In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de verhuurder, I Heer Vastgoed B.V. (IHV). De huurder vorderde een verhuiskostenvergoeding van € 6.334,00 en de terugbetaling van een borg van € 495,00, na een brand op 8 september 2020 die het gehuurde onbewoonbaar maakte. De huurder had een nieuwe woning gevonden en IHV had toegezegd de verhuiskostenvergoeding te betalen, maar weigerde dit na de verhuizing. IHV voerde aan dat de verhuiskostenvergoeding en de borg verrekend moesten worden met mutatieschade van € 9.470,00 die zou zijn ontstaan door de huurder.
De kantonrechter oordeelde dat de huurder recht had op de verhuiskostenvergoeding, aangezien de brand en de daaropvolgende renovatie van het gehuurde een noodzakelijke verhuizing met zich meebrachten. De rechter stelde vast dat er geen eindinspectie had plaatsgevonden en dat de verhuurder onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde mutatieschade. De kantonrechter verwierp het beroep van IHV op verrekening van de verhuiskostenvergoeding en de borg met de herstelkosten, en veroordeelde IHV tot betaling van de gevorderde bedragen aan de huurder, vermeerderd met wettelijke rente. De reconventionele vordering van IHV werd afgewezen, en IHV werd veroordeeld in de proceskosten van de huurder.