsbepalingsprocedure is nog gaande en de uitkomst daarvan is dus nog onbekend. LSI c.s. hebben geen concrete omstandigheden gesteld die, vooruitlopend op die procedure, erop wijzen dat de Gemeente geen gebruik gaat maken van haar voorkeursrecht. Daar komt bij dat, indien de Gemeente afziet van haar voorkeursrecht en LSI c.s. daadwerkelijk overgaan tot terugkoop van de Parkeerstrook, niet uitgesloten is dat LSI c.s. daarmee in strijd handelen met de Vaststellingsovereenkomst. De terugkoop zou immers indruisen tegen de bedoeling van partijen bij de totstandkoming van de Vaststellingsovereenkomst dat de Parkeerstrook niet (opnieuw) in handen zal komen van LSI c.s. of aan haar gelieerde vennootschappen.
4.11.
Verder wijst de voorzieningenrechter erop dat een directe vordering tot nakoming van het derdenbeding hier niet aan de orde is. Remise010 heeft nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning of bouwplan ingediend, waarvoor de goedkeuring van de Gemeente benodigd is. Ten aanzien van het Plan De Bruijn gaat het slechts om een aanvraag tot het houden van een vooroverleg met de Gemeente. LSI c.s. wensen in feite een standstill ten aanzien van de verdere ontwikkeling van het Schiekadeblok. Zij vrezen dat de stappen die de Gemeente voornemens is te gaan nemen, ertoe leiden dat de Gemeente in de toekomst het derdenbeding niet meer zal kunnen nakomen, waardoor LSI c.s. schade lijden. Die vrees is naar voorlopig oordeel onvoldoende concreet gemaakt. Volgens LSI c.s. wijkt de Gemeente met het Stedenbouwkundig Plan en het concept bestemmingsplan af van de voorwaarden zoals neergelegd in het Eindrapport en schiet zij daarmee tekort in haar verplichtingen jegens LSI c.s. en Remise010. De Gemeente heeft echter gemotiveerd betwist dat zij met die stukken buiten het kader van het Eindrapport treedt en voert aan dat LSI c.s. in strijd handelen met de bedoelingen van partijen achter de Vaststellingsovereenkomst door te pogen nog steeds invloed uit te oefenen op de herontwikkeling van het Schiekadeblok. De vraag wie het gelijk aan haar zijde heeft, kan binnen de beperkte kaders van dit kort geding niet worden vastgesteld. Dat klemt temeer nu Remise010, die een wezenlijke rol speelt bij de uitvoering van het kettingbeding en het derdenbeding, geen partij is bij de onderhavige procedure.
4.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat van een voldoende concreet (eigen) belang van LSI c.s. bij de vorderingen voorshands onvoldoende is gebleken. Daartegenover staat het belang van de Gemeente om voortgang te maken met de herontwikkeling van het Schiekadeblok, waarvoor in de visie van de Gemeente een bestemmingsplan nodig is. Daarbij heeft de Gemeente aangevoerd dat zij tijdig een bestemmingsplan dient vast te stellen om te voorkomen dat haar voorkeursrecht komt te vervallen op grond van artikel 9 lid 3 Wvg. Verder is van belang dat het gaat om verstrekkende vorderingen. De Gemeente stelt terecht dat toewijzing van de vorderingen zou betekenen dat Remise010 in feite een veto verkrijgt op de gehele gebiedsontwikkeling. Op een dergelijke positie kan Remise010 geen aanspraak maken. Bovendien staat dat in de weg aan het uitoefenen van de Gemeente van haar publiekrechtelijke taak, zoals ook is neergelegd in artikel 6.11 van de Vaststellingsovereenkomst. Dat artikel geeft de Gemeente een rechtvaardigingsgrond om af te wijken van haar verplichting uit artikel 6.10, als de belangen van andere partijen daar om vragen.
4.13.
De conclusie luidt dat het belang van LSI c.s. onvoldoende is om toewijzing van vorderingen als hier aan de orde te rechtvaardigen. De vorderingen worden daarom afgewezen.
4.14.
LSI c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.692,00
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt LSI c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt LSI c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022.
2091 / 1980