In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een huurder voor schade aan de gehuurde woning. De huurder, aangeduid als [eiser], had een woning gehuurd van de woningbouwvereniging Beter Wonen, waarbij de huur eindigde op 30 juni 1992. Bij de aanvang van de huur was er geen beschrijving van de staat van de woning opgemaakt, en de woning was vóór de ontruiming niet geïnspecteerd door de verhuurder. De woningbouwvereniging vorderde schadevergoeding van [eiser] ter hoogte van ƒ 21.517,--, omdat de woning in erbarmelijke staat was achtergelaten. De Kantonrechter te Zierikzee had de vordering toegewezen, maar [eiser] ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Middelburg. De Rechtbank oordeelde dat de woningbouwvereniging geen volledige schadevergoeding kon vorderen, omdat zij de woning niet had geïnspecteerd voor de ontruiming, maar dat [eiser] wel aansprakelijk was voor de kosten die hij zelf had moeten maken om de woning in goede staat op te leveren.
In cassatie werd de vraag behandeld of de huurder in verzuim was zonder dat er een ingebrekestelling had plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de huurder verplicht is de gehuurde zaak in goede staat terug te geven bij het einde van de huurovereenkomst. Deze verplichting kan niet worden gesplitst en moet op het moment van beëindiging van de huurovereenkomst worden nagekomen. Het niet nakomen van deze verplichting leidt tot verzuim, zonder dat een ingebrekestelling vereist is. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en bevestigde de beslissing van de Rechtbank, waarbij de woningbouwvereniging slechts aanspraak kon maken op de kosten die [eiser] zelf had moeten maken om de woning in goede staat op te leveren. De kosten van het geding in cassatie werden voor rekening van [eiser] gesteld.